ECLI:NL:RBNNE:2020:541

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
11 februari 2020
Publicatiedatum
11 februari 2020
Zaaknummer
18/750031-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mensenhandel, afdreiging en witwassen met een gevangenisstraf van 24 maanden

De rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, heeft op 11 februari 2020 een 45-jarige man uit Sneek veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, voor mensenhandel, afdreiging en witwassen. De man heeft een kennis, die in de prostitutie werkte, gedwongen om zich te prostitueren en hem duizenden euro's te betalen. Het slachtoffer had de verdachte om hulp gevraagd om van haar gewelddadige ex-vriend af te komen, maar de verdachte heeft deze situatie misbruikt om financieel voordeel te behalen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van dwang en bedreiging, en dat er sprake was van uitbuiting. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding aan het slachtoffer toegewezen van € 11.000,00, vermeerderd met wettelijke rente. De verdachte is schuldig bevonden aan afdreiging, mensenhandel en witwassen, en de rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van de feiten en de gevolgen voor het slachtoffer bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/750031-19
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 11 februari 2020 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1974 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd te PI Veenhuizen, gevangenis Esserheem, Meidoornlaan 38 te Veenhuizen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 21 januari 2020.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. B.P.M. Canoy, advocaat te Leeuwarden.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. H.J. Mous.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1. primair
hij in of omstreeks 1 maart 2017 tot en met 13 juni 2018 te Sneek, gemeente Súdwest-Fryslân en/of (elders) in Nederland, (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een of meer geldbedragen, in elk geval van enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen
dan aan verdachte, hetzij tot het aangaan van een schuld of het teniet doen van een inschuld,
hetzij tot het ter beschikking stellen van gegevens, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte dreigend (telkens) tegen die [slachtoffer] heeft/hebben gezegd dat zij moest blijven betalen anders zou(den) hij en/of zijn vrienden haar familie op de hoogte brengen van haar dubbel leven als prostituee en/of dat zij hem/hen opdracht zou hebben gegeven voor moord/doodslag op haar (ex)vriend [naam 1], waarvan hij/zij geluidsopnamen hadden gemaakt die dan via sociale media verspreid zouden worden, onder andere naar de politie, en/of dat hij en/of zijn vrienden connecties met motorclub Satudarah had(den) en/of die hem/hen wel zouden helpen om haar iets aan te doen,
althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of die [slachtoffer] een pistool/wapen heeft getoond;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen,
dat hij in of omstreeks 1 maart 2017 tot en met 13 juni 2018 te Sneek, gemeente Súdwest-Fryslân en/of (elders) in Nederland, (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met smaad, smaadschrift en/of openbaarmaking van een geheim, [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een of meer geldbedragen, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte hetzij tot het aangaan van een schuld of het teniet doen van een inschuld, hetzij tot het ter beschikking stellen van gegevens,
immers heeft hij, verdachte, aan die [slachtoffer] medegedeeld dat zij moest blijven betalen anders zou(den) hij en/of zijn vrienden haar familie op de hoogte brengen van haar dubbel leven als prostituee en dat zij hem/hen opdracht zou hebben gegeven voor moord/doodslag op haar (ex)vriend [naam 1], waarvan zij geluidsopnamen hadden gemaakt die dan via sociale media verspreid zouden worden, onder andere naar de politie, althans woorden van gelijke aard en/of strekking:
2.
hij in of omstreeks 1 maart 2017 tot en met 13 juni 2018 te Sneek, gemeente Sûdwest-Fryslân, en/of Lelystad en/of/althans (elders) in Nederland een ander of anderen, te weten [slachtoffer], (telkens) door dwang, geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) of door dreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en), door afpersing, fraude, misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, door misbruik van
een kwetsbare positie of door het geven of ontvangen van betalingen of voordelen om de instemming van een persoon (te weten [slachtoffer]) te verkrijgen die zeggenschap over die [slachtoffer] had,
- heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten
van arbeid of diensten van seksuele aard dan wel onder die omstandighe(i)d(en) enige handeling(en) heeft ondernomen waarvan verdachte wist of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die [slachtoffer] zich daardoor beschikbaar zou(den) stellen tot het
verrichten van arbeid of diensten van seksuele aard (sub 4°) en/of
- heeft gedwongen dan wel bewogen verdachte te bevoordelen uit de opbrengst
van haar, [slachtoffer], seksuele handelingen met en/of voor een derde (sub 9°)
bestaande hierin dat verdachte (telkens)
nadat hij het vertrouwen van die [slachtoffer] had weten te winnen/verkrijgen en/of wist dat die [slachtoffer] in de prostitutie werkte, en/of nadat die [slachtoffer] bij hem om hulp had gevraagd om van haar (ex)vriend, [naam 1], af te komen en/of om die [naam 1] uit de weg te (laten) ruimen,
van die [slachtoffer] een of meermalen geldbedragen had geëist en/of die [slachtoffer] onder druk heeft gezet om hem een of meermalen geld te betalen, althans haar geld gevraagd,
- anders zou(den) hij en/of zijn vrienden haar familie op de hoogte brengen van
haar dubbel leven als prostituee en/of dat zij hem/hen opdracht zou hebben gegeven
voor moord/doodslag op haar (ex)vriend [naam 1], waarvan hij/zij geluidsopnamen
hadden gemaakt die dan via sociale media verspreid zouden worden, onder andere
naar de politie, en/of dat hij en/of zijn vrienden connecties met motorclub Satudarah had(den) en/of die hem/hen wel zouden helpen om haar iets aan te doen, en/of
die [slachtoffer] een pistool/wapen, althans een daarop gelijkend voorwerp, heeft getoond,
en/of
- nadat die [slachtoffer] tegen hem had gezegd/aangegeven dat zij niet meer kon
betalen omdat ze geen werk had, en/of in de ziektewet zat, en/of niets verdiend
en/of niet meer in de club wilde werken had geantwoord/gereageerd met:
“Je moet gewoon maar even wat harder werken, dan heb je het snel bij elkaar
en ben je sneller van mij af’, en/of “Jij weet wel hoe je aan het benodigde
geld moet komen”, en/of “Als ik een klant weet, zal ik die doorsturen”
althans (telkens) woorden van gelijke aard of strekking,
terwijl hij (aldus) wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat die [slachtoffer] zich hierdoor dwongen/genoodzaakt zag (meer) prostitutiewerkzaamheden te verrichten en/of langer in de prostitutie te blijven werken om het door verdachte benodigde geld bij elkaar te kunnen verdienen en/of inkomsten uit prostitutiewerkzaamheden aan hem af te dragen en/of dat die [slachtoffer] (daarbij) aan verdachte had aangegeven graag met haar prostitutiewerkzaamheden te willen kappen, maar dat dit haar niet gaat lukken omdat zij hem moest blijven betalen, en/of
(aldus) die [slachtoffer] (een gedeelte van) de verdiensten of opbrengsten uit haar prostitutie heeft laten afstaan en/of heeft geïncasseerd;
3. primair
hij in of omstreeks 1 maart 2017 tot en met 13juni 2018 te Sneek, gemeente
Súdwest-Fryslân en/of (elders) in Nederland, een voorwerp, te weten een of meer geldbedragen (totaal ongeveer 24.000 euro), heeft verworven, voorhanden gehad,
overgedragen en/of omgezet, en/of van een voorwerp, te weten een of meer geldbedragen (totaal ongeveer 24.000 euro) gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij in of omstreeks 1 maart 2017 tot en met 13 juni 2018 te Sneek, gemeente Súdwest-Fryslân en/of (elders) in Nederland, een voorwerp, te weten een of meer geldbedragen
(totaal ongeveer 24.000 euro), heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat dat voorwerp onmiddellijk afkomstig was uit enig eigen misdrijf.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

De onder 1 subsidiair ten laste gelegde afdreiging ex artikel 318 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) betreft een klachtdelict, waarvoor alleen op klacht (van degene tegen wie het feit gepleegd is) kan worden vervolgd.
De rechtbank constateert dat aangeefster [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]) geen klacht in de zin van artikel 164 van het Wetboek van Strafvordering heeft ingediend. Volgens vaste jurisprudentie mag het bestaan van een klacht toch worden aangenomen indien ter terechtzitting onmiskenbaar is komen vast te staan dat de aangever met het doen van aangifte de bedoeling had dat tot vervolging zou worden overgegaan.
De rechtbank is - met de officier van justitie en de raadsman - van oordeel dat dat het geval is. De officier van justitie is derhalve ontvankelijk in de vervolging.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van feit 1 primair. De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor feiten 1 subsidiair, 2 en 3 primair.
Met betrekking tot de onder 2 ten laste gelegde mensenhandel gepleegd ten opzichte van [slachtoffer] heeft de officier van justitie aangevoerd dat beide sub-onderdelen (4 en 9) bewezen kunnen worden en dat verdachte gebruik heeft gemaakt van de dwangmiddelen bedreiging en misbruik van een kwetsbare positie.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1 primair en feit 2. Met betrekking tot de onder 2 ten laste gelegde mensenhandel heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte ontkent dat (hij wist dat) het geld dat hij van [slachtoffer] ontving haar verdiensten uit prostitutiewerk betroffen. Verdachte hechtte geen waarde aan uitingen van [slachtoffer] in die richting, omdat hij haar niet vertrouwde en dacht dat ze onder de betalingen uit probeerde te komen.
Oordeel van de rechtbank
Feit 1: afpersing/afdreiging
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat de onder feit 1 primair ten laste gelegde afpersing van [slachtoffer] niet wettig en overtuigend bewezen kan worden, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe dat [slachtoffer] geen geldbedragen aan verdachte heeft afgestaan onder bedreiging van geweld.
De rechtbank zal de subsidiair ten laste gelegde afdreiging van [slachtoffer] bewezen verklaren gelet op de hierna op te nemen bewijsmiddelen, waaronder de bekennende verklaring van verdachte.

Feit 2: mensenhandel

Op basis van de verklaringen van [slachtoffer] en de ter terechtzitting afgelegde verklaring van verdachte staat vast dat [slachtoffer] in de prostitutie werkte en dat verdachte haar dwong om geld aan hem af te staan. De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of daarbij sprake was van mensenhandel ex artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).
De rechtbank overweegt met betrekking tot artikel 273f (oud) Sr dat uit de totstandkomingsgeschiedenis en de jurisprudentie volgt dat mensenhandel is gericht op uitbuiting. Bij de strafbaarstelling van mensenhandel staat het belang van het individu steeds voorop. Dat belang is het behoud van zijn of haar lichamelijke en geestelijke integriteit en persoonlijke vrijheid. De in dit artikel opgenomen verboden gedragingen beïnvloeden de wil, waaronder is begrepen de keuzemogelijkheid van het slachtoffer, in die zin dat zij leiden tot het ontbreken van vrijwilligheid, waartoe ook behoort het ontbreken of de vermindering van de mogelijkheid een bewuste keuze te maken. Dit gebrek aan een vrije keuze en afhankelijkheid komt nader tot uitdrukking in de verschillende bestanddelen van artikel 273f Sr, waarbij deze gedragingen alleen bestraft kunnen worden als ze zijn begaan onder omstandigheden waarbij (oogmerk van) uitbuiting kan worden verondersteld.
Het (oogmerk van) uitbuiting is in de wet niet gedefinieerd, anders dan in het tweede lid door de opsomming van een aantal vormen van uitbuiting, waaronder uitbuiting van een ander in de prostitutie. Uitbuiting veronderstelt altijd een zekere mate van onvrijwilligheid of onderwerping van degene die wordt uitgebuit. In het geval van prostitutiewerkzaamheden zal er - gelet op de aard van het werk en de forse inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer - in het geval van gebruik van enig dwangmiddel en enig financieel gewin bij de verdachte al snel sprake zijn van uitbuiting. Wanneer gebruik is gemaakt van enig dwangmiddel, is instemming van het slachtoffer met de beoogde of bestaande uitbuiting niet relevant.
Aan verdachte zijn sub-onderdelen 4 en 9 van lid 1 van artikel 273 Sr ten laste gelegd. Uit de wettekst van de sub-onderdelen 1 en 6 volgt dat voor bewezenverklaring van deze sub-onderdelen is vereist dat sprake is van (oogmerk van) uitbuiting. Uit de jurisprudentie volgt dat de in sub-onderdeel (3,) 4 en 9 omschreven gedragingen eveneens alleen strafbaar zijn indien zij zijn begaan onder omstandigheden waarbij uitbuiting kan worden verondersteld. Uitbuiting moet dan ook worden aangemerkt als een impliciet bestanddeel van deze sub-onderdelen.
De rechtbank leidt uit de hierna op te nemen bewijsmiddelen - kort gezegd - de volgende gang van zaken af. [slachtoffer] kende verdachte vanuit de seksclub waar zij als prostituee werkte.
Op enig moment belde ze verdachte op om hem om hulp te vragen. Haar vriend [naam 1] (hierna: [naam 1]) mishandelde en bedreigde haar en liet haar in de prostitutie werken. Ze wilde van hem af en vroeg verdachte om [naam 1] te vermoorden. In diverse gesprekken - zowel in persoon als telefonisch - werd afgesproken dat verdachte dat zou (laten) doen en dat [slachtoffer] hem daarvoor zou betalen. Verdachte was nooit van plan om dit daadwerkelijk te doen, maar zag zijn kans schoon om geld te verdienen. Aanvankelijk incasseerde hij geld om een wapen aan te (laten) schaffen en om de moord te laten plegen, maar daarna verzon verdachte er een persoon bij, [naam 2] van “Satu” (de rechtbank begrijpt: motorclub Satudarah), onder wiens naam (en met een ander telefoonnummer) hij [slachtoffer] begon te chanteren. Verdachte had opnames gemaakt van de gesprekken met [slachtoffer] waarin zij de opdracht tot moord gaf. Hij bleef haar ongeveer een jaar lang berichten sturen waarin hij haar duidelijk maakte dat ze moest betalen, anders zouden de gemaakte opnames worden gepubliceerd op sociale media en zou de politie worden ingelicht. [slachtoffer] betaalde duizenden euro’s, maar verdachte bleef - als [naam 2] - méér eisen. [slachtoffer] werkte ondertussen nog steeds voor [naam 1] en moest haar verdiensten dus zowel aan [naam 1] als aan verdachte afstaan. Uiteindelijk zag [slachtoffer] geen andere uitweg dan zelf naar de politie te gaan.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte gebruik heeft gemaakt van de dwangmiddelen afpersing en dreiging met een feitelijkheid, door [slachtoffer] te chanteren met de gemaakte opnames en te dreigen met openbaarmaking daarvan. Dat de rechtbank met betrekking tot feit 1 geen afpersing maar afdreiging bewezen acht, staat niet in de weg aan een bewezenverklaring van afpersing als dwangmiddel. Het dwangmiddel afpersing mag ruimer worden geïnterpreteerd en behoeft niet strikt volgens de delictsomschrijving van 317 Sr te worden beoordeeld. [1]
Naar het oordeel van de rechtbank is [slachtoffer] door gebruikmaking van deze dwangmiddelen gedwongen (meer) prostitutiewerkzaamheden te doen en haar verdiensten aan verdachte af te staan. Er was derhalve sprake van uitbuiting.
Ten aanzien van het oogmerk van uitbuiting overweegt de rechtbank dat hiervoor is vereist dat het handelen van verdachte, naar hij moet hebben beseft, als noodzakelijk en dus door
hem gewild gevolg meebracht dat de ander werd of zou kunnen worden uitgebuit. [2]
Verdachte wist dat [slachtoffer] prostitutiewerk deed. Uit de bewijsmiddelen volgt dat [slachtoffer] bij verdachte heeft aangegeven dat ze het geld eerst nog moest verdienen, dat ze niet kan verdienen “zolang ze onder hem (de rechtbank begrijpt: [naam 1]) zit” en dat ze alles moet inleveren. Bovendien vroeg verdachte nota bene aan [slachtoffer] of hij nog klanten naar haar moest doorsturen. De rechtbank concludeert dan ook dat voor verdachte volstrekt helder was dat [slachtoffer] hem betaalde met de opbrengsten uit haar prostitutiewerkzaamheden. Door haar onder deze omstandigheden onder druk te blijven zetten en geld te blijven eisen, staat voor de rechtbank vast dat verdachte moet hebben beseft dat [slachtoffer] hierdoor werd uitgebuit. Het oogmerk van uitbuiting kan dan ook bewezen worden.
Het verweer van de raadsman inhoudend dat verdachte niet kon weten dan wel niet geloofde dat het door [slachtoffer] aan hem betaalde geld afkomstig was uit de prostitutie, wordt gelet op het voorgaande verworpen. De rechtbank voegt hier nog aan toe dat verdachte [slachtoffer] nota bene had leren kennen toen zij als prostituee werkzaam was in seksclub [naam club]. Ook daarom had hij moeten beseffen dat zijn handelen tot gevolg had dat [slachtoffer] daadwerkelijk in de prostitutie werd uitgebuit.
De rechtbank is op grond van vorenstaande in combinatie met de bewijsmiddelen van oordeel dat - kort gezegd - dwingen tot prostitutie (sub-onderdeel 4) en dwingen te bevoordelen uit de opbrengst van de seksuele handelingen (sub-onderdeel 9) bewezen kan worden. De rechtbank zal de onder 2 ten laste gelegde mensenhandel derhalve op alle sub-onderdelen bewezen verklaren.

Feit 3: witwassen

De rechtbank zal witwassen, zoals primair ten laste gelegd, bewezen verklaren, gelet op de hierna op te nemen bewijsmiddelen, waaronder de bekennende verklaring van verdachte.
Zoals hiervoor is vastgesteld en uit de bewijsmiddelen blijkt, heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan afdreiging en mensenhandel, onder meer door [slachtoffer] te dwingen hem te bevoordelen uit de opbrengst van seksuele handelingen. Verdachte heeft verklaard dat hij het geld dat hij van [slachtoffer] ontving, onder meer heeft gebruikt om op vakantie te gaan, om spullen voor zijn kinderen mee te kopen en dat hij zijn motorrijbewijs er van heeft betaald.
De rechtbank is van oordeel dat vastgesteld kan worden dat verdachte geldbedragen heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en van geldbedragen gebruik heeft gemaakt terwijl hij wist dat die onmiddellijk afkomstig waren van enig misdrijf, te weten de door hem gepleegde afdreiging en mensenhandel. De rechtbank zal het onder 3 primair ten laste gelegde witwassen dan ook bewezen verklaren.

Bewijsmiddelen

De rechtbank acht feit 1 subsidiair en 3 primair wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Ieder bewijsmiddel is - ook in onderdelen - slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 21 januari 2020;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 4 juli 2018, opgenomen op pagina 524 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2018157400 d.d. 31 juli 2019, inhoudend de verklaring van [slachtoffer].
De rechtbank past met betrekking tot feit 2 de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 21 januari 2020 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik wist dat [slachtoffer] in de prostitutie werkte. Ik heb haar leren kennen in seksclub [naam club] in Sneek. Ze had me verteld dat ze haar verdiensten moest afstaan aan haar ex-vriend en dat hij haar mishandelde. Nadat ik had toegezegd hem voor haar te laten vermoorden, deed ik mezelf voor als [naam 2] en ik zette haar onder druk om te blijven betalen. Ik heb gezegd dat ik van Satudarah was. Ik heb een foto van Satudarah gebruikt om het kracht bij te zetten en geloofwaardig te maken. Ik heb meermalen geld van haar ontvangen. Ze gaf wel aan dat ze voor het geld moest werken. Dat gebeurde altijd in Sneek en meestal ‘s avonds. Ze zei wel dat ze alleen maar het geld kon brengen als ze aan het werk was in Sneek.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 4 juli 2018, opgenomen op pagina 524 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2018157400 d.d. 31 juli 2019, inhoudend als verklaring van [slachtoffer]:
V: Sinds wanneer werk jij in de prostitutie?
A: Dat is eind 2015 geweest. Eerst voor mij zelf via escort. En bij [naam club] is dat december 2015 geweest. Ik ben denk ik oktober 2015 begonnen en een paar maanden later heb ik gedacht: ik ga de veiligheid van een club zoeken.
V: Dat was vrijwillig en voor jouzelf. Wanneer werd dat anders?
A: Dat is begonnen met mijn ex [naam 1]. Hij mij bescherming bieden en ruimte om te werken en eventueel als vervoermiddel en ja. Dan zou hij een deel van het geld krijgen daarvoor. Maar hij nam alles. Hij zag mij echt als zijn bezit. En ik moest een soort van afgericht worden. Ik ben een paar keer zo erg in elkaar geslagen dat ik het echt niet meer wist hoe ik het had. Dit is geweest voordat ik dan naar [verdachte] toestapte. De bedreiging was: als je weggaat maak ik je af. Alleen ik was nu al zo in elkaar gemept dat het niet eens meer uitmaakte of ik bleef of wegging. Hij maakte me toch al af.
V: Wanneer had je willen stoppen met prostitutiewerk?
A: Eind 2016
V: Je bent uit eindelijk een dik jaar in het werk blijven hangen?
A: Ja, dat is nooit mijn keuze geweest.
V: Die [naam 2] heeft gezegd, dan moet je maar even wat extra werken. Extra verdienen zodat je kunt betalen. Eerst dacht ik dat [verdachte] mij ging helpen en nu moest ik naar huis toe, wetende dat, dat [naam 1] daar nog was en ondertussen is er nog iemand die geld van me wil. Ik heb ook nog tegen [verdachte] gezegd: [naam 1] beheerde mijn geld, dus zolang hij nog thuis was kon ik ook niet betalen. Dat maakte mij nog banger omdat ik geld moest ophoesten, terwijl ik dat gewoon niet had. Terwijl [naam 1] wil dat ik het geld dat ik verdien aan hem geef. Dus ik had niks, ik dacht ik leef niet lang meer. Ik ben nog nooit zo bang geweest.
V: De foto die je ons hebt gestuurd, hoe kwam je daaraan?
A: Deze zat bij de WhatsApp van [verdachte] als bewijs dat [naam 2] bij Satudarah zit.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 mei 2019, opgenomen op pagina 445 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant(en):
In een telefoon is een geheugenkaart aangetroffen met daarop een groot aantal opgenomen gesprekken. Het gesprek onder nummer Recording_80.m4a is zoveel mogelijk woordelijk hieronder uitgewerkt. Het gaat hierbij om een gesprek tussen een man en een vrouw.
Hierbij is: v = een vrouw en m = een man. Door het onderzoeksteam werden de stemmen herkent, als zijnde van de binnen het onderzoek bekende man als verdachte [verdachte] vrouw als aangeefster [slachtoffer].
v: Ja maar het punt is, ik kan niet verdienen op het moment dat ik onder hem zit. Dat is het hele probleem. dan duurt het nog een halfjaar voordat ik überhaupt die € 500 heb, want ik moet alles inleveren
m: ja, ja en stel je voor ik heb een klant, een goeie klant, kan ik jou daarvoor bellen?
v: graag zelfs, je mag altijd doorverwijzen. Alleen dan de naam [naam 3].
m: ja, oh ja is goed
v: ja sowieso, dan kan ik het verdienen
m: ja, ga die shit fixen, regel het, vijf kop en de rest gaat als het gedaan is.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 mei 2019, opgenomen op pagina 452 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant(en):
De items op een SD-kaart zijn onderzocht, waarna het gesprek onder AUD-20170407-WAOOOO.m4a hieronder zoveel mogelijk woordelijk is uitgewerkt. Het gaat hierbij om een gesprek tussen twee mannen en een vrouw. Door het onderzoeksteam werden twee van de drie stemmen herkend. Eén van de twee mannenstemmen, M1, als zijnde van [verdachte] en de vrouw als aangeefster [slachtoffer].
V: yeah, because officially I am his girlfriend and he already told me if I leave him, he is going to kill me. If I am going to do something else, he is going to kill me, so yeah it is like, I am sitting in something and just he is
M1: and then you are free
V: yeah, because he told me when somethings happens with him, like he is going to jail or
something because of me, he is going to come after me.
M2: He, he, beat you up, or what? What did he do to you?
V: he beat me up, he put a gun on my head, he did whow everything what you can imagine, he made me work, yeah (zucht).
5. Een schriftelijk bescheid, te weten een uitdraai van sms-berichten tussen [slachtoffer] en verdachte, opgenomen op p. 555 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudend:
29-05-17
[slachtoffer] Ik wil kappen bij [naam club] en dat lukt zo niet
08-07-17
[verdachte]: Mss kan je maandag wat meer brengen dan
[slachtoffer] Ligt echt aan wat ik verdien t weekend. Als t meer is krijg je meer
04-09-2017
[verdachte] Kijk ik zit bij satu
04-09-2017
[slachtoffer] IK HEB NIET MEER! Ik zit in de fucking ziektewet!!!!! Ben nu schulden aan t aflossen.
[verdachte] [bestand].jpg
Dit zijn i i g de jongens uit lwd en groningen
15-12-2017
[slachtoffer] Hi, heb je tijd vanavond. Klaas wilt geld. En ben vanavond in Sneek. Heb eerst n escort. Dus 22:00. Moet t eerst nog verdienen zeg maar
[verdachte] Ok, app me maar dan
6. Een schriftelijk bescheid, te weten een uitdraai van sms-berichten tussen [slachtoffer] en verdachte (als [naam 2]), opgenomen op p. 779 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudend:
04-09-2017
[naam 2] Dag [slachtoffer]. ik ben [naam 2] van satu.. Groningen. Heb net met [verdachte] gesproken en begrepen dat je hem 16 had betaalt voor de moord die je op je vriend wilde plegen! ik eis nu dat je nog 4000 betaalt om het rond te maken 20 is nl. een schappelijke prijs om hieronder uit te komen anders gaan de
beelden en opnames alsnog naar de politie, familie, werk en op social media.
Dit omdat een moord nl. niet verjaard.
05-01-2018
[slachtoffer] Dan wil ik graag weten wat je weet want ik heb geen werk.
Ja af en toe de club maar daar wil ik uit en dat kan door jullie niet!!
[slachtoffer] Ik heb schulden nu. En geen werk.
Wat er niet is kan ik niet geven.
[naam 2] Dan maar wat harder werken!!

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feiten 1 subsidiair, 2 en 3 primair wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1. subsidiair
dat hij in de periode van 1 maart 2017 tot en met 13 juni 2018 te Sneek, gemeente Súdwest-Fryslân, telkens met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met openbaarmaking van een geheim, [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van geldbedragen, toebehorende aan die [slachtoffer], immers heeft hij, verdachte, aan die [slachtoffer] medegedeeld dat zij moest blijven betalen anders zou(den) hij en/of zijn vrienden haar familie op de hoogte brengen van haar dubbelleven als prostituee en dat zij hem opdracht zou hebben gegeven voor moord op haar (ex)vriend [naam 1], waarvan zij geluidsopnamen hadden gemaakt die dan via sociale media verspreid zouden worden, onder andere naar de politie;
2.
hij in de periode van 1 maart 2017 tot en met 13 juni 2018 te Sneek, gemeente Sûdwest-Fryslân een ander, te weten [slachtoffer], telkens door dreiging met een feitelijkheid en door afpersing
- heeft gedwongen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van diensten van seksuele aard (sub 4°) en
- heeft gedwongen verdachte te bevoordelen uit de opbrengst van haar, [slachtoffer], seksuele handelingen met een derde (sub 9°)
bestaande hierin dat verdachte
- nadat hij het vertrouwen van die [slachtoffer] had weten te verkrijgen en wist dat die [slachtoffer] in de prostitutie werkte, en nadat die [slachtoffer] bij hem om hulp had gevraagd om van haar (ex)vriend, [naam 1], af te komen en om die [naam 1] uit de weg te (laten) ruimen, van die [slachtoffer] meermalen geldbedragen had geëist en die [slachtoffer] onder druk heeft gezet om hem meermalen geld te betalen,
- anders zou(den) hij of zijn vrienden haar familie op de hoogte brengen van haar dubbelleven als prostituee en dat zij hem opdracht zou hebben gegeven voor moord op haar (ex)vriend [naam 1], waarvan hij geluidsopnamen had gemaakt die dan via sociale media verspreid zouden worden, onder andere naar de politie, en dat hij connecties met motorclub Satudarah had en die hem wel zouden helpen om haar iets aan te doen, en
- nadat die [slachtoffer] tegen hem had aangegeven dat zij niet meer kon betalen omdat ze geen werk had, of in de ziektewet zat, of niets verdiend of niet meer in de club wilde werken had gereageerd met: “Je moet gewoon maar even wat harder werken, dan heb je het snel bij elkaar en ben je sneller van mij af’, of “Jij weet wel hoe je aan het benodigde
geld moet komen”, en “Als ik een klant weet, zal ik die doorsturen”, althans woorden van gelijke aard of strekking
terwijl hij wist, dat die [slachtoffer] zich hierdoor dwongen zag meer prostitutiewerkzaamheden te verrichten en langer in de prostitutie te blijven werken om het door verdachte benodigde geld bij elkaar te kunnen verdienen en inkomsten uit prostitutiewerkzaamheden aan hem af te dragen en dat die [slachtoffer] aan verdachte had aangegeven graag met haar prostitutiewerkzaamheden te willen kappen, maar dat dit haar niet gaat lukken omdat zij hem moest blijven betalen, en aldus die [slachtoffer] een gedeelte van de verdiensten uit haar prostitutie heeft laten afstaan;
3. primair
hij in de periode van 1 maart 2017 tot en met 13 juni 2018 te Sneek, gemeente Súdwest-Fryslân van geldbedragen heeft verworven, voorhanden heeft gehad en van geldbedragen gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dat die geldbedragen geheel - onmiddellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Feit 3
De rechtbank heeft, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, geoordeeld dat verdachte geldbedragen onmiddellijk afkomstig uit een door hem zelf begaan misdrijf, te weten mensenhandel heeft verworven, voorhanden heeft gehad, alsmede dat hij daarvan gebruik gemaakt heeft.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad met betrekking tot witwassen bestaande in het "verwerven" of "voorhanden hebben" van een voorwerp dat onmiddellijk afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf, dient uit de motivering van de kwalificatie te kunnen worden afgeleid dat de gedragingen van de verdachte ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het voorwerp. (Vgl. HR 13 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2842.) Aangezien naast “verwerven” en “voorhanden hebben” ook bewezenverklaard is “gebruik maken van” is de rechtbank van oordeel dat deze jurisprudentie met betrekking tot de kwalificatie-uitsluitingsgrond niet van toepassing is en het bewezenverklaarde in alle onderdelen gekwalificeerd kan worden als witwassen zoals primair tenlastegelegd.
Het bewezen verklaarde levert op:
1. subsidiair Afdreiging
2. Mensenhandel, meermalen gepleegd
3. primair Witwassen.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feit 1 subsidiair, 2 en 3 primair wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft onder verwijzing naar andere uitspraken gepleit voor oplegging van een lagere straf dan geëist.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportages van 6 januari 2020, het uittreksel uit de justitiële documentatie van 14 januari 2020, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de door verdachte erkende ad informandum gevoegde feiten, die hiermee zijn afgedaan.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan afdreiging, mensenhandel en witwassen.
Het slachtoffer van de afdreiging en de mensenhandel betrof een kennis van verdachte.
Zij werkte als prostituee in een seksclub toen zij verdachte leerde kennen en benaderde hem omdat zij fors werd mishandeld en uitgebuit door haar ex-vriend. Ze vreesde voor haar leven en vroeg verdachte om haar ex-vriend te laten vermoorden. Verdachte deed alsof hij daarmee instemde en liet haar (€ 11.000,00) betalen voor de moord, maar was nooit van plan de moord daadwerkelijk te plegen. Verdachte had vanaf de eerste afspraak met het slachtoffer opnames gemaakt van hun gesprekken en chanteerde haar daar vervolgens mee. Hij dwong haar - middels een verzonnen alter ego, de baas van Satudarah - om hem duizenden euro’s te blijven betalen. Als ze dit zou weigeren, zou hij de opnames verspreiden aan haar familie en aan de politie. Als gevolg hiervan heeft het slachtoffer ruim een jaar lang zowel aan haar ex-vriend als aan verdachte (met prostitutie verdiend) geld afgestaan. Ten einde raad is het slachtoffer uiteindelijk zelf naar de politie gestapt.
De rechtbank overweegt dat verdachte het slachtoffer op doortrapte wijze nog verder in de problemen heeft gebracht, terwijl zij zich ten einde raad tot hem had gewend. Verdachte heeft zich totaal ongevoelig getoond voor de vreselijke situatie waarin zij zich bevond en heeft zich ruim een jaar lang schaamteloos verrijkt ten koste van haar. Van het door haar in de prostitutie verdiende geld ging hij op vakantie, betaalde hij zijn motorrijbewijs en kocht hij onder andere cadeaus voor zijn kinderen.
Mensenhandel waarbij iemand in de prostitutie wordt uitgebuit, is een vergaande vorm van uitbuiting waarbij de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer ondergeschikt worden gemaakt aan de zucht naar geldelijk gewin van de uitbuiter. De psychische gevolgen van dergelijke uitbuiting voor een slachtoffer zijn, zo is algemeen bekend, groot. De rechtbank leidt onder meer uit de slachtofferverklaring af dat de gevolgen voor het slachtoffer in de onderhavige zaak ook groot zijn. Ze is onder behandeling bij een psycholoog.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte in het (verdere) verleden eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten (afpersing).
De rechtbank constateert dat de reclassering het recidiverisico en het risico op gewelddadig gedrag inschat als gemiddeld. De reclassering rapporteert dat verdachte besef heeft van zijn problematische denkwijze en gedrag maar dat hij als hij onder druk komt te staan onvoldoende copingvaardigheden heeft en vervalt, ook mogelijk op impulsieve wijze, in oud gedrag.
De reclassering acht het noodzakelijk dat verdachte onder toezicht wordt gesteld en dat hij verplicht wordt mee te werken aan diagnostiek en behandeling door een instelling voor ambulante forensische psychiatrie. De reclassering adviseert aan verdachte op te leggen een (deels) voorwaardelijke straf gekoppeld aan bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht, ambulante behandeling, meewerken aan schuldhulpverlening en meewerken aan middelencontrole.
De rechtbank is van oordeel dat in beginsel slechts een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur passend is bij de afdreiging, mensenhandel en het witwassen zoals bewezenverklaard. De rechtbank houdt bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf in het onderhavige geval rekening met het feit dat het gaat om seksuele uitbuiting met grote gevolgen voor het slachtoffer, dat sprake was van een lange pleegperiode en van een erg hoog bedrag dat verdachte het slachtoffer afhandig heeft gemaakt. De rechtbank is van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden passend is. Om te bewerkstelligen dat verdachte zich laat behandelen en gedurende de proeftijd van drie jaren een stok achter de deur heeft, zal de rechtbank - conform de eis van de officier van justitie - vier maanden van die gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen, met daaraan gekoppeld de door de reclassering voorgestelde voorwaarden.

Inbeslaggenomen goederen

De rechtbank acht de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten een boksbeugel en een veerdrukpistool, vatbaar voor onttrekking aan het verkeer nu het feit met behulp van deze voorwerpen is begaan en zij van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan door verdachte in strijd is met de wet of met het algemeen belang.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 26.585,65 ter vergoeding van materiële schade en € 1.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende kostenposten:
Betaalde bedragen aan verdachte 26.000,00
Rente voor afgesloten lening Freo (hoofdelijk) 585,65
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de gevorderde materiële schade als het gaat om aan verdachte betaalde bedragen tot een bedrag van € 15.000,00 kan worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De eerste € 11.000,00 die [slachtoffer] aan verdachte heeft betaald, was bedoeld als betaling voor een moord en houdt onvoldoende verband met het bewezenverklaarde. De post rente voor de afgesloten lening niet dient te worden toegewezen, nu dit geen rechtstreekse schade voortvloeiend uit het ten laste gelegde en bewezenverklaarde is.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat alleen de bedragen die door verdachte zijn ontvangen nadat [slachtoffer] hem de eerste € 11.000,00 had betaald voor vergoeding in aanmerking komen.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de gevorderde materiële schade overweegt de rechtbank als volgt.
Uit het dossier leidt de rechtbank af dat [slachtoffer] in totaal € 21.000,00 aan verdachte heeft betaald. Op 4 september 2017 stuurt verdachte namelijk (onder zijn alter ego [naam 2]) een sms (pagina 779 van het dossier) aan [slachtoffer] dat “20 redelijk is voor een opdracht tot moord”, waarna [slachtoffer] hem op 5 januari 2018 een bericht (pagina 786) stuurt waarin ze zegt “20k heb je van me [verdachte], 21k als ik het wapen meereken”. De rechtbank constateert dat in het dossier geen (aanwijzingen voor) daadwerkelijke verrichte betalingen van na deze datum te vinden zijn en gaat er dan ook vanuit dat [slachtoffer] € 21.000,00 aan verdachte heeft betaald.
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat de eerste
€ 11.000,00 zijn betaald voor (de zogenaamde aanschaf van een wapen en) de moordopdracht op de ex-vriend van [slachtoffer]. Nu deze betalingen niet voortvloeien uit een van de bewezenverklaarde feiten, zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaring voor dit deel van haar vordering.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij
(€ 21.000 - € 11.000 =) € 10.000,00 materiële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 subsidiair en 2 bewezen verklaarde. De rechtbank zal derhalve een bedrag van € 10.000,00 aan materiële schade toewijzen.
Ten aanzien van de gevorderde materiële schade wegens betaalde rente voor een afgesloten lening is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat deze post causaal verband houdt met de bewezenverklaarde feiten.
De vordering is ten aanzien van immateriële schade niet betwist. De rechtbank is van oordeel dat de vordering op dit punt goed is onderbouwd. Het is bovendien evident dat de lichamelijke en geestelijke integriteit van de benadeelde partij door het onder 2 bewezenverklaarde is aangetast.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 13 juni 2018.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36c, 36f, 57, 318, 273f en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair, 2 en 3 primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot vier maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op drie jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarde(n):
1. dat de veroordeelde zich uiterlijk vijf dagen na zijn detentie meldt bij Reclassering Nederland, Zoutbranderij 1 te Leeuwarden;
2. dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd van drie jaren onder behandeling zal stellen van een instelling voor ambulante forensische psychiatrie op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling aan te geven, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
3. dat de veroordeelde gedurende de proeftijd van drie jaren, zal meewerken aan schuldhulpverlening, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
4. dat de veroordeelde gedurende de proeftijd van drie jaren, zal meewerken aan middelencontrole, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Verklaart onttrokken aan het verkeerde in beslag genomen boksbeugel en het veerdrukpistool.
Ten aanzien van 18/850031-19, feit 1 subsidiair en feit 2:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
11.000,00(zegge: elfduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 juni 2018.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige niet ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] te betalen een bedrag van € 11.000,00 (zegge: elfduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 juni 2018, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door gijzeling voor de duur van 90 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 10.000,00 aan materiële schade en € 1.000,00 aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mr. J.V. Nolta en mr. M.B. de Wit, rechters, bijgestaan door mr. C.L. van der Woude, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 11 februari 2020.
Mrs. Nolta en De Wit zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.[naam 4]/[naam 5]/[naam 6], aantekening 3.1 op artikel 273f Sr.
2.HR 27 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI7099 (Chinese Horeca).