ECLI:NL:RBNNE:2020:530

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
11 februari 2020
Publicatiedatum
11 februari 2020
Zaaknummer
18/730225-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een vrouw wegens poging tot uitlokking van moord, met overwegingen omtrent slachtoffers van mensenhandel en psychische overmacht

Op 11 februari 2020 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, uitspraak gedaan in de zaak tegen een 35-jarige vrouw die werd beschuldigd van poging tot uitlokking van moord. De rechtbank heeft de vrouw veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk. De vrouw had een kennis opdracht gegeven om haar ex-vriend te vermoorden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw zelf slachtoffer was van mensenhandel en huiselijk geweld door haar ex-vriend, wat zwaar heeft meegewogen in de strafmaat. De rechtbank oordeelde dat de vrouw in een zeer moeilijke situatie verkeerde, maar dat dit niet voldoende was om haar strafbaarheid uit te sluiten. De verdediging voerde aan dat de vrouw onder psychische druk stond, maar de rechtbank verwierp dit beroep op psychische overmacht. De rechtbank benadrukte dat de vrouw weloverwogen de keuze had gemaakt om de opdracht tot moord te geven en dat er andere opties waren die zij had kunnen overwegen. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd en de persoonlijke situatie van de vrouw, waaronder haar PTSS en het feit dat zij niet eerder was veroordeeld. Uiteindelijk werd een gevangenisstraf van 12 maanden opgelegd, met een voorwaardelijk deel van 4 maanden, om de ernst van het feit te benadrukken, maar ook om de vrouw de kans te geven haar behandeling voort te zetten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730225-19
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 11 februari 2020 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1984 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 24 januari 2020.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. R.H. Bouwman, advocaat te Amsterdam.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. H.J. Mous.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij in of omstreeks de periode van 1 maart 2017 tot en met 13 juni 2018 in Sneek,
in de gemeente Súdwest-Fryslân, in elk geval in Nederland heeft gepoogd om [slachtoffer 1] door giften en/of beloften en/of door het verschaffen van middelen en/of inlichtingen te bewegen tot het plegen van het navolgende strafbare feit, te weten: het opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, althans het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, van/aan [slachtoffer 2] , en met dat opzet voornoemde [slachtoffer 1] (meermalen) heeft benaderd om dit/deze strafbar(e) feit(en) te plegen en/of te laten plegen en/of die [slachtoffer 1] daartoe de personalia en/of adresgegevens en/of een signalement van die
[slachtoffer 2] heeft verstrekt en/of die [slachtoffer 1] een of meer geldbedragen van (totaal ongeveer) 24.000 Euro, althans enig geldbedrag, heeft betaald.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de ten laste gelegde poging tot uitlokking van moord.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen verweer gevoerd met betrekking tot het ten laste gelegde.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 24 januari 2020;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 30 april 2019, opgenomen op pagina 1113 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2018157400 d.d. 31 juli 2019, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 1].

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
zij in de periode van 1 maart 2017 tot en met 1 juni 2017 in Nederland heeft gepoogd om [slachtoffer 1] door giften en door het verschaffen van inlichtingen te bewegen tot het plegen van het navolgende strafbare feit, te weten: het opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven van [slachtoffer 2] , en met dat opzet voornoemde [slachtoffer 1] meermalen heeft benaderd om dit strafbare feit te plegen of te laten plegen en die [slachtoffer 1] daartoe de personalia en adresgegevens en een signalement van die [slachtoffer 2] heeft verstrekt en die [slachtoffer 1] geldbedragen heeft betaald.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De rechtbank leest de tenlastelegging verbeterd met dien verstande dat daar waar wordt vermeld [slachtoffer 2] , wordt bedoeld [slachtoffer 2] .
Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Poging om een ander door giften en door het verschaffen van inlichtingen te bewegen een moord te plegen.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging wegens psychische overmacht. Verdachte is zelf het slachtoffer van mensenhandel en mishandeling, gepleegd door haar inmiddels ex-vriend [slachtoffer 2] (hierna: haar ex-vriend). Onder de druk die hij aan haar oplegde is verdachte gekomen tot het geven van de opdracht hem om te laten brengen. Er is sprake van de situatie vergelijkbaar met die van iemand met het
battered woman syndrome, met dien verstande dat verdachte door haar ex-vriend niet alleen werd mishandeld, maar ook werd uitgebuit in de prostitutie. Nu verdachte onder druk van haar ex-vriend in deze extreme omstandigheden verkeerde, kan zij niet strafrechtelijk verantwoordelijk worden gehouden voor het gepleegde feit.
De raadsman heeft de rechtbank subsidiair in overweging gegeven om alsnog een psychologisch rapport omtrent verdachte te laten opmaken.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep op psychische overmacht dient te worden verworpen. Net zoals werd geoordeeld in het arrest [1] met betrekking tot het battered woman syndrome - waarin een beroep op psychische overmacht niet werd gehonoreerd - had verdachte moeten inzien dat wat zij deed volstrekt ongeoorloofd was en dat er andere wegen en middelen waren die zij had kunnen bewandelen om zich aan haar situatie te onttrekken. Het is niet aannemelijk dat verdachte op het moment van het begaan van het feit geestelijk in een zodanige toestand verkeerde dat zij niet anders kon dan zoals zij gehandeld heeft.
Het oordeel van de rechtbank
Van psychische overmacht is sprake bij een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand kan en ook niet behoeft te bieden. Er kan wel anders worden gehandeld maar dat mag door bijzondere omstandigheden redelijkerwijs niet worden gevergd. De eisen van proportionaliteit en subsidiariteit spelen hierbij een rol. Des te ernstiger het strafbare feit des te zwaarder zal de toets zijn of van de verdachte redelijkerwijs geen ander handelen mocht worden gevergd. Voorts geldt dat naarmate de noodsituatie ten tijde van het strafbare feit minder acuut is, het beroep minder kansrijk wordt.
De rechtbank overweegt dat buiten kijf staat dat verdachte in een zeer moeilijke situatie zat. Ze werd door haar ex-vriend - die bij haar in huis woonde - uitgebuit in de prostitutie en werd regelmatig (fors) door hem mishandeld. Om uit deze situatie te komen, heeft zij gekozen voor de meest vergaande ‘oplossing’, namelijk het geven van een opdracht om haar ex-vriend te laten vermoorden. Dit betreft één van de zwaarste delicten van het Wetboek van Strafrecht. Andere, veel minder verstrekkende opties - zoals het inschakelen van de politie - zijn door verdachte onvoldoende onderzocht of benut. Dat de politie weinig voor haar zou kunnen betekenen heeft verdachte gebaseerd op een eerder gevoerd gesprek met de politie over de ontstane situatie, waarbij zij slechts heeft gemeld dat sprake was van huiselijk geweld en niet heeft vermeld dat ook sprake was van uitbuiting. Verdachte heeft weloverwogen de keuze gemaakt om de opdracht tot de moord te geven. Nadat zij daadwerkelijk de opdracht heeft gegeven is er een lange periode (van enkele maanden) geweest waarin zij er vanuit ging dat de opdracht uitgevoerd zou worden maar de opdracht niet heeft ingetrokken. Gedurende deze periode was - hoewel de situatie voor verdachte moeilijk was - zeker niet doorlopend sprake van een acute noodsituatie. Alles afwegend acht de rechtbank niet aannemelijk dat sprake was van een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden. De rechtbank verwerpt het beroep op psychische overmacht dan ook en acht verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het verzoek van de raadsman om een psychologisch rapport omtrent verdachte te laten opmaken overweegt de rechtbank dat zij, mede gelet op het rapport van de reclassering, het niet noodzakelijk acht om zich nader voor te laten lichten omtrent de persoon van verdachte.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het bewezenverklaarde wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden. Gelet op de ernst van het feit en de generale preventie is een andere strafmodaliteit dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf geen optie, ondanks de omstandigheden waaronder verdachte tot het feit is gekomen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft een beroep gedaan op het non-punishmentbeginsel. Hiertoe heeft hij kort gezegd aangevoerd dat verdachte slachtoffer is van mensenhandel en dat zij zich onder die omstandigheden gedwongen heeft gevoeld om het bewezenverklaarde feit te begaan.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en het reclasseringsrapport d.d. 23 januari 2020, het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 9 januari 2020, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot uitlokking van moord op haar ex-vriend. Zij heeft inlichtingen verstrekt en duizenden euro’s betaald om haar ex-vriend tijdens haar vakantie, dan wel in de periode daarna, te laten vermoorden. Dat de uitlokking is mislukt omdat degene aan wie zij de opdracht gaf nooit daadwerkelijk van plan is geweest om haar ex-vriend te vermoorden, is niet aan verdachte te danken.
De zaak van verdachte maakt onderdeel uit van een groter onderzoek, waaraan de rechtbank enkele woorden zal wijden ten behoeve van een completer beeld van de zaak en een beter begrip van de situatie waarin verdachte verkeerde te tijde van het geven van de opdracht tot moord en daarna.
Verdachte heeft haar ex-vriend leren kennen toen zij als prostituee werkzaam was in een seksclub. Ze werd verliefd op hem en er ontstond een relatie. Al snel trok hij bij verdachte in en bewoog hij haar om te stoppen met prostitutiewerk in de seksclub en om “samen met hem” (thuis)prostitutiewerk te gaan doen. Verdachte werd gaandeweg de relatie regelmatig mishandeld, bedreigd, gekleineerd en gecommandeerd door haar ex-vriend. Waar zij voorheen als zelfstandige prostituee in de beschermde omgeving van een seksclub werkte, raakte zij vanaf het moment dat ze ging “samenwerken” met haar ex-vriend alle zeggenschap over haar werk en - zo blijkt ook uit diverse WhatsAppgesprekken en getuigenverklaringen in het dossier - over haar eigen leven kwijt en raakte zij geïsoleerd. Haar ex-vriend bepaalde wanneer ze zou gaan werken en nam haar verdiensten af. Op een gegeven moment liet hij een ander meisje in het huis van verdachte wonen dat ook voor hem/hen in de prostitutie zou moeten gaan werken. De mishandelingen werden vervolgens erger omdat verdachte zich tegen haar ex-vriend ging verzetten. Verdachte vreesde voor haar leven en besloot om een kennis te benaderen om haar ex-vriend te laten vermoorden en zo de regie over haar eigen leven terug te krijgen. Deze kennis liet verdachte betalen terwijl de moord nooit werd gepleegd en chanteerde verdachte vervolgens met door hem heimelijk gemaakte opnames van hun gesprekken.
Als gevolg hiervan moest verdachte zowel aan haar ex-vriend als aan de kennis (met prostitutie verdiend) geld blijven afstaan. Ten einde raad is verdachte uiteindelijk naar de politie gestapt.
Met betrekking tot het door de raadsman gedane beroep op het non-punishmentbeginsel overweegt de rechtbank het volgende. Het non-punishmentbeginsel vindt zijn oorsprong in het Verdrag van de Raad van Europa inzake bestrijding van mensenhandel en is nader vormgegeven in de richtlijn 2011/36/EU. In de richtlijn staat onder meer beschreven dat slachtoffers van mensenhandel moeten worden beschermd tegen bestraffing wegens criminele activiteiten, zoals het gebruik van valse documenten, en wegens strafbare feiten op grond van de prostitutie- of immigratiewetgeving, tot het plegen waarvan zij zijn gedwongen als rechtstreeks gevolg van het feit dat zij slachtoffer zijn van mensenhandel.
Het staat - gelet op de hiervoor geschetste omstandigheden - vast dat verdachte slachtoffer is van mensenhandel, waarvoor haar ex-vriend overigens is veroordeeld.
Naar het oordeel van de rechtbank ziet het non-punishmentbeginsel echter niet op de onderhavige situatie waarin een slachtoffer van mensenhandel een strafbaar feit pleegt om uit haar situatie te komen. De rechtbank leidt uit de in de richtlijn gegeven voorbeelden af dat is gedoeld op strafbare feiten die samenvallen, of nauw samenhangen met het brengen van een slachtoffer in een uitbuitingssituatie en met de werkzaamheden waartoe het slachtoffer vervolgens is gedwongen of bewogen. Los van de (hiervoor reeds negatief beantwoorde) vraag of het geven van een opdracht tot moord de aangewezen uitweg was, is de rechtbank van oordeel dat niet gezegd kan worden dat verdachte hiertoe is gedwongen als vorenbedoeld rechtstreeks gevolg van het feit dat zij slachtoffer is van mensenhandel. De rechtbank ziet in het non-punishmentbeginsel dan ook geen aanleiding aan verdachte geen straf op te leggen.
Als uitgangpunt voor een poging tot uitlokking van moord dient een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur te gelden. In het geval van verdachte houdt de rechtbank in zeer sterke mate rekening met de geschetste omstandigheden en de druk waaronder verdachte tot het feit is gekomen, alsmede met het feit dat verdachte na het geven van de opdracht tot moord vervolgens is gechanteerd door haar kennis en nog erger in de problemen is gekomen.
In het reclasseringsrapport wordt vermeld dat verdachte PTSS heeft en ambulant wordt behandeld. De kans op recidive wordt laag ingeschat. De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Gelet op al het voorgaande zal de rechtbank een gevangenisstraf van aanzienlijk kortere duur dan in - qua bewezenverklaring - vergelijkbare zaken opleggen.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan een gedeelte van vier maanden voorwaardelijk, passend en geboden. Met het opleggen van een gevangenisstraf van twaalf maanden beoogt de rechtbank de ernst van het feit te benadrukken. Vanwege de uitzonderlijke omstandigheden waaronder dit feit heeft plaatsgevonden, de persoonlijke omstandigheden van verdachte en om te bewerkstelligen dat verdachte het inmiddels gestarte traject van ambulante behandeling sneller kan hervatten, zal de rechtbank een deel van vier maanden voorwaardelijk opleggen. Een groter voorwaardelijk deel is onverenigbaar met de ernst van het feit.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 46a, 47 en 289 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot vier maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mr. P.H.M. Tapper-Wessels en
mr. M.B. de Wit, rechters, bijgestaan door mr. C.L. van der Woude, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 11 februari 2020.

Voetnoten

1.Hoge Raad 26 mei 1992, ECLI:NL:HR:1992:AD1686.