ECLI:NL:RBNNE:2020:5204

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
30 december 2020
Publicatiedatum
8 maart 2023
Zaaknummer
C/19/126852 HA ZA 19-91
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstelvonnis inzake aansprakelijkheid en schadevergoeding in faillissement

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 30 december 2020 een herstelvonnis uitgesproken in het faillissement van een besloten vennootschap. De curator, mr. Jan Maarten Pol, had eerder een vordering ingesteld tegen twee gedaagden, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2], die hoofdelijk aansprakelijk werden gesteld voor de schulden van de failliete vennootschap. In het oorspronkelijke vonnis van 18 november 2020 was een fout gemaakt in de hoogte van het toegewezen voorschot op schadevergoeding, dat ten onrechte was vastgesteld op € 50.000 in plaats van € 45.000. Daarnaast was er een vergissing in de proceskosten, die ook gecorrigeerd diende te worden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de fouten eenvoudig te herstellen waren en heeft de bedragen aangepast. De rechtbank heeft de gedaagden hoofdelijk veroordeeld tot betaling van het gecorrigeerde bedrag aan de curator en heeft een bestuursverbod opgelegd aan [gedaagde sub 1] voor de duur van vijf jaar. Dit herstelvonnis is openbaar uitgesproken en de partijen zijn gelast om de eerdere vonnissen te retourneren aan de griffie.

Uitspraak

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling Privaatrecht Locatie Assen
zaaknummer / rolnummer: C/19/126852 HA ZA 19-91
Herstelvonnis van 30 december 2020
in de zaak van
mr. Jan Maarten Pol, in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [de BV] ,
kantoorhoudend te Assen,
eiser in conventie, verweerder in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. A.M.J. van de Sande,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

2. [gedaagde sub 2] ,
beiden wonend te [woonplaats]
gedaagden in conventie, eisers in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. R.W. Lagerwaard.
Partijen worden hierna aangeduid als respectievelijk de curator, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2].

1.Het verzoek

1.1.
Bij schrijven van 1 december 2020 heeft mr. Lagerwaard namens [gedaagde sub 2] een verzoek tot verbetering ingediend ten aanzien van - kort gezegd - het petitum van het vonnis van 18 november 2020 waarin [gedaagde sub 2] veroordeeld wordt tot het betalen van een voorschot op schadevergoeding van € 50.000,--,. Dat had moeten zijn € 45.000,-- (zijnde de helft van het gevorderde voorschot van € 45.000,---). Vervolgens heeft mr. Lagerwaard namens [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] per schrijven van 7 december 2020 om verbetering gevraagd van de kennelijk verschrijving ten aanzien van de proceskosten (waarbij de deurwaarder € 53.754,-- aan kosten wenst te innen, waar dat € 5.375,41 had moeten zijn). Mr. Pol heeft bij schrijven van 8 december 2020 erkend dat sprake is van een verschrijving ten aanzien van de proceskosten en dat hij de deurwaarder dienovereenkomstig heeft geïnstrueerd. Hij heeft niet gereageerd op het schrijven van 1 december 2020 van mr. Lagerwaard.

2.De beoordeling

2.1.
De rechtbank is van oordeel dat in het vonnis van 18 november 2020 sprake is van twee kennelijke fouten, die zich voor eenvoudig herstel lenen. De rechtbank heeft ten onrechte een voorschot toegewezen van € 50.000,-- met betrekking tot [gedaagde sub 2] . Dat had moeten zijn 50% van het gevorderde voorschot van € 90.000,--, zijnde € 45.000,--. De rechtbank ziet voorts ambtshalve aanleiding om ook de kennelijke fout ten aanzien van [gedaagde sub 1] te herstellen. Ook voor [gedaagde sub 1] geldt dat hij hoofdelijk gehouden is tot betaling van € 45.000,-- (en niet €50.000,--) en daarnaast dat hij gehouden is tot vergoeding van € 45.000,-- (en niet € 40.000,--). Ook ten aanzien van de kostenveroordeling is sprake van een kennelijke verschrijving zoals door mr. Lagerwaard terecht aan de orde gesteld. Voorgaande fouten zullen hersteld worden op de na te melden wijze.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
bepaalt dat het dictum in het vonnis van 18 november 2020 door deze rechtbank tussen partijen gewezen:
'in conventie
6.1.
verklaart voor recht dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor het bedrag van de schulden van [de BV] , voor zover deze schulden niet door vereffening van de overige baten in het faillissement kunnen worden voldaan, met dien verstande dat de aansprakelijkheid van
[gedaagde sub 2] is beperkt tot ten hoogste 50% van dat bedrag;
6.2.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk tot betaling aan de curator van €
50.000,00 en [gedaagde sub 1] tot daarenboven tot betaling van € 40,000,00 bij wijze van voorschot op het te vergoeden boedeltekort van [de BV] ;
6.3.
veroordeelt [gedaagde sub 1] tot betaling aan de curator van € 5.215,10, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 5 april 2018 tot aan de dag van algehele voldoening;
6.4.
legt aan [gedaagde sub 1] een bestuursverbod op zoals bedoeld in artikel 106a Fw voor de duur van vijf jaar, dat ingaat direct na het in kracht van gewijsde gaan van dit vonnis, en veroordeelt [gedaagde sub 1] tot betaling van een dwangsom aan de curator van € 1.000,00 per dag of gedeelte daarvan dat hij in gebreke blijft met naleving van dit verbod, tot een maximum van € 100.000,00;
6.5.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van de curator tot op heden vastgesteld op € 5.3754, en in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris, te verhogen met € 82,00 in geval van betekening, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na dagtekening van dit vonnis;
6.6.
verklaart dit vonnis, voor zover het de onderdelen 6.2., 6.3., 6.5. betreft, uitvoerbaar bij voorraad.
6.7.
wijst het meer of anders gevorderde af; in reconventie
6.8.
verstaat dat aan de voorwaarde waaronder de vordering was ingesteld niet is voldaan, zodat de rechtbank geen beslissing behoeft te geven.wordt gewijzigd in: in conventie
6.1.
verklaart voor recht dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor het bedrag van de schulden van [de BV] , voor zover deze schulden niet door vereffening van de overige baten in het faillissement kunnen worden voldaan, met dien verstande dat de aansprakelijkheid van [gedaagde sub 2] is beperkt tot ten hoogste 50% van dat bedrag;
6.2.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk tot betaling aan de curator van € 45.000,00 en [gedaagde sub 1] tot daarenboven tot betaling van € 45,000,00 bij wijze van voorschot op het te vergoeden boedeltekort van [de BV] ;
6.3.
veroordeelt [gedaagde sub 1] tot betaling aan de curator van € 5.215,10, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 5 april 2018 tot aan de dag van algehele voldoening;
6.4.
legt aan [gedaagde sub 1] een bestuursverbod op zoals bedoeld in artikel 106a Fw voor de duur van vijf jaar, dat ingaat direct na het in kracht van gewijsde gaan van dit vonnis, en veroordeelt [gedaagde sub 1] tot betaling van een dwangsom aan de curator van € 1.000,00 per dag of gedeelte daarvan dat hij in gebreke blijft met naleving van dit verbod, tot een maximum van € 100.000,00;
6.5.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van de curator tot op heden vastgesteld op € 5.375,41 en in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris, te verhogen met € 82,00 in geval van betekening, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na dagtekening van dit vonnis;
6.6.
verklaart dit vonnis, voor zover het de onderdelen 6.2., 6.3., 6.5. betreft, uitvoerbaar bij voorraad.
6.7.
wijst het meer of anders gevorderde af; in reconventie
6.8.
verstaat dat aan de voorwaarde waaronder de vordering was ingesteld niet is voldaan, zodat de rechtbank geen beslissing behoeft te geven.
3.2.
bepaalt dat deze verbetering onder de vermelding van de datum 30 december 2020 wordt vermeld op de minuut van het vonnis van 18 november 2020,
3.3.
gelast elk van partijen, voor zover zij dit niet reeds hebben gedaan, de ontvangen grosse dan wel het ontvangen afschrift van het vonnis van 18 november 2020 na ontvangst van dit herstelvonnis aan de griffie van de rechtbank te retourneren.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.B. van Baalen, voorzitter, en mr. E.W. van Weringh en mr. T.A. Oudenaarden, rechters, en in het openbaar uitgesproken op 30 december 2020.