ECLI:NL:RBNNE:2020:5188

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
20 augustus 2020
Publicatiedatum
13 januari 2022
Zaaknummer
LEE 20/1451 en 20/2061
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake handhaving last onder dwangsom met betrekking tot bebouwing en bedrijfsactiviteiten

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 20 augustus 2020 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van een verzoeker tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dantumadiel. De zaak betreft een handhavingstraject waarbij aan een derde partij een last onder dwangsom is opgelegd met betrekking tot de oppervlakte van ondergeschikte bebouwing en de bebouwing die gebruikt wordt voor bedrijfsdoeleinden. De verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit van 3 juni 2020, waarin de last onder dwangsom is gewijzigd. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er geen aanleiding is voor nader onderzoek en heeft direct uitspraak gedaan op basis van de feiten en omstandigheden die ter zitting zijn besproken.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de last onder dwangsom voldoende duidelijk is en dat de derde partij verantwoordelijk is voor het bepalen welke bouwwerken of gebouwen afgebroken dienen te worden. De rechter heeft vastgesteld dat er sprake is van een overtreding met betrekking tot de oppervlaktes ondergeschikte bebouwing, maar dat er ook concreet zicht op legalisatie bestaat op basis van het ontwerp-bestemmingsplan. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de gemeente bevoegd was om handhavend op te treden, maar dat de last beperkt kon worden vanwege de mogelijkheden tot legalisatie.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het beroep van de verzoeker ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op de maandag na de datum van uitspraak, en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: LEE 20/1451 en 20/2061
uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 augustus 2020 op het verzoek om een voorlopige voorziening in de zaak tussen

[naam verzoeker] , te [plaats] , verzoeker

(gemachtigde: J.A. Wiegersma),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dantumadiel, verweerder
(gemachtigden: D. Kroes en L. Sijtsma).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [naam derde partij] , te [plaats] (gemachtigde: [naam gemachtigde van derde partij] ).

Procesverloop

Bij besluit van 29 maart 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder aan [naam derde partij] een last onder dwangsom opgelegd met betrekking tot de oppervlakte ondergeschikte bebouwing en de oppervlakte bebouwing die gebruikt wordt ten behoeve van het bedrijf.
Bij besluit van 7 april 2020 heeft verweerder het bezwaar van verzoeker gegrond verklaard en met een gewijzigde motivering het primaire besluit gehandhaafd.
Bij besluit van 3 juni 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker gegrond verklaard. Verweerder heeft een gewijzigde last onder dwangsom aan [naam derde partij] opgelegd.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft de voorzieningen-rechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 augustus 2020. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Namens de derde partij is [naam derde partij] verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter is na de zitting tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak zodat conform artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak gedaan kan worden in de hoofdzaak.
2. Bij brief van 30 juli 2018 heeft verzoeker verweerder verzocht handhavend op te treden met betrekking tot de bebouwing en activiteiten van [naam derde partij] op het perceel [adres] te [plaats] (hierna: het perceel). Het verzoek ziet op het laten verwijderen en verwijderd houden van illegale bebouwing, het beëindigen van de buitenopslag, het terugbrengen van de bebouwing voor het bedrijf tot 118 m², het niet in werking zijn conform de milieumelding en de overschrijding van de geluidsvoorschriften.
3. Bij brief van 27 december 2018 heeft verweerder een vooraankondiging handhaving aan [naam derde partij] doen toekomen. Bij het primaire besluit heeft verweerder de last opgelegd, inhoudende dat de gebouwen C, D en E voor 2 mei 2019 dienen te worden verwijderd. Ten aanzien van de overschrijding van het oppervlak ondergeschikte bebouwing en het gebruik ten behoeve van het bedrijf is verweerder bereid mee te werken aan (gedeeltelijke) legalisatie. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Bij het besluit van 7 april 2020 heeft verweerder de last met een aangepaste motivering gehandhaafd.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de last gewijzigd. Verweerder heeft vastgesteld dat op basis van het vigerende bestemmingsplan de oppervlakte van de ondergeschikte bebouwing ten behoeve van het bedrijf maximaal 118 m² mag bedragen. Op grond van het ontwerp-bestemmingsplan ' [plaats] ' is legalisatie tot 200 m² ondergeschikte bebouwing ten behoeve van het bedrijf mogelijk. Ten aanzien van de maximale oppervlakte ondergeschikte bebouwing ten behoeve van de woonfunctie is legalisatie tot een oppervlakte van 285 m² mogelijk. [naam derde partij] dient hier voor 1 juli 2020 aan te voldoen. Indien na genoemde datum overtredingen worden geconstateerd dan wordt per overtreding een bedrag van € 10.000,- verbeurd. Verweerder heeft verder vastgesteld dat de bedrijfsactiviteiten conform het Activiteitenbesluit zijn en dat de buitenopslag op grond van het bestemmings-plan is toegestaan.
5. De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder ter zitting heeft toegelicht dat de overtreding in de last is gekoppeld aan de oppervlaktes en niet aan bepaalde bouwwerken of gebouwen omdat het aan [naam derde partij] is om te bepalen welke bouwwerken of gebouwen hij afbreekt. [naam derde partij] ter zitting heeft aangegeven dat de last voldoende duidelijk is. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om hier anders over te oordelen.
6. Tussen partijen is niet in geschil dat sprake is van een overtreding met betrekking tot de oppervlaktes ondergeschikte bebouwing zoals deze door verweerder in de last is omschreven. Dit betekent dat verweerder ten aanzien van deze overtreding bevoegd was om over te gaan tot handhaving. Verweerder heeft evenwel aanleiding gezien om de last te beperken omdat volgens verweerder op grond van het reeds ter inzage gelegde ontwerp-bestemmingsplan concreet zicht op legalisatie bestaat voor een deel van de overtreding. In artikel 14.1 van het ontwerp-bestemmingsplan is voor het perceel de bestemming 'Wonen-1' opgenomen. Binnen deze bestemming bedraagt de maximale oppervlakte voor ondergeschikte bebouwing ten behoeve van wonen 285 m² en ten behoeve van het bedrijf 200 m². Onder verwijzing naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 juni 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1835) is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder heeft kunnen concluderen dat in deze situatie sprake is van concreet zicht op legalisatie tot de hiervoor genoemde oppervlaktes. Daarbij neemt de voorzieningen-rechter in aanmerking dat artikel 14.1, sub c, van het ontwerp-bestemmingsplan bepaalt dat de bestemming eveneens ziet op bedrijven die op het moment van de ter visie legging van het ontwerp van het bestemmingsplan aanwezig zijn. Zoals verweerder ter zitting heeft toegelicht is bedoelde bestemming op het perceel gelegd om het bedrijf van [naam derde partij] binnen de vastgestelde begrenzingen voort te laten bestaan. Voor zover het bedrijf ten tijde van het bestreden besluit deze grenzen betreffende de maximale oppervlaktes overschrijdt is de onderhavige last opgelegd. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder deze last, met inachtneming van het concrete zicht op legalisatie, op heeft kunnen leggen.
7. Voor zover verzoeker heeft betoogd dat op grond van artikel 14.5, sub h, onder 6, van het ontwerp-bestemmingsplan de op het perceel gerealiseerde buitenopslag niet zou zijn toegestaan volgt de voorzieningenrechter dat betoog niet. Genoemd artikel ziet enkel op aan huis gebonden beroepen of bedrijven zoals opgenomen in de bij het bestemmingsplan behorende bijlage. Op het perceel van [naam derde partij] is sprake van een bestaand bedrijf dat met de aanduiding 'bedrijf' ter plaatse in het bestemmingsplan is opgenomen. Hier is dan ook geen sprake van een aan huis gebonden beroep of bedrijf zoals bedoeld in genoemd artikel. Het artikel mist dan ook toepassing in het onderhavige geval.
8. Tenslotte stelt verzoeker dat de bedrijfsactiviteiten die op het perceel plaatsvinden niet zijn toegestaan. Verzoeker geeft in dat verband aan dat de activiteiten niet passen binnen de milieucategorieën 1 en 2 zoals opgenomen in het bestemmingsplan, dat het bedrijf niet conform de milieumeldingen in werking is en dat niet aan de geluidsnormen wordt voldaan. De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder meerdere controles op het perceel heeft uitgevoerd. Tijdens deze controles zijn geen overtredingen vastgesteld. Daarbij is verweerder, zoals toegelicht ter zitting, uitgegaan van de grenzen die aan de bedrijfsactiviteiten gesteld moeten worden op basis van het bestemmingsplan en de milieumeldingen die door [naam derde partij] zijn gedaan in 2014 en 2018. De voorzieningenrechter is van oordeel dat gelet op het feit dat er geen overtredingen zoals door verzoeker benoemd in het verzoek om handhaving zijn geconstateerd er geen aanleiding bestaat om te concluderen dat verweerder bevoegd was om over te gaan tot handhaving ten aanzien van de bedrijfsactiviteiten. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat verweerder heeft toegelicht dat van een uitbreiding van de bedrijfsactiviteiten geen sprake kan zijn nu deze eveneens worden begrensd door de milieumeldingen. Ter zitting is tevens toegelicht dat in de lopende bestemmingsplanprocedure aan deze aspecten aandacht zal worden besteed. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is dit de procedure waarin vastgesteld dient te worden in welke omvang de activiteiten op het perceel voortgezet kunnen worden. In het kader van het onderhavige geschil kan enkel beoordeeld worden of verweerder over had behoren te gaan tot handhaving. Nu niet gebleken is van geconstateerde overtredingen zoals door verzoeker gesteld was deze bevoegdheid er niet voor verweerder. Het door verzoeker overgelegde rapport van DGMR maakt dit niet anders. Dit rapport is gebaseerd op uitgangspunten en berekeningen zonder dat ter plaatse de feitelijke situatie is vastgesteld en metingen zijn uitgevoerd. De voorzieningenrechter kan daarom in het kader van de oplegging van de onderhavige last aan dit rapport niet de betekenis toekennen die verzoeker daaraan wenst te geven. Nu geen overtredingen zoals door verzoeker benoemd in het verzoek om handhaving zijn vastgesteld bestond verweerder aldus geen bevoegdheid om over te gaan tot handhaving.
9. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaar het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is op 20 augustus 2020 gedaan door mr. E.M. Visser, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E. Nolles, griffier. De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende maandag na deze datum.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.