ECLI:NL:RBNNE:2020:5187

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
9 september 2020
Publicatiedatum
29 november 2021
Zaaknummer
C/18/182512 / HA ZA 18-44
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van bedrog, wanprestatie en onrechtmatige daad in de uitvoering van een overeenkomst voor de realisatie van opvang voor uitgeprocedeerde asielzoekers

In deze zaak, die voor de Rechtbank Noord-Nederland is behandeld, gaat het om een geschil tussen de besloten vennootschap EcoVario Ontwikkeling B.V. en de stichting Inlia. EcoVario heeft een overeenkomst gesloten met Inlia voor de realisatie van een noodopvang voor uitgeprocedeerde asielzoekers. Inlia vordert in reconventie een verklaring voor recht dat EcoVario bedrog heeft gepleegd, wanprestatie heeft geleverd en onrechtmatig heeft gehandeld. De rechtbank heeft in een tussenvonnis van 4 maart 2020 Inlia gevraagd om haar vordering nader toe te lichten. Inlia stelt dat EcoVario onjuiste mededelingen heeft gedaan en relevante informatie heeft verzwegen, wat zou hebben geleid tot bedrog. De rechtbank oordeelt dat Inlia onvoldoende bewijs heeft geleverd dat EcoVario bedrog heeft gepleegd, omdat de feiten en omstandigheden die Inlia aanvoert niet voldoende onderbouwd zijn en niet aantonen dat EcoVario opzettelijk onjuiste informatie heeft verstrekt of relevante feiten heeft verzwegen voordat de overeenkomst werd gesloten.

Daarnaast stelt Inlia dat EcoVario tekort is geschoten in haar verplichtingen door niet tijdig de noodopvang te realiseren. De rechtbank overweegt dat de overeenkomst onder opschortende voorwaarden is gesloten, wat betekent dat de verplichtingen pas van kracht worden als aan die voorwaarden is voldaan. De rechtbank concludeert dat EcoVario niet in gebreke is gebleven, omdat de opschortende voorwaarden niet zijn vervuld. De rechtbank houdt de beslissing aan over de vordering van Inlia tot schadevergoeding, afhankelijk van de uitkomst van bewijslevering over de kennis van EcoVario met betrekking tot de haalbaarheid van het project.

De rechtbank heeft Inlia opgedragen om bewijs te leveren van de stellingen dat EcoVario op de hoogte was van de onmogelijkheid om de noodopvang te realiseren en dat zij dit voor Inlia heeft verzwegen. De zaak wordt naar de rol verwezen voor het inplannen van een getuigenverhoor.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Groningen
zaaknummer / rolnummer: C/18/182512 / HA ZA 18-44
Vonnis van 9 september 2020
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ECOVARIO ONTWIKKELING B.V.,
gevestigd te Meppel,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. J.F. Koot te Leeuwarden,
tegen
de stichting
STICHTING INLIA,
gevestigd te Groningen,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. R. Nijdam te Assen.
Partijen zullen hierna EcoVario en Inlia genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 4 maart 2020
  • de akte van uitlating van de zijde van Inlia
  • de antwoordakte van de zijde van EcoVario
1.2.
Ten slotte is opnieuw vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

in reconventie

2.1.
Inlia vordert in reconventie onder 1 een verklaring voor recht inhoudende dat EcoVario jegens Inlia bedrog, alsmede een onrechtmatige daad, alsmede wanprestatie heeft gepleegd, alsmede jegens Inlia schadeplichtig is wegens onrechtmatige daad en/of wanprestatie. In het tussenvonnis van 4 maart 2020 heeft de rechtbank aan Inlia verzocht zich nader uit te laten over de wijze waarop deze vordering moet worden begrepen. Inlia heeft daarop te kennen gegeven dat waar in die vordering het woord "alsmede" is gebruikt, bedoeld is "en/of". De rechtbank zal de vordering als zodanig lezen en beoordelen.
2.2.
Daarnaast heeft de rechtbank in het tussenvonnis van 4 maart 2020, gelet op hetgeen in dat vonnis over de vorderingen in conventie is geoordeeld, Inlia in de gelegenheid gesteld om desgewenst haar reconventionele vordering onder 1 aan te passen, althans de feitelijke grondslag daarvan te beperken. Inlia heeft daarop te kennen gegeven haar vordering onverkort te handhaven. De rechtbank zal dan ook oordelen over de volledige vordering zoals die is ingesteld.
Ten aanzien van het gestelde bedrog
2.3.
Inlia stelt, onder verwijzing naar diverse feiten en omstandigheden, dat EcoVario jegens haar onjuiste mededelingen heeft gedaan, zaken heeft verzwegen en andere kunstgrepen heeft toegepast, met geen ander doel dan om Inlia te bewegen de tussen partijen in oktober 2016 gesloten overeenkomst te sluiten. Aldus is, zo stelt Inlia, sprake van bedrog. EcoVario heeft de juistheid van een en ander gemotiveerd betwist.
2.4.
De rechtbank oordeelt als volgt. Voor het bestaan van bedrog als bedoeld in artikel 3:44 lid 3 BW is nodig dat iemand een ander tot het verrichten van een bepaalde rechtshandeling beweegt door een opzettelijk daartoe gedane onjuiste mededeling, door het opzettelijk daartoe verzwijgen van enig feit dat de verzwijger verplicht was mee te delen, of door een andere kunstgreep. Hieruit volgt onder meer dat er een causaal verband dient te bestaan tussen de kunstgreep en de daarop volgende rechtshandeling. Dit betekent ook dat de kunstgreep in ieder geval vóór het moment van rechtshandeling moet hebben plaatsgevonden. De stelplicht en, in het geval van betwisting, de bewijslast dat aan al deze voorwaarden is voldaan rust conform de hoofdregel van artikel 150 Rv op de partij die zich op het bestaan van bedrog beroept, in dit geval dus op Inlia.
2.5.
Inlia heeft diverse feiten en omstandigheden aangevoerd die volgens haar als kunstgreep kwalificeren. Ten aanzien van al deze feiten of omstandigheden geldt echter dat niet is gesteld, althans in het licht van het verweer van EcoVario onvoldoende onderbouwd, dat ze zich hebben voorgedaan voorafgaand aan het moment waarop de overeenkomst tussen EcoVario en Inlia werd gesloten, dat wil zeggen vóór 20 oktober 2016.
2.6.
Zo verwijt Inlia EcoVario dat zij zou hebben verzwegen dat zij wist dat het niet mogelijk zou zijn de noodopvang te realiseren met milieuvriendelijke schroeffunderingen. De onderbouwing van die stelling verwijst echter uitsluitend naar een foto van 30 december 2016 en de resultaten van door Snelfunderen B.V. uitgevoerde trekproeven, welke dateren uit het voorjaar van 2017. Inlia voert aan dat EcoVario de indruk zou hebben gewekt dat zij door ING zou worden gefinancierd, terwijl zij in werkelijkheid, aldus Inlia, slechts een deelfinanciering had betrokken bij een 'discutabele' partij. Inlia onderbouwt de stelling dat de indruk werd gewekt dat ING zou financieren niet anders dan door te verwijzen naar een e-mail van 9 november 2016, terwijl de overeenkomst van geldlening tussen EcoVario en [naam 1] op haar beurt dateert uit januari 2017. Inlia verwijt EcoVario dat zij zou hebben verzwegen dat in die financieringsovereenkomst staat opgemerkt dat het project een "hoog risicoprofiel" kent, waaruit Inlia afleidt dat EcoVario dit op 17 januari 2017 "heeft geconstateerd". Op welke wijze het verzwijgen van die kennis dan een rol zou hebben gespeeld bij het sluiten van de overeenkomst in oktober 2016 wordt door Inlia in het geheel niet toegelicht. Inlia stelt dat EcoVario niet had mogen verzwijgen dat aan EcoVario verbonden personen in verband werden gebracht met "dubieuze praktijken", maar ook de e-mails en krantenartikelen waaruit dit "in verband brengen" zou moeten blijken dateren van na 20 oktober 2016. Inlia verwijt EcoVario dat zij, wetende dat het niet mogelijk zou blijken de noodopvang tijdig te realiseren, een 'procurement contract' met een Chinese partij zou hebben getekend. De betreffende overeenkomst (waarvan Inlia de echtheid overigens ook nog betwist) dateert echter uit juli 2017. Voor zover Inlia ook voor het overige heeft willen stellen dat EcoVario al voor het sluiten van de overeenkomst heeft verzwegen dat zij wist dat het onmogelijk zou blijken de noodopvang tijdig en conform afspraak te realiseren geldt dat die (gemotiveerd betwiste) stelling niet althans onvoldoende concreet is onderbouwd.
2.7.
Gelet op het voorgaande zal de reconventionele vordering onder 1 worden afgewezen voor zover die vordering ertoe strekt voor recht te verklaren dat EcoVario jegens Inlia "bedrog heeft gepleegd".
Ten aanzien van de gestelde wanprestatie
2.8.
Inlia stelt dat EcoVario tekort is geschoten in haar verplichtingen jegens Inlia, in de kern doordat voor EcoVario al snel duidelijk zou zijn geweest dat het niet mogelijk zou blijken de noodopvang tijdig en conform de afgesproken specificaties te realiseren, terwijl zij tegenover Inlia de schijn bleef ophouden dat dit wel mogelijk zou zijn. EcoVario heeft deze stelling gemotiveerd betwist. De stelplicht en, in het geval van betwisting, de bewijslast ten aanzien van deze stelling rust conform de hoofdregel van artikel 150 Rv op de partij die zich op het bestaan van een tekortkoming beroept, in dit geval dus op Inlia.
2.9.
De rechtbank stelt bij haar oordeel ten aanzien het beroep op toerekenbare tekortkoming het volgende voorop. Partijen hebben op 20 oktober 2016 een overeenkomst gesloten, onder welke overeenkomst EcoVario zich ten behoeve van Inlia verplichtte tot het realiseren van een noodopvang, om die vervolgens aan Inlia te verhuren. Het betrof hier evenwel een overeenkomst onder opschortende voorwaarden. Dit betekent, gelet op het bepaalde in artikel 6:22 BW, dat de verbintenis tot het doen realiseren van de noodopvang met het sluiten van de overeenkomst weliswaar bestond, maar haar werking niet eerder zou krijgen dan op het moment dat alle opschortende voorwaarden zouden zijn vervuld. Zoals in conventie al is overwogen is de rechtbank van oordeel dat dit moment nooit is gekomen.
2.10.
Het feit dat de overeenkomst nimmer onvoorwaardelijk is geworden betekent echter niet dat partijen jegens elkaar geen enkele verplichting hadden. Op grond van artikel 6:26 BW geldt dat wettelijke bepalingen betreffende onvoorwaardelijke verbintenissen van toepassing zijn op voorwaardelijke verbintenissen voor zover het voorwaardelijk karakter van de betrokken verbintenis zich daartegen niet verzet. Zo kan ook een onder opschortende voorwaarde aangegane overeenkomst buitengerechtelijk worden ontbonden indien nakoming al voor het moment van vervulling onmogelijk blijkt. Bovendien betekent dit dat ook wanneer er uitsluitend een voorwaardelijke verbintenis bestaat schuldeiser en schuldenaar verplicht zijn zich jegens elkaar te gedragen overeenkomstig de eisen van redelijkheid en billijkheid (artikel 6:2 BW).
2.11.
Inlia stelt dat EcoVario tekort is geschoten in haar verplichtingen door, terwijl EcoVario wist of had behoren te weten dat tijdige realisatie van de noodopvang conform de overeengekomen specificaties onmogelijk zou blijken, dit voor Inlia te verzwijgen. Inlia verwijst in dit verband naar een aantal feitelijke omstandigheden die volgens haar bij EcoVario bekend waren of bekend hadden moeten zijn.
2.12.
In de eerste plaats gaat het daarbij om de financiering van het project. Inlia stelt dat EcoVario uiterlijk in het voorjaar van 2017 al wist, althans had behoren te weten, dat de door haar betrokken financiering bij Exploitatie- en beheersmaatschappij [naam 1] B.V. (circa € 1.9 miljoen) onvoldoende zou zijn om het gehele project te kunnen financieren. Inlia betwist in dit verband bovendien dat [naam 1] in staat zou zijn geweest om het toegezegde bedrag daadwerkelijk te verstrekken. EcoVario betwist deze stellingen. Volgens haar berekeningen, waarbij rekening is gehouden met besparingen en meevallers, zou de verstrekte financiering voldoende zijn geweest. Deze kon volgens EcoVario ook daadwerkelijk worden verstrekt, in welk verband zij stelt dat [naam 1] meer dan € 8 miljoen aan liquiditeiten beschikbaar had.
2.13.
In de tweede plaats wijst Inlia erop dat partijen overeengekomen waren dat de noodopvang gefundeerd zou worden middels 'schroeffunderingen', welke eenvoudig in de grond geplaatst zouden kunnen worden, eenvoudig te demonteren, direct te belasten en milieuvriendelijk zouden zijn. Volgens Inlia is haar (uiterlijk) in het voorjaar 2017 uit door Snelfunderen B.V. uitgevoerde trekproeven en door [naam 2] Geotechniek B.V. uitgevoerd bodemonderzoek gebleken dat de toepassing van een dergelijke schroeffundering in de praktijk niet mogelijk was, hetgeen EcoVario wist. Volgens EcoVario bleek uit het bedoelde onderzoek echter alleen maar dat langere schroeffundering toegepast zou moeten worden, namelijk met een lengte van 20 meter. Volgens EcoVario zou het geen enkel probleem zijn geweest om op die manier aan de contractuele afspraken te voldoen.
2.14.
De rechtbank is van oordeel dat indien (één van) deze door Inlia aangevoerde belemmeringen inderdaad bestond(en), daarmee feitelijk in het voorjaar van 2017 al vast stond dat de noodopvang nooit zonder tekortkoming gerealiseerd had kunnen worden, én EcoVario dit wist, althans behoorde te weten, EcoVario in dat geval inderdaad tekort is geschoten in haar verplichtingen jegens Inlia door dat voor haar te verzwijgen. EcoVario heeft dan immers, wetende dat het project hoe dan ook niet voltooid zou kunnen worden op de overeengekomen wijze, Inlia ten onrechte in de waan gelaten dat dit anders was. Niet alleen heeft EcoVario dan tegen beter weten in aangedrongen op het (laten) overboeken van een substantiële borgsom, zij heeft Inlia ook onnodig verdere (project)kosten laten maken.
2.15.
Aangezien EcoVario gemotiveerd heeft betwist dat sprake was van de door Inlia aangevoerde omstandigheden en mitsdien dat zij daarvan kennis droeg, zal de rechtbank Inlia in de gelegenheid stellen op dit punt nader bewijs te leveren.
2.16.
Inlia heeft ook aangevoerd dat EcoVario op voorhand al duidelijk was dat de noodopvang niet gerealiseerd zou kunnen worden omdat EcoVario heeft nagelaten privaatrechtelijke toestemming verkrijgen van de eigenaar (De Groninger Steen B.V.) en hoofdhuurder ( [naam 3] B.V.) van de locatie waar de noodopvang zou moeten komen. EcoVario heeft daar tegenover gesteld dat het aan Inlia was om die toestemming te regelen, maar ook dat zij niet beter wist dan dat deze partijen al hadden ingestemd. Dit leidt EcoVario af uit het feit dat zij betrokken waren bij diverse overleggen, in welk verband EcoVario onder andere verwijst naar een bespreking op 7 oktober 2015 waarbij zowel De Groninger Steen B.V. als [naam 3] B.V. vertegenwoordigd waren. Ook heeft EcoVario verwezen naar een e-mail van [naam 4] , verbonden aan De Groninger Steen B.V., waarin wordt ingegaan op de indeling van de noodopvang en waarbij in opdracht van De Groninger Steen B.V. ontworpen tekeningen waren gevoegd. Inlia heeft deze betrokkenheid vervolgens erkend, maar betwist dat EcoVario daaruit een "impliciete toestemming" heeft mogen afleiden.
2.17.
Wat hier verder ook van zij, de rechtbank is van oordeel dat bij deze stand van zaken onvoldoende is onderbouwd dat, ervan uitgaande dat het inderdaad aan EcoVario was om privaatrechtelijke toestemming te verkrijgen, op voorhand reeds vast stond dat De Groninger Steen B.V. (en [naam 3] B.V.) die toestemming niet zouden (gaan) geven én dat EcoVario dit wist althans had moeten begrijpen. Niet is toegelicht hoe een dergelijke (wetenschap van) pertinente weigering te rijmen is met de feitelijke betrokkenheid en houding van deze partijen zoals die uit de stukken blijkt.
ten aanzien van de gestelde onrechtmatige daad
2.18.
Inlia voert, onder verwijzing naar diverse feiten en omstandigheden, aan dat EcoVario onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld, onder meer door een voor Inlia gevaarlijke situatie in het leven te roepen, relevante informatie achter te houden en valse informatie te verstrekken. EcoVario heeft gemotiveerd betwist dat sprake is van een onrechtmatige daad. De stelplicht en, in het geval van betwisting, de bewijslast ten aanzien van deze stelling rust conform de hoofdregel van artikel 150 Rv op de partij die zich op het bestaan van onrechtmatige daad beroept, in dit geval dus op Inlia.
2.19.
De rechtbank stelt bij haar beoordeling het volgende voorop. De door Inlia als onrechtmatige daad benoemde handelingen en gedragingen zijn voor een deel dezelfde als die welke door haar ten grondslag zijn gelegd aan haar beroep op bedrog en toerekenbare tekortkoming. Het enkele feit dat sprake is van een toerekenbare tekortkoming onder een overeenkomst, betekent echter niet direct dat óók sprake is van een onrechtmatige daad als bedoeld in artikel 6:162 BW (en vice versa). Voor het bestaan van een onrechtmatige daad is steeds nodig dat sprake is van een handeling die, onafhankelijk van een toerekenbare tekortkoming, op zichzelf als zodanig kwalificeert. Inlia heeft in haar conclusies een uitvoerige opsomming van aan EcoVario toegeschreven gedragingen opgenomen die volgens haar ieder voor zich een onrechtmatige daad jegens Inlia opleveren. Zij heeft echter op onderdelen nagelaten om, in het licht van het desbetreffend verweer van EcoVario, per gedraging afdoende te onderbouwen en toe te lichten waarom zou zijn voldaan aan de vereisten van artikel 6:162 BW.
2.20.
Zo heeft Inlia bij repliek in reconventie "voor het gemak" verwezen naar een onder randnummer 101 opgenomen "niet-limitatieve opsomming van verwijtbare gedragingen van EcoVario". Aldaar is inderdaad een groot aantal verwijten achter elkaar gezet, maar ten aanzien van geen daarvan is onderbouwd waarom ze op zich zelf al een onrechtmatige daad opleveren. Enkel voert Inlia zonder verdere toelichting aan dat EcoVario met dit geheel aan gestelde gedragingen op "roekeloze wijze een voor Inlia (en anderen) gevaarlijke situatie in het leven [heeft] geroepen en/of in stand gehouden". De rechtbank acht een dergelijke onderbouwing onvoldoende.
2.21.
Inlia heeft in haar conclusie van eis in reconventie aangevoerd dat EcoVario onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door haar niet te wijzen op de "bedenkelijke reputatie van [naam 5] en [naam 6] ", verbonden aan EcoVario. Kennelijk doelt Inlia ook hier op de meer door haar aangehaalde krantenartikelen uit de eerste helft van 2017, waar volgens Inlia uit blijkt dat [naam 5] en [naam 6] "in verband werden gebracht" met "dubieuze praktijken". De rechtbank acht, anders dan Inlia, echter zonder toelichting die ontbreekt op zichzelf niet onrechtmatig dat EcoVario heeft nagelaten Inlia er eigener beweging op te attenderen dat in de pers artikelen waren verschenen over andere projecten waar [naam 5] en [naam 6] aan verbonden waren.
2.22.
Inlia voert ook in het verband van onrechtmatige daad aan dat EcoVario ten onrechte geen privaatrechtelijke toestemming heeft verkregen van de eigenaar en hoofdhuurder van het perceel waarop gebouwd zou worden, dat deze partijen EcoVario helemaal niet zouden kennen en de noodopvang (daardoor) via natrekking eigendom van De Groninger Steen B.V. zou zijn geworden. Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor onder 2.17 is geoordeeld acht de rechtbank deze stelling onvoldoende onderbouwd. Dat EcoVario had moeten begrijpen dat deze partijen geen toestemming zouden verlenen acht de rechtbank onaannemelijk.
2.23.
In haar conclusie van repliek in reconventie heeft Inlia vervolgens aangevoerd dat EcoVario onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door ten behoeve van het project een omvangrijke leverantieovereenkomst te sluiten met een Chinese partij, al voor het moment dat de aan het project verbonden opschortende voorwaarden waren vervuld. De rechtbank verwerpt die stelling omdat, zonder toelichting die ontbreekt, niet valt in te zien dat dergelijk handelen zou kwalificeren als een onrechtmatige daad jegens Inlia.
2.24.
Vervolgens heeft Inlia aangevoerd dat EcoVario onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door "beweerdelijk te contracteren met (lege) vennootschappen", "waardoor EcoVario gelden uit het zicht bracht en aan verhaalbaarheid onttrok". Op zichzelf is echter niet ongebruikelijk (of onrechtmatig) dat vennootschappen binnen een groep elkaar inschakelen ten behoeve van een project. De - door EcoVario weersproken - stelling dat dit in dit geval zou zijn gedaan om gelden op onrechtmatige wijze aan verhaalbaarheid te onttrekken is op geen enkele wijze onderbouwd.
2.25.
Inlia stelt dat EcoVario onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door haar aanbod tot alternatieve zekerheidsstelling in de vorm van een garantstelling van de gemeente Groningen zonder goede grond te weigeren. Partijen waren echter het betalen van een borgsom overeen gekomen. Het enkele feit dat EcoVario niet instemde met een door Inlia voorgestelde alternatieve vorm van zekerheid (volgens EcoVario omdat [naam 1] daar niet akkoord mee was) maakt niet dat sprake was van een onrechtmatige daad jegens Inlia.
2.26.
Vervolgens heeft Inlia aangevoerd dat EcoVario, blijkens door haar in het geding gebrachte notulen, op enig moment de mogelijkheid heeft onderzocht om de noodopvang aan een andere partij te verkopen. Volgens Inlia heeft EcoVario onrechtmatig jegens haar gehandeld door dit niet te melden. De rechtbank volgt Inlia niet in dit standpunt. Gesteld noch gebleken is dat partijen hadden afgesproken dat van verkoop geen sprake zou mogen zijn, en niet valt in te zien waarom EcoVario die mogelijkheid intern niet zou mogen bespreken zonder Inlia daarvan op de hoogte te stellen.
2.27.
Inlia heeft vervolgens ook in het kader van onrechtmatige daad verwezen naar haar (door EcoVario gemotiveerd betwiste) stelling dat EcoVario in het voorjaar van 2017 al wist of behoorde te weten dat de noodopvang nimmer tijdig en conform afspraak opgeleverd zou kunnen worden, maar Inlia in de waan heeft gelaten dat dit anders zou zijn. Ook hierbij wijst Inlia op de gestelde problematiek rondom de fundering en haar stelling dat EcoVario in plaats van zich door ING te laten financieren enkel een deelfinanciering betrok bij een in haar ogen minder solide partij. Inlia stelt dat dergelijk handelen op de voet van artikel 6:162 BW onrechtmatig is jegens haar. Gelet op de omstandigheid dat de feitelijke juistheid van deze stelling nog onderwerp zal zijn van bewijslevering houdt de rechtbank haar beslissing over de juistheid van dit standpunt aan.
2.28.
Tot slot stelt Inlia in dit verband dat EcoVario, omdat zij wist dat zij nooit aan haar verplichtingen jegens Inlia zou kunnen voldoen, onrechtmatig heeft gehandeld door Inlia in een kort geding en deze bodemprocedure te betrekken, en Inlia daarmee op kosten te jagen, welke bovendien onnodig zijn opgelopen doordat EcoVario in deze procedure niet aan haar substantiëringsplicht zou hebben voldaan. Om dezelfde reden zou ook het leggen van conservatoir beslag onrechtmatig zijn geweest. De door Inlia te maken kosten zijn vervolgens nog verder gestegen. Ook het oordeel over deze stellingen zal de rechtbank in afwachting van genoemde bewijslevering aanhouden.
ten aanzien van de schade
2.29.
Inlia voert aan dat zij schade heeft geleden doordat EcoVario, wetende dat realisatie zonder tekortkoming niet mogelijk zou blijken, haar daar niet van op de hoogte heeft gesteld en Inlia daardoor nodeloos advies- en projectkosten heeft laten maken. Inlia vordert een verklaring voor recht dat EcoVario haar deze schade dient te vergoeden en verder verwijzing naar de schadestaatprocedure ter begroting van deze schade. Het oordeel van de rechtbank over de gevorderde verklaring voor recht hangt samen met de uitkomst van hiervoor bedoelde bewijslevering. Indien de rechtbank tot het oordeel zou komen dat sprake is geweest van een toerekenbare tekortkoming dan wel onrechtmatige daad zal EcoVario de ten gevolge daarvan daadwerkelijk geleden schade hebben te vergoeden. De gevorderde verklaring voor recht zal in dat geval dan ook toewijsbaar zijn.
2.30.
Voor de goede orde wijst de rechtbank partijen er nog op dat voor toewijzing van de verklaring voor recht dat sprake is geweest van wanprestatie en/of onrechtmatige daad voldoende is dat komt vast te staan dat Ecovario ‘op enig moment’ wist althans er rekening mee behoorde te houden dat Inlia kosten maakte ten behoeve van de te realiseren noodopvang, terwijl zij tegelijkertijd wist dat zij die niet zonder tekortkoming zou kunnen realiseren. In het kader van de begroting van de schade zal daarentegen wel nader moeten komen vast te staan op welk moment in de tijd sprake was van een dergelijke situatie, omdat alleen ná dat moment gemaakte advies- en projectkosten eventueel voor vergoeding in aanmerking zullen kunnen komen.
in conventie en in reconventie
2.31.
De rechtbank houdt iedere andere beslissing aan.

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie
3.1.
houdt iedere beslissing aan,
in reconventie
3.2.
draagt Inlia op feiten of omstandigheden te bewijzen waaruit kan worden afgeleid dat EcoVario, op een moment dat zij wist, althans er rekening mee moest houden dat Inlia kosten maakte/zou gaan maken ten behoeve van de te realiseren noodopvang, ervan op de hoogte was dat EcoVario (i) niet over de benodigde financiering zou kunnen beschikken, en/of (ii) niet in staat was een aan de overeenkomst beantwoordende schroeffundering toe te passen,
3.3.
bepaalt dat, indien Inlia het bewijs door middel van getuigen wil leveren, het getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. C.S. Huizinga als rechter-commissaris in het gerechtsgebouw te Groningen aan Guyotplein 1 op een nader te bepalen datum en uur; hiertoe wordt de zaak naar de rol verwezen van
woensdag 7 oktober 2020voor opgave verhinderdata
tot en met 31 maart 2021,
3.4.
bepaalt dat Inlia uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken aan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
3.5.
bepaalt dat Inlia, indien zij het bewijs niet door getuigen wil leveren maar door overlegging van bewijsstukken en/of door een ander bewijsmiddel, zij dit binnen vier weken na de datum van deze uitspraak schriftelijk aan de rechtbank en aan de wederpartij moet opgeven; in dat geval zal het getuigenverhoor geen doorgang vinden en zal de zaak naar een nader te bepalen rolzitting worden verwezen voor het nemen van een akte met dit doel door Inlia,
3.6.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.J. Duinkerken, mr. M.A.B. Faber-Siermann en mr. C.S. Huizinga en in het openbaar uitgesproken op 9 september 2020. [1]

Voetnoten

1.type: 827