ECLI:NL:RBNNE:2020:5183

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
27 oktober 2020
Publicatiedatum
28 oktober 2021
Zaaknummer
C/18/182512 / HA ZA 18-44
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake de realisatie van opvang voor uitgeprocedeerde asielzoekers en bewijslevering

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 27 oktober 2021 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen de besloten vennootschap ECOVARIO ONTWIKKELING B.V. (hierna: EcoVario) en de stichting STICHTING INLIA (hierna: Inlia). EcoVario had vorderingen ingesteld tegen Inlia, die betrekking hadden op de realisatie van opvang voor uitgeprocedeerde asielzoekers. De rechtbank heeft in een eerder tussenvonnis geoordeeld dat de vorderingen van EcoVario moesten worden afgewezen, omdat deze gebaseerd waren op de veronderstelling dat Inlia tekort was geschoten in haar verplichtingen. De rechtbank heeft in het vonnis van 27 oktober 2021 bevestigd dat EcoVario als de in het ongelijk gestelde partij moet worden veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van Inlia. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat Inlia niet in haar bewijsopdracht is geslaagd, die inhield dat EcoVario op de hoogte was van de onmogelijkheid om een aan de overeenkomst beantwoordende schroeffundering toe te passen. De rechtbank heeft de vorderingen van Inlia in reconventie afgewezen, met uitzondering van de verklaring voor recht dat de voorwaardelijke overeenkomst met EcoVario niet in werking is getreden. De proceskosten in reconventie zijn toegewezen aan EcoVario. Dit vonnis is gewezen door een meervoudige kamer van de rechtbank en is openbaar uitgesproken op 27 oktober 2021.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Groningen
zaaknummer / rolnummer: C/18/182512 / HA ZA 18-44
Vonnis van 27 oktober 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ECOVARIO ONTWIKKELING B.V.,
gevestigd te Meppel,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. J. Egberts te Leeuwarden,
tegen
de stichting
STICHTING INLIA,
gevestigd te Groningen,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. R. Nijdam te Assen.
Partijen zullen hierna EcoVario en Inlia genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 9 september 2020
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor van 3 februari 2021
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor van 8 juni 2021
  • de conclusie na getuigenverhoor van de zijde van Inlia
  • de conclusie na getuigenverhoor van de zijde van Ecovario.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

in conventie

2.1.
Bij tussenvonnis van 4 maart 2020 heeft de rechtbank reeds geoordeeld dat de primair en subsidiair door EcoVario ingestelde conventionele vorderingen dienen te worden afgewezen, aangezien zij uitgaan van de veronderstelling dat Inlia tekort is geschoten in de verplichtingen die zij op grond van de overeenkomst jegens EcoVario had. De rechtbank ziet in het verdere verloop van de procedure geen aanleiding op dit oordeel terug te komen en zal dienovereenkomstig beslissen. Voor de goede orde merkt de rechtbank op dat dit vanzelfsprekend ook betekent dat de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten afgewezen dient te worden.
2.2.
EcoVario zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld tot vergoeding van de aan de zijde van Inlia in conventie gemaakte proceskosten. De rechtbank ziet geen aanleiding om daarbij af te wijken van de gebruikelijke liquidatietarieven en EcoVario te veroordelen tot vergoeding van de werkelijke proceskosten, zoals door Inlia is verzocht. Anders dan Inlia heeft betoogd is in deze procedure naar oordeel van de rechtbank niet komen vast te staan dat EcoVario deze heeft geëntameerd in de wetenschap dat haar vorderingen geen kans van slagen zouden hebben, en is evenmin komen vast te staan dat zij in deze procedure bewust onware stellingen heeft ingenomen of bewust onjuiste en onware informatie heeft verstrekt. Ook overigens is niet gebleken dat EcoVario in strijd met artikel 21 Rv heeft gehandeld, waarbij de rechtbank opmerkt dat het enkele feit dat EcoVario haar juridische en feitelijke stellingen in de loop van de procedure op enkele onderdelen heeft aangepast dan wel aangevuld dit niet anders maakt.
2.3.
De rechtbank begroot de aan de zijde van Inlia gemaakte kosten aldus als volgt:
- griffierecht € 3.946,00
- salaris advocaat € 7.998,00 (2 punten à € 3.999,00, tarief VIII)
totaal € 11.944,00
2.4.
De door Inlia gevorderde vergoeding van nakosten en wettelijke rente, waartegen geen separaat verweer is gevoerd, zal worden toegewezen op de in het dictum bepaalde wijze.
in reconventie
2.5.
Bij tussenvonnis van 9 september 2020 heeft de rechtbank Inlia opgedragen feiten en omstandigheden te bewijzen waaruit kan worden afgeleid dat EcoVario, op een moment dat zij wist, althans er rekening mee moest houden dat Inlia kosten maakte/zou gaan maken ten behoeve van de te realiseren noodopvang, ervan op de hoogte was dat EcoVario (i) niet over de benodigde financiering zou kunnen beschikken, en/of (ii) niet in staat was een aan de overeenkomst beantwoordende schroeffundering toe te passen.
2.6.
Op 3 februari 2021 zijn in het kader van deze bewijsopdracht op verzoek van Inlia als getuigen gehoord de heer [naam 1] , de heer [naam 2] en de heer [naam 3] . In contra-enquête is op 8 juni 2021 op verzoek van EcoVario de heer [naam 4] gehoord.
2.7.
Getuige [naam 1] heeft, samengevat weergegeven, het volgende verklaard. Hij is in februari 2017 door EcoVario benaderd met het verzoek een offerte voor geotechnisch onderzoek en funderingsadvies uit te brengen. Hij had destijds een geotechnisch adviesbureau. [naam 1] voerde het gevraagde onderzoek in maart 2017 uit en adviseerde EcoVario op grond daarvan prefab heipalen van 20 meter toe te passen. Namens EcoVario sprak de heer [naam 5] daarop een voorkeur uit voor een schroeffundering. [naam 1] kende dat systeem wel, maar in zijn optiek is het alleen toepasbaar voor kleine bouwwerken. Hij beschikte niet over de technische gegevens die nodig zijn om te berekenen of dit systeem ook ten behoeve van grote gebouwen kan worden gebruikt. Op verzoek van [naam 5] heeft [naam 1] vervolgens in juni 2017 advies uitgebracht over een alternatieve oplossing, bestaande uit stalen buispalen van 20 meter. [naam 5] verkeerde volgens [naam 1] in de veronderstelling dat die palen weer verwijderd zouden kunnen worden. Technisch is dat volgens [naam 1] wel mogelijk, maar het is niet eenvoudig. Je moet de paalkop opzoeken, vervolgens heb je groot materieel nodig om de paal uit de grond te trekken, waarbij het risico bestaat dat de paal breekt. De reden dat [naam 1] in eerste instantie prefab heipalen adviseerde en geen stalen buispalen was dat eerstgenoemde oplossing financieel voordeliger is. [naam 1] was niet bekend met via [naam 3] Schroeffunderingen B.V. beschikbare schroefpalen van 20 meter. Omdat die palen niet genormeerd zijn kon [naam 1] die niet betrekken in een berekening.
2.8.
Getuige [naam 2] heeft, samengevat weergegeven, het volgende verklaard. [naam 2] is directeur en eigenaar van Snelfundering B.V. Hij is in juni 2017 door [naam 5] benaderd met de vraag of het mogelijk was om ten behoeve van een modulair gebouw in Groningen schroeffundering toe te passen. [naam 2] heeft vervolgens de bodem ter plaatse tweemaal aan een bodemtest onderworpen, eerst met een fundering van 2 meter lengte, daarna met een dikkere fundering van 3 meter lang. In beide gevallen bleek de draagkracht van de grond onvoldoende. Op basis van deze testresultaten en andere rapporten kwam [naam 2] tot de conclusie dat de fundering minimaal een lengte van 12 meter zou moeten hebben. In een dergelijke situatie is de toepassing van een schroeffundering volgens [naam 2] technisch weliswaar mogelijk, maar kiest niemand voor die oplossing. Dat is omdat de kosten van schroeffundering 4 of 5 maal zo hoog zullen zijn als bij toepassing van een traditionele wijze van funderen, met behulp van beton. Toepassing van een nog langere schroeffundering van 20 meter is volgens [naam 2] technisch eigenlijk niet mogelijk. De benodigde diameter van de paal en toegepaste torsiekracht gaan de kracht van de beschikbare machines dan waarschijnlijk te boven, bovendien zou de paal bij toepassing van dergelijke kracht waarschijnlijk breken. Toepassing van een herbruikbaar modulair systeem van 20 meter op basis van schroeffundering is in de optiek van [naam 2] niet mogelijk. Bij zijn weten bestaat er geen eenvoudig te verwijderen schroeffundering van 20 meter.
2.9.
Getuige [naam 3] heeft, samengevat weergegeven, het volgende verklaard. [naam 3] is onder meer eigenaar van [naam 3] Schroeffunderingen B.V. Op verzoek van EcoVario heeft hij op enig moment een offerte uitgebracht. Het betreft hier de eerder in deze procedure ingebrachte offerte, welke uitgaat van fundering met een lengte van 18 meter minus maaiveld. Deze offerte is opgesteld op grond van door EcoVario aangeleverde gegevens, uiteindelijk zou uit nog uit te voeren funderingsonderzoek moeten blijken of de geoffreerde fundering zou volstaan. Zo ver is het nooit gekomen, aangezien EcoVario niet meer op de offerte heeft gereageerd. In zijn algemeenheid geldt, aldus [naam 3] , dat de door hem toegepaste fundering ook geschikt is voor grotere panden. Volgens [naam 3] is zijn bedrijf een van de weinige die het door EcoVario te realiseren gebouw met behulp van schroeffunderingen had kunnen funderen. [naam 3] gebruikt een eigen gepatenteerde techniek, indien nodig met behulp van horizontale versterkingen. Door [naam 3] geplaatste funderingen kunnen met behulp van een boorstelling eenvoudig weer worden verwijderd en vervolgens opnieuw gebruikt, zo heeft hij verklaard.
2.10.
Getuige [naam 4] heeft, samengevat weergegeven, het volgende verklaard. [naam 4] is bedrijfsleider bij [naam 3] Schroeffunderingen B.V. en degene die namens [naam 3] op verzoek van EcoVario een offerte heeft opgesteld. Hij heeft verklaard dat zijn bedrijf schroeffunderingen met een diepte van meer dan 15 meter kan leveren, hij kent een geval waarbij op 22 meter diepte is gefundeerd. Met de juiste machines is het, aldus [naam 4] , mogelijk om een dergelijke schroeffundering te verwijderen waarna deze nog restwaarde heeft. Bij zijn offerte heeft [naam 4] zich mede gebaseerd op een hem destijds bekend sonderingsrapport, en heeft hij geconcludeerd dat een schroeffundering op 18 meter diepte mogelijk zou zijn. Wel moest de belastbaarheid ter plaatse nog beoordeeld worden, dat zou hebben kunnen leiden tot een andere prijs dan geoffreerd. [naam 4] is er, zo heeft hij verklaard, desalniettemin vrij zeker van dat hij de geoffreerde schroeffundering had kunnen realiseren, zoals 99% van de door [naam 3] geoffreerde projecten daadwerkelijk uitvoerbaar blijken. Soms is na het belastbaarheidsonderzoek nog wel nodig dat funderingen worden verplaatst, of extra funderingen worden toegevoegd. In dit geval is het zover niet gekomen.
2.11.
De rechtbank oordeelt als volgt. Aan Inlia is, onder meer, opgedragen te bewijzen dat EcoVario ervan op de hoogte was dat het niet mogelijk zou zijn een aan de overeenkomst beantwoordende schroeffundering toe te passen terwijl zij wist dat Inlia kosten zou maken in het kader van de tussen partijen gesloten overeenkomst. Daarmee werd gedoeld op de op pagina 12 van de overeenkomst genoemde "gemakkelijk en snel" in de grond te draaien schroeffundering, na plaatsing "direct te belasten", "milieuvriendelijk en gemakkelijk te demonteren en te verplaatsen". Uit de verklaring van [naam 1] blijkt dat hij EcoVario adviseerde prefab heipalen toe te passen, onder andere omdat dit de financieel meest voordelige oplossing zou zijn. Gevraagd naar de mogelijkheid van schroeffundering heeft [naam 1] verklaard dat hij dat systeem alleen van kleine gebouwen kende, dat hij niet in staat was een berekening met schroeffundering voor het voorliggende project uit te voeren en dat hij niet bekend was met het door [naam 3] Schroeffundering B.V. aangeboden systeem. Uit de verklaring van [naam 1] volgt naar oordeel van de rechtbank dan ook dat hij weliswaar een ander funderingssysteem adviseerde, maar niet omdat hij zeker was dat toepassing van schroeffundering technisch onmogelijk zou blijken. Getuige [naam 2] was op dit punt naar oordeel van de rechtbank wel duidelijk, in zijn optiek is het technisch onmogelijk om bij een bodemgesteldheid als de onderhavige schroeffundering toe te passen. Hij is naar eigen zeggen niet bekend met een schroeffunderingssysteem waarbij dit wel mogelijk zou zijn. Daar staat echter tegenover dat zowel [naam 3] als zijn bedrijfsleider [naam 4] hebben verklaard dat zij over een eigen systeem beschikken waarbij dit naar hun overtuiging wel degelijk mogelijk zou blijken. Weliswaar zou eerst nader bodemonderzoek uitgevoerd moeten zijn om de vraag naar realiseerbaarheid met zekerheid te kunnen beantwoorden, maar beiden laten er geen twijfel over bestaan dat hetgeen nu bekend is over de bodem voor hen geen reden is om aan te nemen dat zij ter plaatse geen schroeffundering zouden kunnen realiseren die aan de onderhavige overeenkomst voldoet.
2.12.
De rechtbank benadrukt dat bij haar beoordeling niet relevant is in hoeverre de toepassing van schroeffundering uiteindelijk daadwerkelijk mogelijk zou zijn gebleken, zouden partijen hun samenwerking hebben voortgezet. Het gaat immers enkel om de vraag of EcoVario destijds, op basis van de haar op dat moment bekende informatie, al met voldoende mate van zekerheid wist of had moeten weten dat toepassing niet mogelijk zou zijn. EcoVario heeft aldus zowel met [naam 1] , [naam 2] (Snelfundering B.V.) als met [naam 4] ( [naam 3] Schroeffunderingen B.V.) contact en overleg gehad over de toepasbaarheid van schroeffundering. [naam 1] kon geen uitsluitsel geven, [naam 2] achtte toepassing van schroeffundering niet mogelijk, maar [naam 4] zei dat zijn onderneming over een eigen systeem beschikte waardoor hij verwachtte wel degelijk in staat te zijn de gevraagde schroeffundering te leveren. Bij die stand van zaken kan naar oordeel van de rechtbank niet gezegd worden dat EcoVario op enig moment met voldoende mate van zekerheid wist dat uitvoering van de overeenkomst op het punt van de schroeffundering onmogelijk zou zijn, in ieder geval niet in die mate dat EcoVario gehouden was Inlia met het oog op de te maken kosten daarvan op de hoogte te stellen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat Inlia op dit punt niet is geslaagd in haar bewijsopdracht. Voor zover Inlia heeft gesteld dat EcoVario jegens haar tekort is geschoten dan wel onrechtmatig heeft gehandeld door haar er niet van op de hoogte te stellen dat de overeengekomen schroeffundering niet mogelijk zou zijn, wijst de rechtbank die stelling dan ook af.
2.13.
De rechtbank heeft Inlia in de tweede plaats opgedragen nader te bewijzen dat EcoVario wist dat zij niet over de voor het project benodigde financiering zou kunnen beschikken. Inlia heeft nagelaten op dit punt nader bewijs te leveren, zodat zij ook op dit onderdeel niet in de haar gegeven bewijsopdracht is geslaagd. Dit betekent dat voor zover Inlia heeft gesteld dat EcoVario jegens haar tekort is geschoten dan wel onrechtmatig heeft gehandeld door haar er niet van op de hoogte te stellen dat zij niet over de benodigde financiering zou kunnen beschikken, de rechtbank ook die stelling afwijst.
2.14.
Vervolgens heeft Inlia nog aangevoerd dat EcoVario onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door haar in kort geding en de onderhavige bodemprocedure te betrekken, terwijl zij wist dat zij niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen. Een en ander zou misbruik van recht opleveren. Gelet op het voorgaande wijst de rechtbank ook die stelling af.
2.15.
Tot slot heeft Inlia gesteld dat EcoVario onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door ter verzekering van haar conventionele schadevordering conservatoir beslag te doen leggen onder Inlia. De vordering ter verzekering waarvan dit beslag is gelegd is (in conventie) afgewezen. Conform vaste jurisprudentie moet het leggen van beslag ter verzekering van een vordering die wordt afgewezen als een onrechtmatige inbreuk op een eigendomsrecht worden beschouwd, en daarmee inderdaad als een onrechtmatige daad als bedoeld in artikel 6:162 BW. Naar oordeel van de rechtbank heeft Inlia echter geen belang bij een verklaring voor recht op dit punt, aangezien (zoals hieronder nog toegelicht zal worden) zij niet althans onvoldoende heeft gesteld en aannemelijk gemaakt dat zij specifiek ten gevolge van deze beslaglegging schade heeft geleden.
2.16.
Gelet op het voorgaande en de inhoud van de eerdere tussenvonnissen van de rechtbank dienen de in reconventie sub 1 gevorderde verklaringen voor recht voor het overige afgewezen te worden.
2.17.
In het tussenvonnis van 4 maart 2020 heeft de rechtbank al geoordeeld dat de sub 2 primair gevorderde verklaring voor recht toewijsbaar is, zodat de rechtbank niet toekomt aan de beoordeling van de overige onderdelen van deze vordering.
2.18.
In het derde onderdeel van haar reconventionele vordering vraagt Inlia om een veroordeling van EcoVario tot schadevergoeding, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. Voor toelating tot een schadestaatprocedure is nodig dat Inlia feiten stelt waaruit aannemelijk wordt dat mogelijk schade is geleden ten gevolge van onrechtmatig handelen. Van enig onrechtmatig handelen als door Inlia gesteld is echter niet gebleken, met uitzondering van het door EcoVario gelegde conservatoir beslag. Inlia heeft echter niet gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt, dat zij specifiek ten gevolge van deze beslaglegging mogelijk daadwerkelijk schade heeft geleden. Enkel heeft Inlia immers, met name bij conclusie van eis in reconventie, betoogd dat EcoVario onverantwoord heeft gehandeld door beslag te doen leggen, aangezien EcoVario volgens Inlia wist dat dergelijk handelen "ernstige schade aan Inlia en honderden door haar opgevangen vreemdelingen in nood had kunnen berokkenen, alsmede aan de gemeente Groningen". De enkele stelling dat het beslag schade "had kunnen" veroorzaken, zonder verdere stelling of toelichting dat dit risico zich mogelijk ook daadwerkelijk heeft verwezenlijkt, acht de rechtbank onvoldoende voor toelating tot de schadestaatprocedure. Om die reden dient de vordering sub 3 te worden afgewezen.
2.19.
Inlia zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten in reconventie, waarbij de in reconventie ingestelde vorderingen als zelfstandige vorderingen worden beoordeeld, niet (uitsluitend) vorderingen die voortvloeien uit het verweer in conventie. Deze kosten worden aan de zijde van EcoVario als volgt begroot:
- salaris advocaat € 1.912,00 (4 punten á 478,00, tarief I)
- onkosten getuige € 400,00
totaal € 2.312,00

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie:
3.1.
wijst de vorderingen af;
3.2.
veroordeelt EcoVario tot vergoeding van de proceskosten, begroot op € 11.944,00, aan Inlia te voldoen binnen 14 dagen na daartoe door Inlia te zijn aangemaand; in het geval betaling niet binnen bedoelde termijn heeft plaatsgevonden te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over deze kosten vanaf het einde van bedoelde termijn voor voldoening tot aan de dag der algehele betaling;
3.3.
veroordeelt EcoVario tot vergoeding van de nakosten, begroot op € 163,00, aan Inlia te voldoen binnen 14 dagen na daartoe door Inlia te zijn aangemaand, indien voldoening niet binnen die termijn heeft plaatsgevonden en daarna betekening plaatsvindt te vermeerderen met € 85,00; in het geval betaling niet binnen bedoelde termijn heeft plaatsgevonden eveneens te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over deze kosten vanaf het einde van bedoelde termijn voor voldoening tot aan de dag der algehele betaling;
in reconventie:
3.4.
verklaart voor recht dat de voorwaardelijke overeenkomst met EcoVario d.d. 20 oktober 2016 nimmer in werking is getreden;
3.5.
veroordeelt Inlia tot vergoeding aan EcoVario van de proceskosten, begroot op € 2.312,00;
3.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad ten aanzien van de onder r.o. 3.5 bedoelde proceskostenveroordeling;
3.7.
wijst af hetgeen anders of meer is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.J. Duinkerken, mr. M.A.B. Faber-Siermann en mr. C.S. Huizinga en in het openbaar uitgesproken op 27 oktober 2021. [1]

Voetnoten

1.type: 827