ECLI:NL:RBNNE:2020:5177

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
25 september 2020
Publicatiedatum
13 augustus 2021
Zaaknummer
C/18/200316 PR RK 20-233
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter wegens vermeende partijdigheid en gedragingen tijdens zittingen

Op 25 september 2020 heeft de Rechtbank Noord-Nederland een beslissing genomen in een wrakingsprocedure. Verzoekers, die in een eerder aanhangige zaak betrokken waren, hebben op 4 augustus 2020 een verzoek tot wraking ingediend tegen mr. K.R. Bosker, de rechter die hun zaak behandelde. De verzoekers voerden aan dat zij na drie eerdere zittingen geen vertrouwen meer hadden in een onpartijdige behandeling door de rechter. Zij stelden dat de rechter partijdig was, onder andere door bepaalde gedragingen tijdens de zittingen, zoals het niet opnemen van benoemde zaken in de beschikking en het tonen van bekendheid met de gezinsvoogd.

De rechter heeft niet in de wraking berust en heeft schriftelijk gereageerd op het verzoek. Tijdens de openbare zitting van 15 september 2020 zijn de verzoekers telefonisch gehoord, terwijl een vertegenwoordiger van de Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering aanwezig was. De rechter betoogde dat het wrakingsverzoek te laat was ingediend en dat er geen sprake was van partijdigheid.

De rechtbank oordeelde dat een rechter alleen gewraakt kan worden op basis van feiten of omstandigheden die de onpartijdigheid in gevaar kunnen brengen. De rechtbank concludeerde dat de verzoekers onvoldoende concrete omstandigheden hadden aangevoerd die de schijn van partijdigheid rechtvaardigden. Het verzoek tot wraking werd afgewezen, en de rechtbank besloot dat het proces in de hoofdzaak voortgezet zou worden in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD NEDERLAND

Wrakingskamer
zaaknummer: C/18/200316 PR RK 20/233
Beslissing van 25 september 2020
Inzake het verzoek op grond van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) van:
[naam] en [naam], wonende te [woonplaats] ,
verzoekers, strekkende tot de wraking van
mr. K.R. Bosker, rechter in deze rechtbank, hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

1.1.
Verzoekers hebben op 4 augustus 2020 een schriftelijk verzoek tot wraking van de rechter
mr. K.R. Bosker, in de bij deze rechtbank, afdeling Privaatrecht, aanhangige zaak met
zaaknummer C/18/192579/JE RK 19/423.
1.2.
De rechter heeft niet in de wraking berust en heeft schriftelijk op het verzoek gereageerd.
1.3.
Het verzoek is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank (wrakingskamer) van
15 september 2020. Verzoekers zijn met voorafgaande kennisgeving niet verschenen maar zijn telefonisch gehoord. Namens belanghebbende partij Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering (LJ&R) is [naam] verschenen.

2.De beoordeling

2.1
Ingevolge artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelt, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Ingevolge artikel 37, eerste lid, Rv wordt het verzoek gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden.
2.2.
Verzoekers hebben aangegeven na drie eerdere zittingen met deze rechter geen vertrouwen te hebben in een onpartijdige behandeling. Volgens verzoekers blijkt de partijdigheid uit onder andere de volgende gedragingen:
  • het wel benoemen van zaken tijdens de zitting, maar dit niet opnemen in de beschikking;
  • de manier van aanspreken tijdens de zitting door de rechter;
  • tijdens de zitting laten blijken dat de rechter de gezinsvoogd goed kent;
  • ter zitting uitspreken dat de kinderen voor een half jaar onder toezicht zullen worden gesteld, terwijl in de beschikking is opgenomen dat dit voor de periode van een jaar is.
2.3.
De rechter heeft niet in de wraking berust. Zij heeft allereerst aangevoerd dat het wrakingsverzoek te laat is gedaan. Verder heeft zij betoogd dat er geen sprake is van partijdigheid, of schijn van partijdigheid. Tijdens de telefonische zitting van 10 april 2020 zijn verzoekers en hun gemachtigde ruimschoots in de gelegenheid gesteld om hun standpunten naar voren te brengen. Het LJ&R heeft daarvoor verhoudingsgewijs niet meer tijd gekregen. Ook is in een beschikking van 15 april 2020 een niet voor verzoekers negatief besluit genomen. Verder geeft de rechter aan dat zij de gezinsvoogd niet kent, anders dan als vertegenwoordiger van LJ&R ter zitting.
2.4.
De rechtbank stelt voorop dat een rechter alleen gewraakt kan worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed
onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem bekend zijn geworden.
2.5.
Voor zover verzoekers bedoelen dat de onpartijdigheid is geschaad doordat de rechter eerdere zaken van verzoekers heeft behandeld, kan het wrakingsverzoek niet slagen. De enkele bemoeienis bij eerdere zaken levert geen grond op voor de conclusie dat een rechter partijdig is of dat de schijn daarvan bestaat. Voor zover verzoekers betogen dat de onder 2.2 genoemde gedragingen van de rechter tijdens eerdere zittingen blijk geven van een gebrek in de onpartijdigheid, stelt de rechtbank vast dat deze gedragingen (vooral) betrekking hebben op een zitting van 10 april 2020. Verzoekers hebben onvoldoende aannemelijk gemaakt dat het verzoek niet eerder had kunnen worden ingediend dan is gebeurd. Integendeel, verzoekers hebben verklaard dat eerder kon worden gewraakt, maar dat er voor is gekozen om dat niet te doen.
.
2.6.
Ook het feit dat tijdens de wrakingsprocedure op 13 augustus 2020 een beschikking is gewezen waarmee de ondertoezichtstelling is verlengd, kan niet met zich brengen dat het wrakingsverzoek wordt toegewezen. Ter beoordeling van de wrakingskamer ligt enkel de vraag voor of zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Een oordeel over de beschikking van 13 augustus 2020 gaat de reikwijdte van deze wrakingsprocedure te buiten.
2.7.
De conclusie is dat het wrakingsverzoek wordt afgewezen.

3.De beslissing

De rechtbank:
  • wijst het verzoek tot wraking van de rechter af;
  • beveelt de griffier onverwijld aan verzoekers, de rechter en de wederpartij in de hoofdzaak een voor eensluidende gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden;
  • beveelt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.
Deze beslissing is gegeven door de mr. A.F. Gerding, voorzitter en mr. M. Sanna en mr. S. Dijkstra, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.M. Veenstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 september 2020.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.