Op 26 november 2020 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, een beslissing genomen op een verzoek tot wraking van een rechter in een bestuursrechtelijke procedure. Het verzoek was ingediend door een verzoeker die meende dat de rechter niet onpartijdig was. In zijn verzoek stelde de verzoeker dat de procedure politiek-discriminatoir was en dat er geen inhoudelijke beoordeling door de rechters plaatsvond. Hij voegde hieraan toe dat vragen aan de griffie niet waren beantwoord.
De rechtbank heeft het verzoek beoordeeld aan de hand van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit artikel stelt dat een rechter gewraakt kan worden op basis van feiten en omstandigheden die de onpartijdigheid van de rechter in gevaar kunnen brengen. De rechtbank benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn of haar aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit vermoeden ondermijnen.
In dit geval concludeerde de rechtbank dat het wrakingsverzoek geen concrete feiten of omstandigheden bevatte die duiden op vooringenomenheid van de rechter. De aangevoerde gronden waren te algemeen en niet specifiek genoeg. Bovendien werd opgemerkt dat klachten over de griffie niet via een wrakingsverzoek behandeld kunnen worden. Daarom werd het verzoek tot wraking als kennelijk ongegrond afgewezen, en werd bepaald dat de procedure met registratienummer LEE 20/02428 voortgezet zou worden in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek tot wraking. De beslissing werd openbaar uitgesproken door de voorzitter en de leden van de rechtbank.