ECLI:NL:RBNNE:2020:5175

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
26 november 2020
Publicatiedatum
13 augustus 2021
Zaaknummer
C18/202386 PR RK 20-355
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wraking van een rechter in bestuursrechtelijke procedure

Op 26 november 2020 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, een beslissing genomen op een verzoek tot wraking van een rechter in een bestuursrechtelijke procedure. Het verzoek was ingediend door een verzoeker die meende dat de rechter niet onpartijdig was. In zijn verzoek stelde de verzoeker dat de procedure politiek-discriminatoir was en dat er geen inhoudelijke beoordeling door de rechters plaatsvond. Hij voegde hieraan toe dat vragen aan de griffie niet waren beantwoord.

De rechtbank heeft het verzoek beoordeeld aan de hand van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit artikel stelt dat een rechter gewraakt kan worden op basis van feiten en omstandigheden die de onpartijdigheid van de rechter in gevaar kunnen brengen. De rechtbank benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn of haar aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit vermoeden ondermijnen.

In dit geval concludeerde de rechtbank dat het wrakingsverzoek geen concrete feiten of omstandigheden bevatte die duiden op vooringenomenheid van de rechter. De aangevoerde gronden waren te algemeen en niet specifiek genoeg. Bovendien werd opgemerkt dat klachten over de griffie niet via een wrakingsverzoek behandeld kunnen worden. Daarom werd het verzoek tot wraking als kennelijk ongegrond afgewezen, en werd bepaald dat de procedure met registratienummer LEE 20/02428 voortgezet zou worden in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek tot wraking. De beslissing werd openbaar uitgesproken door de voorzitter en de leden van de rechtbank.

Uitspraak

beslissing
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Locatie Groningen
MEERVOUDIGE KAMER
Zaaknummer / rolnummer: C/18/202386/PR RK 20-355
Beslissing van 26 november 2020
op het verzoek tot wraking ingevolge artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van
[naam],
wonende te [woonplaats],
verzoeker.

1.Procesverloop

1.1.
Bij e-mail van 12 november 2020 heeft verzoeker een verzoek tot wraking ingediend bij deze rechtbank, in de procedure met registratienummer LEE 20/02428.
1.2.
In dat verzoek heeft verzoeker onder meer het volgende vermeld:
"
Ik wraak de (anonieme) rechter die deze zaak in behandeling heeft en wel om de volgende redenen:
Ook deze procedure is mijns inziens weer bedoeld om nog meer schade en nadeel te brengen. De motieven zijn politiek-discriminatoir. Want, nimmer wordt er door de rechters van de rechtbank Noord-Nederland inhoudelijk naar de zaken gekeken (…)
Vragen die ik in deze procedure aan de griffie heb gesteld zijn niet beantwoord (…)".

2.De beoordeling

2.1.
Ingevolge artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechter die een zaak behandelt - op verzoek van een partij - worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
2.2.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 8:15 Awb dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van haar/zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is.
2.3.
De rechtbank overweegt dat aan het onderhavige verzoek tot wraking van de behandelend rechter geen concrete feiten of omstandigheden ten grondslag zijn gelegd waaruit vooringenomenheid van die rechter of zwaarwegende aanwijzingen voor objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor, kunnen worden afgeleid.
Voor zover in het wrakingsverzoek feiten en omstandigheden zijn vermeld, zijn deze te algemeen en te weinig concreet.
Voor zover verzoeker klaagt over de handelwijze van de griffie overweegt de rechtbank dat een wrakingsverzoek daartoe niet het geëigende middel is.
2.4.
Het verzoek tot wraking van de (anonieme) rechter die de zaak in behandeling heeft zal dan ook als kennelijk ongegrond worden afgewezen. Een mondelinge behandeling van het verzoek tot wraking kan daarom achterwege blijven.

3.Beslissing

De rechtbank:
3.1.
wijst het verzoek tot wraking als kennelijk ongegrond af;
3.2.
bepaalt dat de procedure met nummer LEE 20/02428 wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek tot wraking;
3.3.
beveelt de onmiddellijke mededeling van deze beslissing aan verzoeker.
Deze beslissing is gegeven door mr. W.P. Claus, voorzitter, en mrs. M. Sanna en S. Zwarts, leden, en in het openbaar uitgesproken op 26 november 2020.