ECLI:NL:RBNNE:2020:5033

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
1 september 2020
Publicatiedatum
5 februari 2021
Zaaknummer
C/18/200718 / PR RK 20-254
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de wrakingskamer in een civiele procedure zonder gegronde wrakingsgronden

Op 4 augustus 2020 dienden verzoekers een wrakingsverzoek in tegen mr. K.R. Bosker in een andere procedure. Mr. Bosker weigerde te berusten in de wraking. De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek was aanvankelijk gepland op 18 augustus 2020, maar werd verplaatst naar 28 augustus 2020 na een verzoek van de verzoekers. Op 28 augustus 2020 dienden verzoekers opnieuw een wrakingsverzoek in tegen de wrakingskamer zelf, maar de leden van de wrakingskamer weigerden ook deze wraking. De rechtbank overweegt dat voor een wrakingsverzoek concrete feiten en omstandigheden moeten worden aangevoerd die objectief rechtvaardigen dat de rechter vooringenomen is. De rechtbank stelt vast dat verzoekers geen dergelijke feiten hebben aangedragen en dat hun bezwaren tegen de gang van zaken in de wrakingsprocedure niet voldoende zijn om te concluderen dat er sprake is van vooringenomenheid. De rechtbank verklaart verzoekers niet-ontvankelijk in hun verzoek tot wraking van de wrakingskamer en bepaalt dat de wrakingsprocedure voortgezet wordt in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek tot wraking. De beslissing is openbaar uitgesproken op 1 september 2020.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Zaaknummer: C/18/200718 / PR RK 20-254
beslissing van de meervoudige kamer van 1 september 2020
op het verzoek van

1.[naam] ,

2.
[naam],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekers.

1.Procesverloop

1.1.
Op 4 augustus 2020 is van de zijde van verzoekers ter griffie van deze rechtbank ingediend een verzoek tot wraking van mr. K.R. Bosker in de procedure met nummer
C/18/ 192579 / JE RK 19-423.
Mr. Bosker heeft aangegeven niet in de wraking te berusten.
1.2.
Bij brief van 10 augustus 2020 heeft de griffie van deze rechtbank aan verzoekers doen weten dat de mondelinge behandeling van hun wrakingsverzoek zou plaatsvinden op 18 augustus 2020 (met nummer C/18/200316 / PR RK 20-233). Na een verzoek van verzoekers tot verplaatsing van de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft de griffie van deze rechtbank bij brief van 17 augustus 2020 aan verzoekers doen weten dat de verplaatste mondelinge behandeling van hun wrakingsverzoek zou plaatsvinden op 28 augustus 2020.
Naar aanleiding daarvan hebben verzoekers verzocht tot verplaatsing van de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek, welk verzoek niet is gehonoreerd door de wrakingskamer.
1.3.
Op 28 augustus 2020 is van de zijde van verzoekers ter griffie van deze rechtbank ingediend een verzoek ingediend tot wraking van de wrakingskamer in de wrakingsprocedure met nummer C/18/200316 / PR RK 20-233.
De leden van de wrakingskamer hebben aangegeven niet in de wraking te berusten.

2.Overwegingen

2.1.
De wrakingskamer overweegt dat voor de beoordeling van wrakingsverzoeken de toepasselijke norm is gegeven in artikel 36 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese Hof voor de Rechten van de Mens daaromtrent ontwikkelde criteria.
2.2.
Artikel 36 Rv bepaalt dat op verzoek van een partij de rechter die een zaak behandelt kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 36 Rv/artikel 6 EVRM dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van haar/zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is.
Daarbij kan rekening worden gehouden met de uiterlijke schijn. Het enkele subjectieve oordeel van verzoeker is niet doorslaggevend.
2.3.
Uit de wet volgt dat een verzoeker concrete feiten en omstandigheden dient aan te voeren waaruit objectief afgeleid kan worden dat de rechter jegens een partij vooringenomen is, of dat de vrees van een partij dat er sprake is van een dergelijke vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is. Alle feiten en omstandigheden moeten tegelijk - in het verzoek - worden voorgedragen.
2.4.
Verzoekers hebben in hun verzoekschrift het volgende aangevoerd:
2.5.
De rechtbank overweegt dat aan het verzoek tot wraking van de wrakingskamer in de wrakingsprocedure met nummer C/18/200316 / PR RK 20-233, geen concrete feiten of omstandigheden ten grondslag zijn gelegd waaruit vooringenomenheid van de rechters of zwaarwegende aanwijzingen voor objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor, kunnen worden afgeleid.
Verzoekers hebben wel aangegeven dat zij zich door de gang van zaken met betrekking tot hun verzoek om verplaatsing van de mondelinge behandeling van hun wrakingsverzoek in de wrakingsprocedure met nummer C/18/200316 / PR RK 20-233 genoodzaakt zien de wrakingskamer te wraken en dat verzoekers bezwaar hebben tegen de beslissing van de wrakingskamer geen (nader) uitstel te verlenen voor de mondelinge behandeling op
28 augustus 2020 in de wrakingsprocedure met nummer C/18/200316 / PR RK 20-233.
De beslissing geen (nader) uitstel te verlenen betreft echter een processuele beslissing van de wrakingskamer waaruit geen vooringenomenheid van de (leden van de) wrakingskamer of zwaarwegende aanwijzingen voor objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor, kunnen worden afgeleid. Hierbij laat de rechtbank verder in het midden de vraag of verzoekers door het door hen geschetste contact met de griffie van de wrakingskamer op goede gronden in de veronderstelling konden verkeren dat de mondelinge behandeling die zou plaatsvinden op 28 augustus 2020 te 13.00 uur, zou worden verplaatst.
2.6.
Gelet op het vorenstaande is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken van uitzonderlijke omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de wrakingskamer in de wrakingsprocedure met nummer C/18/200316 / PR RK 20-233 jegens verzoekers een vooringenomenheid koestert of waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
2.7.
Verzoekers zullen dan ook niet-ontvankelijk in hun verzoek worden verklaard. Een mondelinge behandeling van het verzoek tot wraking van de wrakingskamer in de wrakingsprocedure met nummer C/18/200316 /PR RK 20-233 kan daarom achterwege blijven.

3.Beslissing

De rechtbank:
- verklaart verzoekers niet-ontvankelijk in hun verzoek tot wraking van de wrakingskamer in de wrakingsprocedure met nummer C/18/200316 / PR RK 20-233;
- bepaalt dat de wrakingsprocedure met nummer C/18/200316 / PR RK 20-233 wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek tot wraking;
- beveelt de onverwijlde mededeling van deze beslissing aan verzoekers alsmede aan
mr. M.M.J. Arts, aan de wrakingskamer in de wrakingsprocedure met nummer
C/18/200316 / PR RK 20-233 en aan het Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering te Groningen.
Deze beslissing is gegeven door mr. R.B.M. Keurentjes, voorzitter, mr. Th.A. Wiersma en
mr. A. Jongsma, rechters, en in het openbaar uitgesproken op 1 september 2020.
coll: js (319)