ECLI:NL:RBNNE:2020:5022

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
3 juli 2020
Publicatiedatum
2 februari 2021
Zaaknummer
C/18/197659 PR RK 20-77
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op verzoek tot wraking van de wrakingskamer in een civiele procedure

Op 3 juli 2020 heeft de Rechtbank Noord-Nederland een beslissing genomen op een verzoek tot wraking van de wrakingskamer, ingediend door een verzoeker. Het verzoek tot wraking was gedaan op 9 maart 2020, maar de rechtbank oordeelde dat het verzoek niet-ontvankelijk was. Dit kwam doordat de zaak waarin het wrakingsverzoek was gedaan, inmiddels was geëindigd met een beslissing op 2 maart 2020. Hierdoor was er op het moment van indienen van het wrakingsverzoek geen rechter meer die de zaak behandelde, wat een formele vereiste is voor het indienen van een wrakingsverzoek volgens artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).

De rechtbank overwoog verder dat, hoewel het verzoek niet-ontvankelijk werd verklaard, het verzoek tot wraking ook inhoudelijk werd beoordeeld. De rechtbank stelde vast dat de verzoeker geen concrete feiten of omstandigheden had aangevoerd die zouden kunnen wijzen op een vooringenomenheid van de leden van de wrakingskamer. De aangevoerde feiten waren te algemeen en niet specifiek genoeg om te concluderen dat er sprake was van vooringenomenheid of dat de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd was.

De rechtbank besloot uiteindelijk om de verzoeker niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek tot wraking en beval de onverwijlde mededeling van deze beslissing aan de verzoeker en de leden van de wrakingskamer. De beslissing werd openbaar uitgesproken door de rechters in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

beslissing
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Locatie Groningen
MEERVOUDIGE KAMER
Zaaknummer / rolnummer: C/18/197659 / PR RK 20-77
Beslissing van 3 juli 2020
Beslissing op het verzoek tot wraking ingevolge artikel 36 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) van
[naam]
wonende te [woonplaats],
verzoeker.

1.Procesverloop

1.1.
Bij brief van 9 maart 2020 heeft verzoeker een verzoek tot wraking gedaan van de wrakingskamer, bestaande uit mr. M.W. de Jonge, voorzitter, en mrs. P.J. Duinkerken en
M. Sanna, leden, in de wrakingsprocedure met nummer C/18/197394 / PR RK 20-53. Bij brief van dezelfde datum heeft [naam] namens verzoeker de feiten en omstandigheden die aan het verzoek ten grondslag liggen, nader uiteengezet.

2.Overwegingen

Ontvankelijkheid
2.1.
Uit het verzoekschrift blijkt dat verzoeker zijn verzoek doet in de wrakingsprocedure met nummer C/18/197394 / PR RK 20-53.
2.2.
De zaak waarin het verzoek tot wraking is gedaan is inmiddels geëindigd met een beslissing van 2 maart 2020. Dat betekent dat er op 9 maart 2020, de datum van het onderhavige wrakingsverzoek, niet langer sprake was van “een rechter die de zaak behandelt” in de zin van artikel 36 Rv. Nu niet aan dit formele vereiste voor wraking is voldaan zal verzoeker in zijn verzoek niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. Tot een mondelinge behandeling behoeft derhalve niet te worden overgegaan.
Inhoudelijk
2.3.
Ten overvloede wordt inhoudelijk het volgende overwogen.
2.4.
Ingevolge artikel 36 e.v. Rv kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelt, worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
2.5.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6, eerste lid, van het EVRM geldt als uitgangspunt dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren dat een rechter ten aanzien van een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij kan rekening worden gehouden met de uiterlijke schijn. Het enkele subjectieve oordeel van de verzoeker is niet doorslaggevend. Aan de hand van deze maatstaf zal de rechtbank het verzoek beoordelen.
2.6.
Uit de wet volgt dat een verzoeker concrete feiten en omstandigheden dient aan te voeren waaruit objectief afgeleid kan worden dat de rechter jegens een partij vooringenomen is, of dat de vrees van een partij dat er sprake is van een dergelijke vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is. Alle feiten en omstandigheden moeten tegelijk - in het verzoek - worden voorgedragen.
2.7. De rechtbank overweegt dat aan het onderhavige verzoek tot wraking van
de wrakingskamer in de wrakingsprocedure met nummer C/18/197394 / PR RK 20-53 geen concrete feiten of omstandigheden ten grondslag zijn gelegd waaruit vooringenomenheid van de (leden van de) wrakingskamer of zwaarwegende aanwijzingen voor objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor, kunnen worden afgeleid.
Voor zover in het wrakingsverzoek feiten en omstandigheden zijn vermeld, zijn deze te algemeen en te weinig concreet, zodat daaruit niet kan worden geconcludeerd dat sprake is van vooringenomenheid van de (leden van de) wrakingskamer of daaruit zwaarwegende aanwijzingen voor objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor, kunnen worden afgeleid.
2.8.
Het verzoek tot wraking van de (leden van de) wrakingskamer zou dan ook als kennelijk ongegrond worden afgewezen, ware het niet dat - gelet op het onder 2.2. overwogene - er reden is om verzoeker in zijn verzoek niet-ontvankelijk te verklaren.

3.Beslissing

De rechtbank:
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking;
- beveelt de onverwijlde mededeling van deze beslissing aan verzoeker en de (leden van de) wrakingskamer.
Deze beslissing is gegeven door mrs. Th.A. Wiersma, voorzitter, W.P. Claus en
S. Timmermans, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier en in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2020.