ECLI:NL:RBNNE:2020:5021

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
29 juli 2020
Publicatiedatum
2 februari 2021
Zaaknummer
C/18/200047 PR RK 20/214
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van een rechter in een civiele procedure met betrekking tot spoedeisendheid

Op 29 juli 2020 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Noord-Nederland een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoek was ingediend door een verzoekster, bijgestaan door mr. M. Schlepers, tegen mr. Th.A. Wiersma, de rechter in een aanhangige civiele procedure. De verzoekster had het wrakingsverzoek ingediend naar aanleiding van een processuele beslissing van de rechter, waarbij deze het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening als niet-spoedeisend had gekwalificeerd. De verzoekster stelde dat de rechter in zijn oordeel niet onpartijdig was en dat er schijn van vooringenomenheid bestond, omdat de behandeling van het verzoek tot voorlopige voorziening niet op een eerder moment had plaatsgevonden, ondanks herhaalde verzoeken van haar advocaat.

De rechtbank oordeelde dat de beslissing van de rechter om het verzoek niet als spoedeisend te kwalificeren een processuele beslissing was, waarover onvrede op zichzelf onvoldoende grond biedt voor wraking. De rechtbank benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor vooringenomenheid. De rechtbank concludeerde dat de verzoekster geen feiten of omstandigheden had aangedragen die deze vrees objectief gerechtvaardigd maakten. Het verzoek tot wraking werd daarom kennelijk ongegrond verklaard, en de mondelinge behandeling werd achterwege gelaten.

De beslissing werd openbaar uitgesproken door de voorzitter en de leden van de wrakingskamer, en de griffier was niet in staat om de beslissing mede te ondertekenen.

Uitspraak

beslissing
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Locatie Groningen
Zaaknummer: C/18/200047 / PR RK 20/214
Beslissing van 29 juli 2020
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek ingevolge artikel 36 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) van
[naam] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoekster,
bijgestaan door: mr. M. Schlepers,
strekkende tot de wraking van
mr. Th.A. Wiersma,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het schriftelijke wrakingsverzoek van mr. Schlepers d.d. 20 juli 2020, inclusief bijlagen;
- de schriftelijke reactie van de rechter d.d. 28 juli 2020.

2.Het wrakingsverzoek

2.1
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaak met nummer C/18/199011 FARK 20-1250 tussen verzoekster en de heer [naam] . In deze zaak heeft verzoekster, naast het verzoek in de bodemzaak, een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend op 25 mei 2020. De rechter heeft vervolgens het verzoek beoordeeld als niet-spoedeisend. Vervolgens heeft de rechter meerdere verzoeken van mr. Schlepers om de behandeling van het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening alsnog op een eerder moment te laten plaatsvinden, afgewezen. De behandeling van beide verzoeken stond aanvankelijk gepland op 22 juli. Uiteindelijk is de behandeling gepland op 31 juli 2020.
2.2
Verzoekster heeft blijkens het schriftelijke verzoek van mr. Schlepers het volgende aan haar verzoek ten grondslag gelegd. Bij het bepalen van de spoedeisendheid van het verzoek vaststelling voorlopige voorziening is het beginsel van hoor en wederhoor geschonden. Door een rechterlijk oordeel met betrekking tot het spoedeisende karakter van het verzoek te geven in de beginfase van het proces, is bij verzoekster de (objectief gerechtvaardigde) vrees ontstaan dat het de rechter ontbreekt aan onpartijdigheid en is schijn van vooringenomenheid ontstaan. Daarbij dienen ook de omstandigheden te worden betrokken dat, gelet op het oordeel van de rechter, hij in beginsel de zaak weigerde te plannen op een zitting en dat de zitting uiteindelijk negen dagen later werd gepland, terwijl door mr. Schlepers was verzocht om een eerdere datum.
2.3
De rechter heeft te kennen gegeven niet in de wraking te berusten. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Het is aan de rechter die de bodemzaak behandelt te bepalen of de zaak dusdanig spoedeisend is dat een behandeling voorafgaand aan de bodemzaak dient plaats te vinden. De beslissing omtrent het spoedeisende karakter van de zaak en de planning van de reguliere zitting is gegeven met inachtneming van het protocol en de Tijdelijke regeling F&J rechtbanken in verband met het coronavirus. De herhaalde verzoeken van mr. Schlepers om de reeds genomen beslissing te heroverwegen bevatten geen nieuwe informatie en hebben niet tot een andere beslissing geleid. Beide verzoeken zijn op 31 juli 2020 gepland. Dit is op 10 juli 2020 gecommuniceerd naar beide partijen. Dat er eerder door de griffie is gecommuniceerd dat de behandeling op 22 juli 2020 zou plaatsvinden kan de rechter, gelet op zijn afwezigheid op deze datum, niet plaatsen. De beslissing om de behandeling niet op een eerder moment te laten plaatsvinden getuigt, gelet op het voorgaande, niet van vooringenomenheid.

4.De beoordeling

4.1
Ingevolge artikel 36 Rv kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelt, worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
4.2
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6, eerste lid, van het EVRM geldt als uitgangspunt dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren dat een rechter ten aanzien van een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij kan rekening worden gehouden met de uiterlijke schijn. Het enkele subjectieve oordeel van de verzoekster is niet doorslaggevend.
4.3
De rechtbank stelt voorop dat de beslissing van de rechter om het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening niet als spoedeisend te kwalificeren en de behandeling van het verzoek gelijktijdig met de bodemzaak te plannen op een reguliere zitting, een processuele beslissing is. Voor dergelijke beslissingen geldt dat onvrede over de genomen beslissing op zichzelf onvoldoende grond is voor wraking. Alleen indien de beslissing zo onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechter jegens verzoekster een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoekster dienaangaande bestaande vrees voor een dergelijke vooringenomenheid naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is, kan dit tot een ander oordeel leiden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verzoekster hiertoe evenwel geen feiten of omstandigheden gesteld. Het verzoek is daarom kennelijk ongegrond. De mondelinge behandeling kan om die reden achterwege blijven.

5.De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek tot wraking af;
- beveelt de onmiddellijke mededeling van deze beslissing aan verzoekster en aan
mr. Th.A. Wiersma.
Deze beslissing is gegeven door mr. R.B.M. Keurentjes, voorzitter, en mrs. F. de Jong en T.M.L. Veen, leden, in tegenwoordigheid van de griffier, mr. B.E. Oosterhout, en in het openbaar uitgesproken op 29 juli 2020.
De griffier is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.