ECLI:NL:RBNNE:2020:497

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
6 februari 2020
Publicatiedatum
10 februari 2020
Zaaknummer
18/830001-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot toebrengen van zwaar lichamelijk letsel met een mes

Op 6 februari 2020 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De zaak vond zijn oorsprong in een incident op 2 januari 2018 te Sappemeer, waar de verdachte, na een reeks bedreigingen van het slachtoffer, met een mes in de arm van het slachtoffer stak. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend schuldig was aan de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten, maar achtte de meer subsidiair ten laste gelegde poging tot toebrengen van zwaar lichamelijk letsel wel bewezen. De verdachte had het feit bekend, en de rechtbank baseerde haar oordeel op de verklaring van de verdachte en de bevindingen van de politie en forensisch artsen. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een noodweersituatie, omdat de bedreigingen van het slachtoffer niet als een onmiddellijke aanranding konden worden beschouwd. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 dagen en een taakstraf van 60 uren, met vervangende hechtenis indien de taakstraf niet naar behoren werd verricht. De vordering van de benadeelde partij werd niet ontvankelijk verklaard, omdat deze onvoldoende onderbouwd was.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830001-18
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 6 februari 2020 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1961 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 23 januari 2020.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. F.H. Kappelhof, advocaat te Delfzijl. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. G. Wilbrink.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Primair
zij op of omstreeks 2 januari 2018 te Sappemeer, gemeente Midden-Groningen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een mes,
-meermalen, althans eenmaal, in de linkerbovenarm van die [slachtoffer] heeft gestoken en/of
-in de rug en/of in het hoofd van die [slachtoffer] heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair
zij op of omstreeks 2 januari 2018 te Sappemeer, gemeente Midden-Groningen, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten -twee (diepe) steekwonden in de linkerbovenarm en/of
-twee snijwonden in de linkeronderarm en/of
-een schaafwond op de rug en/of
-een kraswond op het hoofd heeft toegebracht door, met een mes, meermalen, althans eenmaal, in de linkerbovenarm en/of linkeronderam van die [slachtoffer] te steken en/of te snijden en/of in de rug en/of op/in het hoofd van die [slachtoffer] te steken, en/of te snijden;
Meer subsidiair
zij op of omstreeks 2 januari 2018 te Sappemeer, gemeente Midden-Groningen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon,
(te weten [slachtoffer]), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met dat opzet met een mes,
-meermalen, althans eenmaal, in de linkerbovenarm en/of linkeronderarm van die [slachtoffer] heeft gestoken en/of
-in de rug en/of in het hoofd van die [slachtoffer] heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Meest Subsidiair
zij op of omstreeks 2 januari 2018 te Sappemeer, gemeente Midden-Groningen, [slachtoffer] heeft mishandeld door met een mes, meermalen, althans eenmaal,
in de linkerbovenarm en/of linkeronderam van die [slachtoffer] te steken en/of te
snijden en/of in de rug en/of op/in het hoofd van die [slachtoffer] te steken,
en/of te snijden;

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd voor het primair en subsidiair ten laste gelegde. Voor het meer subsidiair ten laste gelegde heeft hij veroordeling gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor vrijspraak van het primair en subsidiair ten laste gelegde. Hij heeft aangegeven dat op grond van de bewijsmiddelen het meer subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het primair en subsidiair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
De rechtbank acht de meer subsidiair ten laste gelegde poging tot toebrengen van zwaar lichamelijk letsel wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 23 januari 2020;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 januari 2018, opgenomen op pagina 67 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2018001696 d.d. 26 januari 2018, inhoudend de relatering van verbalisanten;
3. een geneeskundige verklaring, op 14 februari 2018 opgemaakt en ondertekend door drs. T. Naujocks, forensisch arts, opgenomen op pagina 60 e.v. van het voornoemd dossier.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het meer subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
zij op 2 januari 2018 te Sappemeer, gemeente Midden-Groningen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een mes, meermalen in de linkerbovenarm en linkeronderarm van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Meer subsidiair Poging tot toebrengen van zwaar lichamelijk letsel
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte strafbaar is. Er is geen sprake van een noodweersituatie nu verdachte zich aan de situatie had kunnen onttrekken. Ook is er geen sprake geweest van psychische overmacht.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat sprake is van putatief noodweer. Verdachte was zeer angstig en heeft de onmiddellijke dreiging die uitging van het slachtoffer verkeerd ingeschat. Verdachte achtte het slachtoffer ertoe in staat haar deze nacht aan te vallen.
Oordeel van de rechtbank
Op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden. Toen verdachte en het slachtoffer in de nacht van 31 december 2017 op 1 januari 2018, voornemens waren te gaan slapen, heeft het slachtoffer in de slaapkamer, bij het bed, gedreigd verdachte te zullen steken met een mes. Hij heeft verdachte een mes getoond en vervolgens verdachte gevraagd het mes van hem af te pakken. Verdachte heeft het mes afgepakt en in de la van het nachtkastje naast haar kant van het bed gelegd. De volgende nacht, van 1 op 2 januari 2018, heeft het slachtoffer op het moment dat hij en verdachte naar bed gingen tegen verdachte gezegd dat hij haar die nacht dood zou maken in haar slaap. Het slachtoffer is daarna naast verdachte op bed gaan liggen. Verdachte heeft vervolgens het mes uit de la van het nachtkastje gehaald en met een zwaaiende beweging verdachte meermalen in de arm gestoken.
De rechtbank is van oordeel dat de hiervoor omschreven handelingen van het slachtoffer in de nacht van 1 op 2 januari 2018 niet zijn aan te merken als een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding op het lijf van verdachte. Het slachtoffer heeft die nacht woordelijk gedreigd verdachte die nacht dood te maken en is vervolgens op bed gaan liggen en in slaap gevallen. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van het lijf van verdachte en was er dus ook geen noodzaak om zich hiertegen te verdedigen. Uit het voorgaande volgt dat geen sprake was van een noodweersituatie en daarmee komt verdachte geen beroep toe op noodweer en evenmin op noodweerexces.
Voor een geslaagd beroep op putatief noodweer zal de rechtbank moeten beoordelen of sprake was van een verontschuldigbare dwaling aan de kant van de verdachte, bijvoorbeeld omdat zij niet alleen kon, maar redelijkerwijs ook mocht menen dat zij zich moest verdedigen op de wijze als zij heeft gedaan, omdat zij verontschuldigbaar zich het dreigende gevaar heeft ingebeeld dan wel de dreiging verkeerd heeft beoordeeld. Die verontschuldigbaarheid dient naar objectieve maatstaven te worden beoordeeld. De subjectieve ervaring van verdachte is daarbij niet leidend.
Verdachte heeft aangevoerd dat zij door de bedreigingen van het slachtoffer in de nacht van het steekincident en de nacht ervoor heel erg angstig is geworden en in de veronderstelling was dat het slachtoffer zijn bedreigingen daadwerkelijk zou gaan uitvoeren. Hiervan was zij mede overtuigd doordat zij in het verleden meermalen door het slachtoffer is mishandeld.
Naar het oordeel van de rechtbank is echter op geen enkele manier aannemelijk geworden dat het slachtoffer zijn bedreiging op dat moment zou gaan uitvoeren. Verdachte heeft zelf verklaard dat het slachtoffer in slaap was gevallen toen zij het mes heeft gepakt en hem is aangevallen. De angst die verdachte heeft ervaren is naar het oordeel van de rechtbank een subjectieve ervaring die op geen enkele manier geobjectiveerd kan worden.
Het slachtoffer heeft de nacht voor de mishandeling voor het slapengaan al gedreigd verdachte te zullen steken met een mes. Hij heeft die nacht daarbij zelfs een mes getoond. Het slachtoffer heeft zich echter toen direct, op eigen initiatief, het mes door verdachte laten afnemen. Verdachte en slachtoffer zijn toen beiden gaan slapen. Nu in de nacht van de mishandeling zich geen (andere) omstandigheden hebben voorgedaan waaruit zou kunnen worden afgeleid dat verdachte deze nacht (wel) gevolg zou geven aan de door hem geuite dreiging, is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk geworden dat verdachte verontschuldigbaar heeft gedwaald. Van putatief noodweer is derhalve geen sprake.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het subsidiair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de dagen die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht en een geheel voorwaardelijke straf zonder oplegging van bijzondere voorwaarden.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het psychologisch rapport van dr. R.W. Blaauw, GZ-psycholoog, opgemaakt op 6 maart 2018, de rapportages van de reclassering, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel door het slachtoffer tweemaal te steken met een mes in zijn arm .
Uit het psychologisch rapport blijkt dat verdachte ten tijde van het onderzoek door de psycholoog leed aan een ziekelijke stoornis van haar geestvermogens leed in de vorm van een matig ernstige depressieve stoornis met angstige kenmerken en een lichte stoornis in het gebruik van alcohol. Daarnaast lijdt verdachte aan een gebrekkige ontwikkeling van haar geestvermogens in de vorm van zwakbegaafdheid. Voornoemde stoornissen waren aanwezig ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde. De psycholoog acht het aannemelijk dat deze constellatie van kenmerken, ongetwijfeld in combinatie met de stresserende specifieke omstandigheden, hebben bijgedragen aan het plegen van het feit. De psycholoog adviseert om verdachte het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen. De rechtbank neemt deze conclusie over.
Uit het reclasseringsrapport blijkt dat verdachte in het kader van reclasseringstoezicht gedurende de schorsing van de voorlopige hechtenis, een behandeling gericht op terugkrijgen van grip op het leven en het voorkomen van afhankelijkheidsrelaties positief heeft afgerond. Verdachte heeft laten zien dat ze de daadwerkelijke verandering in haar leven voor langere periode kan vasthouden. De reclassering adviseert daarom geen reclasseringstoezicht in het kader van een voorwaardelijke veroordeling, omdat het geen verdere aanvulling meer zal zijn op de huidige situatie van verdachte. De rechtbank zal dit advies overnemen.
De rechtbank neemt in aanmerking dat verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor strafbare feiten. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de omstandigheden waaronder verdachte het feit heeft gepleegd, als ook de tijd die verstreken is sinds het feit en tevens met de wijze waarop verdachte heeft gewerkt aan haar persoonlijkheid. Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke werkstraf passend is, maar zij acht de werkstraf zoals door de officier van justitie gevorderd te hoog. De rechtbank zal daarom een lagere werkstraf opleggen zoals hierna te melden.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 485,00 ter vergoeding van materiële schade en € 10.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij te weinig is onderbouwd, zodat deze niet ontvankelijk moet worden verklaard.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat onduidelijk is wat het bewezenverklaarde voor invloed heeft op het leven van de benadeelde partij. De vordering is daarmee onvoldoende onderbouwd, zodat die niet ontvankelijk moet worden verklaard
Oordeel van de rechtbank
Hoewel voldoende aannemelijk is dat de benadeelde partij schade heeft geleden die het rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde, beschikt de rechtbank over onvoldoende informatie om de hoogte daarvan te kunnen beoordelen. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij de hoogte van de schade alsnog te laten aantonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal de vordering daarom niet ontvankelijk verklaren. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 22c, 22d, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair en subsidiair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het meer subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 4 dagen.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.

een taakstraf voor de duur van 60 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 30 dagen zal worden toegepast.
Ten aanzien van 18/830001-18,
Verklaart de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]niet ontvankelijk. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. O.J. Bosker, voorzitter, mr. S. Timmermans en mr. R.R. van der Heide, rechters, bijgestaan door mr. L.S. Gosselaar, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 6 februari 2020.