ECLI:NL:RBNNE:2020:4822

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
23 juni 2020
Publicatiedatum
15 januari 2021
Zaaknummer
C/18/199357 PR RK 20-173
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter in civiele procedure met betrekking tot gezag en omgangsregelingen

Op 23 juni 2020 heeft de Rechtbank Noord-Nederland een verzoek tot wraking ingediend door [verzoekster] tegen mr. M.J. Oostveen, die betrokken was bij verschillende procedures met betrekking tot de omgangsregeling van haar zoon. [verzoekster] stelde dat mr. Oostveen te veel nadruk legde op de wensen van haar zoon, zonder voldoende deskundigheid en zonder het doen van nader onderzoek naar de redenen achter zijn wensen. Het verzoek tot wraking werd ingediend op 12 juni 2020 en behandeld op 23 juni 2020. Tijdens de zitting heeft mr. Oostveen haar standpunt toegelicht en verweer gevoerd tegen de beschuldigingen van vooringenomenheid en ondeskundigheid. De rechtbank overwoog dat de kinderrechter de mening van het betrokken kind moet meewegen en dat het volgen van adviezen van deskundigen niet automatisch wijst op partijdigheid. De rechtbank concludeerde dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die de onpartijdigheid van mr. Oostveen in twijfel trokken. Het verzoek tot wraking werd afgewezen, en de hoofdzaken werden voortgezet in de stand waarin zij zich bevonden voor het wrakingsverzoek.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Meervoudige kamer
Zittingsplaats Groningen
zaaknummer / rekestnummer: C/18/199357 PR RK 20-173
Beslissing van 23 juni 2020
Beslissing op het verzoek tot wraking ingevolge artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) van
[naam],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker, hierna te noemen [verzoekster] ,
in persoon procederende.

1.De procedure

1.1.
Bij brief van 12 juni 2020, ingekomen ter griffie op 15 juni 2020, heeft [verzoekster] het verzoek tot wraking ingediend van mr. M.J. Oostveen als rechter die de procedures met de hierna te noemen zaaknummers behandelt:
- C/18/187055 FA RK 18-2894
- C/18/195506 JE RK 19-819
- C/18/193938 JE RK 19-633
- C/18/183399 FA RK 18-993.
1.2.
Bij e-mail van 17 juni 2020 heeft mr. Oostveen aangegeven niet te berusten in het wrakingsverzoek.
1.3.
Op 23 juni 2020 is het wrakingsverzoek ter zitting van de wrakingskamer behandeld door mr. P.J. Duinkerken, voorzitter, en mrs. Th. A. Wiersma en L. Mulder, leden.
1.4.
[verzoekster] is ter zitting verschenen en heeft haar wrakingsverzoek toegelicht.
Mr. Oostveen heeft haar standpunt eveneens ter zitting toegelicht.
[naam] (hierna [A] te noemen), die betrokken is inzake de vorengenoemde procedures, is in de gelegenheid gesteld ter zitting aanwezig te zijn. Zijn gemachtigde
mr. E. Henkelman-de Mooy heeft daar, namens hem, gebruik van gemaakt.
1.5.
Van het verhandelde heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
1.6.
De rechtbank heeft deze beslissing op 23 juni 2020 ter zitting mondeling uitgesproken.

2.Het standpunt van [verzoekster]

legt aan haar wrakingsverzoek - samengevat weergegeven - het volgende ten grondslag. Zij stelt dat mr. Oostveen te veel nadruk legt op wat de zoon van [verzoekster] wil en hieraan vasthoudt, terwijl zij niet deskundig is als psycholoog/psychiater. Mr. Oostveen heeft op de zitting wel vier keer aangegeven dat haar zoon niet bij haar wil wonen. Er wordt - terwijl [verzoekster] daar meerdere keren om heeft verzocht - geen nader onderzoek gedaan naar de reden waarom hij dat niet wil. Mr. Oostveen vraagt ook niet aan de GI waarom hij dat niet wil. Het wordt klakkeloos aangenomen, terwijl de GI (ook) niet deskundig is. Het belang van haar zoon is onvoldoende belicht. Hij zit in een loyaliteitsconflict.
stelt daarnaast dat mr. Oostveen onvoldoende aan hoor en wederhoor doet. Tot slot stelt [verzoekster] dat mr. Oostveen weigert stukken uit een eerdere procedure bij het geding te betrekken die volgens [verzoekster] wel heel relevant zijn.

3.Het standpunt van mr. Oostveen

Mr. Oostveen heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek. Zij betwist dat zij vooringenomen en ondeskundig is en stelt dat zij vaart op adviezen van (onder andere) de GI voor zover zij de deskundigheid zelf niet heeft. Zij stelt dat de wet haar voorschrijft om in gevallen als deze kinderen ouder dan 12 jaar te horen en dat zij - met instemming van de zoon - zijn mening heeft voorgehouden aan partijen. Dat is inderdaad - vanwege het verloop van de zitting - meerdere keren gebeurd. Het is ter sprake gekomen bij de inleiding (in het kader van de vraag of [verzoekster] al haar verzoeken handhaaft) maar ook bij de inhoudelijke beoordeling. In het gesprek met de zoon heeft hij in vertrouwen zijn wensen kunnen uiten. Hierbij waren geen derden aanwezig en in het gesprek werd hij niet beïnvloed door ondersteuning of zijn netwerk. Het klopt dat de beslissing niet bij het kind ligt en dat zijn belangen niet de enige zijn waar bij de beslissing rekening mee moet worden gehouden, maar het belang van het kind is een zwaarwegende factor.

4.Het standpunt van de belanghebbende

[A] heeft bij monde van zijn gemachtigde aangegeven de door [verzoekster] gestelde vooringenomenheid van mr. Oostveen niet te zien en stelt dat [verzoekster] ruimschoots het woord heeft gekregen tijdens de mondelinge behandeling.

5.5. De beoordeling

5.1.
De rechtbank overweegt dat voor de beoordeling van wrakingsverzoeken de toepasselijke norm is gegeven in artikel 36 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese Hof voor de Rechten van de Mens daaromtrent ontwikkelde criteria.
5.2.
Artikel 36 Rv bepaalt dat op verzoek van een partij de rechter die een zaak behandelt kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 36 Rv/artikel 6 EVRM dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van haar/zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen (zogenaamde contra-indicaties) die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is. Daarbij kan rekening worden gehouden met de uiterlijke schijn. Het enkele subjectieve oordeel van verzoeker is niet doorslaggevend.
5.3.
De rechtbank overweegt in het onderhavige geval als volgt. Het is de (wettelijke) taak van de kinderrechter om de mening van het betrokken kind mee te wegen en - in het geval het kind toestemming daarvoor geeft - de mening van het kind ook aan partijen voor te houden. Dat mr. Oostveen tijdens de mondelinge behandeling meerdere keren heeft gezegd dat de zoon niet bij [verzoekster] wil wonen, heeft [verzoekster] misschien als kwetsend ervaren, maar geeft geen aanleiding om te veronderstellen dat mr. Oostveen niet onafhankelijk of onpartijdig zou zijn. [verzoekster] heeft ruimschoots de gelegenheid gekregen om haar mening te geven, zo blijkt ook uit het proces-verbaal van de mondelinge behandeling.
Een kinderrechter gaat - daar waar eigen deskundigheid ontbreekt - af op adviezen van daartoe geëigende instanties. Uit de gebleken feiten volgt niet dat mr. Oostveen dit niet op een onpartijdige en onafhankelijk manier doet. Het enkele feit dat de rechter het advies van een deskundige volgt, geeft geen blijk van vooringenomenheid of partijdigheid. Voor zover [verzoekster] klaagt over de deskundigheid van de GI kan dat geen wrakingsgrond opleveren van deze rechter.
Met betrekking tot de wens van [verzoekster] dat er een onderzoek zal plaatsvinden naar de reden waarom haar zoon niet meer bij haar wil wonen, stelt de rechtbank voorop dat er nog geen beschikking is gewezen, waardoor nog niet vaststaat wat de rechter met dat verzoek gaat doen. Voor zover mr. Oostveen de indruk zou hebben gewekt dat zij een dergelijk onderzoek niet nodig vindt, is dat een inhoudelijk oordeel dat geen wrakingsgrond oplevert. Datzelfde geldt voor de beslissing om al dan niet stukken van een eerder gevoerde procedure aan het dossier toe te voegen.
Voor zover [verzoekster] aanvoert dat er geen hoor en wederhoor heeft plaatsgevonden, is dat uit het proces-verbaal niet gebleken. Uit de stukken blijkt dat [verzoekster] in voldoende mate in de gelegenheid is gesteld om haar visie op de zaak te geven.
5.4.
Gelet op het vorenstaande is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken van uitzonderlijke omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat mr. Oostveen jegens [verzoekster] een vooringenomenheid koestert of waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
5.5.
Het verzoek tot wraking wordt dan ook afgewezen.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
wijst het verzoek tot wraking van mr. Oostveen af;
6.2.
bepaalt dat de hierna te noemen hoofdzaken worden voortgezet in de stand waarin deze zich ten tijde van het indienen van het verzoek tot wraking, bevonden:
- C/18/187055 FA RK 18-2894
- C/18/195506 JE RK 19-819
- C/18/193938 JE RK 19-633
- C/18/183399 FA RK 18-993
6.3.
beveelt onverwijlde mededeling van deze beslissing aan [verzoekster] , mr. M.J. Oostveen, [A] , mr. Henkelman-de Mooy, mr. M.S. Krol en mr. E. van Bommel.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.J. Duinkerken, voorzitter, mr. Th. A. Wiersma en
mr. L. Mulder, leden, in het openbaar uitgesproken op 23 juni 2020 en schriftelijk vastgelegd op 30 juni 2020.
typ: 711