ECLI:NL:RBNNE:2020:4815

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
21 april 2020
Publicatiedatum
13 januari 2021
Zaaknummer
172392
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opvolgende rechterlijke machtiging tot voortzetting van verblijf op basis van de Wet zorg en dwang

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 21 april 2020 een beschikking gegeven inzake een verzoek van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) voor een opvolgende rechterlijke machtiging tot voortzetting van het verblijf van een betrokkene. De rechtbank heeft kennisgenomen van het verzoekschrift dat op 10 april 2020 is ingediend, evenals van diverse bijlagen, waaronder medische verklaringen en eerdere machtigingen. De mondelinge behandeling vond telefonisch plaats, waarbij de betrokkenen zijn gehoord, waaronder de betrokkene en zijn advocaat, mr. F.H. Gart.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene lijdt aan een verstandelijke handicap en een psychische stoornis, wat leidt tot ernstig nadeel voor zijn welzijn. Ondanks dat het momenteel goed gaat met de betrokkene, is er een risico op terugval, waardoor continuïteit en structuur noodzakelijk zijn. De rechtbank concludeert dat er geen minder ingrijpende mogelijkheden zijn om het ernstig nadeel te voorkomen en dat de voortzetting van het verblijf noodzakelijk is.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de aanvraag van het CIZ voor een machtiging van zes maanden, in plaats van de gevraagde twee jaar, slechts voor die kortere duur kan worden toegewezen. De machtiging is verleend tot en met 21 oktober 2020. Deze beschikking is mondeling gegeven door rechter G.J. Baken en is op 24 april 2020 schriftelijk uitgewerkt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie: Leeuwarden
Zaak-/rekestnr.: C/17/172392 / BZ RK 20-291
Opvolgende rechterlijke machtiging
Beschikking van 21 april 2020 naar aanleiding van het door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) ingediende verzoek tot het verlenen van een opvolgende machtiging voor de duur van 6 maanden als bedoeld in artikel 24 van de Wet zorg en dwang (Wzd), ten aanzien van:
[naam] ,
geboren op [datum] ,
wonende te [adres] ,
thans verblijvende in Trajectum, [adres] ,
hierna te noemen: betrokkene,
advocaat: mr. F.H. Gart, kantoorhoudende te Leeuwarden.

1.Procesverloop

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het verzoekschrift van het CIZ, ingekomen bij de griffie op 10 april 2020.
Bij het verzoekschrift zijn de volgende bijlagen gevoegd:
- het indicatiebesluit d.d. 14 april 2014;
- de aanvraag d.d. 27 maart 2020;
- de medische verklaring d.d. 1 april 2020;
- een verklaring van zorgaanbieder Stichting Trajectum, zijnde de accommodatie waarin betrokkene is opgenomen, d.d. 3 april 2020;
- het zorgplan d.d. 26 maart 2020;
- een uittreksel uit het curateleregister;
- de gegevens over eerder afgegeven machtigingen ingevolge de Wet Bopz;
1.2.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft telefonisch plaatsgevonden op
21 april 2020. Daarbij zijn de volgende personen gehoord:
- betrokkene, bijgestaan door mr. F.H. Gart;
- [naam] , psychiater;
- [naam] , zorgverantwoordelijke.
De curator heeft aan de rechtbank telefonisch te kennen gegeven niet bij de mondelinge behandeling aanwezig te zijn en zich te refereren naar het oordeel van de rechtbank.
1.3.
Vanwege het beleid van de Raad voor de rechtspraak om verspreiding van het coronavirus tegen te gaan, zoals dat op 16 maart 2020 op www.rechtspraak.nl is gepubliceerd, heeft er geen fysieke zitting plaatsgevonden. De betrokkenen zijn in de gelegenheid gesteld om door de rechtbank telefonisch gehoord te worden.
1.4.
De rechtbank heeft, in aanwezigheid van de griffier, op 21 april 2020 betrokkenen gelijktijdig telefonisch gehoord. De rechtbank is van oordeel dat deze manier van horen
– gelet op de huidige uitzonderlijke omstandigheden – in deze zaak voldoende is om tot een goed oordeel te komen en zal daarom een beslissing nemen.

2.Beoordeling

2.1.
Op 18 juni 2019 is door de rechtbank een machtiging tot voortzetting van het verblijf verleend tot en met 10 juni 2020.
2.2.
Uit de overgelegde stukken en het behandelde ter zitting is gebleken dat betrokkene lijdt aan een verstandelijke handicap gepaard gaand met een psychische stoornis, te weten een verstandelijke beperking en een autismespectrumstoornis. Tevens heeft hij gedragsproblemen, onder andere problemen in de impulsbeheersing.
2.3.
Deze verstandelijke handicap die gepaard gaat met een psychische stoornis leidt tot ernstig nadeel, gelegen in levensgevaar, ernstig lichamelijk letsel, ernstige psychische schade, ernstige verwaarlozing of maatschappelijke teloorgang van de betrokkene, de situatie dat betrokkene met hinderlijk gedrag agressie van anderen oproept en de situatie dat de algemene veiligheid van personen of goederen in gevaar is.
2.4.
Betrokkene heeft geen inzicht in zijn problemen en beperkingen en is niet in staat zijn eigen leven te organiseren. Desalniettemin gaat het nu best goed met betrokkene. Gezien de chronische problematiek is de verwachting dat dit ook een keer weer kan omslaan. Zo is er bij verandering meteen meer spanning bij betrokkene. Hij heeft rust, continuïteit en structuur nodig. De rechterlijke machtiging geeft duidelijkheid en een veilig gevoel, ook als er soms wel ingegrepen moet worden. Dit wordt onderschreven door de advocaat, die bovendien nog aangeeft dat de geboden zorg en de huidige situatie naar de wens van betrokkene is.
2.5.
De voortzetting van het verblijf is noodzakelijk en geschikt om het ernstig nadeel te voorkomen of af te wenden.
2.6.
Er zijn geen minder ingrijpende mogelijkheden om het ernstig nadeel te voorkomen of af te wenden.
2.7.
Gebleken is dat betrokkene zich verzet tegen de voortzetting van het verblijf
.Regelmatig heeft betrokkene aangegeven bij zijn familie te willen wonen. Daarnaast is gebleken dat betrokkene per kwartaal een aantal malen gefixeerd moet worden om weer tot rust te komen.
2.8.
Gelet op het voorgaande is voldaan aan de criteria voor verlening van een rechterlijke machtiging tot voortzetting van het verblijf als bedoeld in de Wzd.
2.9.
Bij het CIZ is door de zorgaanbieder een aanvraag ingediend voor een rechterlijke machtiging voor de duur van twee jaar. Het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) verzoekt de machtiging echter voor zes maanden te verlenen nu dit naar de mening van het CIZ de eerste rechterlijke machtiging betreft. De rechtbank overweegt ten aanzien van dat standpunt van het CIZ ten overvloede het volgende. Er is voor betrokkene een machtiging tot voortgezet verblijf als bedoeld in artikel 15 Wet Bopz geldig tot en met 10 juni 2020. Op grond van artikel 76 Wzd is deze machtiging gelijk te stellen met een machtiging tot opname en verblijf krachtens artikel 24 lid 1 Wzd. Derhalve is er geen sprake van een eerste rechterlijke machtiging, maar is er op grond van artikel 39 lid 5 Wzd sprake van een eerstvolgende machtiging waarvoor het CIZ een geldigheidsduur van maximaal twee jaar kan verzoeken. Nu het CIZ echter slechts verzocht heeft om een machtiging te verlenen voor de duur van zes maanden, kan de rechtbank alleen een beslissing nemen voor maximaal die duur. De machtiging geldt aldus tot en met 21 oktober 2020.

3.Beslissing

De rechtbank:
3.1.
verleent een opvolgende machtiging tot voortzetting van het verblijf ten aanzien van
[naam] ,geboren op [datum] ,
3.2.
bepaalt dat deze machtiging geldt tot en met uiterlijk 21 oktober 2020.
Deze beschikking is op 21 april 2020 mondeling gegeven door mr. G.J. Baken, rechter en in het openbaar uitgesproken bijgestaan door de griffier, en op 24 april 2020 schriftelijk uitgewerkt en ondertekend.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.