ECLI:NL:RBNNE:2020:4812

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
16 december 2020
Publicatiedatum
13 januari 2021
Zaaknummer
176153
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenbeschikking inzake zorgmachtiging op verzoek van de officier van justitie

Op 16 december 2020 heeft de Rechtbank Noord-Nederland een tussenbeschikking gegeven in een zaak betreffende een zorgmachtiging op verzoek van de officier van justitie. De rechtbank heeft kennisgenomen van het verzoekschrift dat op 27 november 2020 is ingediend, met bijlagen waaronder medische verklaringen en zorgplannen. De mondelinge behandeling vond telefonisch plaats op 15 december 2020, waarbij de betrokkene, haar advocaat mr. P. Rijnsburger, en verschillende zorgprofessionals zijn gehoord. De officier van justitie was niet aanwezig, omdat hij geen nadere toelichting nodig achtte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene lijdt aan een psychische stoornis, wat leidt tot ernstig nadeel, waaronder verwaarlozing en maatschappelijke teloorgang. De rechtbank overweegt dat verplichte zorg noodzakelijk is, omdat de betrokkene niet in staat is om vrijwillig de benodigde medicatie in te nemen. De rechtbank heeft de officier van justitie en de advocaat van de betrokkene in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de duur van de zorgmachtiging, waarbij de mogelijkheid van een zorgmachtiging voor maximaal 24 maanden wordt overwogen. De rechtbank heeft de zaak aangehouden voor verdere beslissingen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie: Leeuwarden
Zaak-/rekestnr.: C/17/176153 / BZ RK 20-1238
Machtiging tot het verlenen van verplichte zorg
Tussenbeschikking van 16 december 2020naar aanleiding van het door de officier van justitie ingediende verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging als bedoeld in artikel 6:4 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz), ten aanzien van:
[naam] ,
geboren op [geboortedatum] ,
wonende te [adres] ,
hierna te noemen: betrokkene,
advocaat: mr. P. Rijnsburger, kantoorhoudende te Leeuwarden.

1.Het procesverloop

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het verzoekschrift van de officier van justitie, ingekomen bij de griffie op 27 november 2020.
Bij het verzoekschrift zijn de volgende bijlagen gevoegd:
  • de medische verklaring d.d. 23 november 2020;
  • de zorgkaart met bijlagen d.d. 2 oktober 2020;
  • het zorgplan met bijlagen d.d. 1 oktober 2020;
  • de bevindingen van de geneesheer-directeur als bedoeld in artikel 5:15 Wvggz en het door de geneesheer-directeur opgestelde voorstel voor een zorgmachtiging als bedoeld in artikel 5:17 lid 4 Wvggz d.d. 24 november 2020;
  • gegevens over een eerder voor betrokkene afgegeven rechterlijke machtiging op grond van de Wet Bopz;
  • een verklaring van de griffie dat het curateleregister ten aanzien van betrokkene geen gegevens bevat.
1.2.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft telefonisch plaatsgevonden op 15 december 2020. Daarbij zijn de volgende personen gehoord:
  • betrokkene, bijgestaan door mr. P. Rijnsburger;
  • mevrouw [naam] , persoonlijk begeleider van Mind Up;
  • mevrouw [naam] , psychiater en de zorgverantwoordelijke.
De officier van justitie is niet ter zitting verschenen, omdat hij een nadere toelichting op of motivering van het verzoek niet nodig achtte.
1.3.
Vanwege het beleid van de Raad voor de rechtspraak om verspreiding van het coronavirus tegen te gaan, zoals dat op 16 maart 2020 op www.rechtspraak.nl is gepubliceerd, heeft er geen fysieke zitting plaatsgevonden. De betrokkenen zijn in de gelegenheid gesteld om door de rechtbank telefonisch gehoord te worden.
De rechtbank heeft, in aanwezigheid van de griffier, op 15 december 2020 betrokkenen gelijktijdig telefonisch gehoord. De rechtbank is van oordeel dat deze manier van horen – gelet op de huidige uitzonderlijke omstandigheden – in deze zaak voldoende is om tot een goed oordeel te komen en zal daarom een beslissing nemen.

2.De beoordeling

2.1.
De rechter kan op verzoek van de officier van justitie een zorgmachtiging verlenen ten aanzien van de betrokkene wanneer wordt voldaan aan de criteria en de doelen van verplichte zorg als bedoeld in artikel 3:3 en 3:4 Wvggz. Verplichte zorg is zorg die ondanks verzet kan worden verleend.
Wanneer het gedrag van de betrokkene als gevolg van een psychische stoornis leidt tot ernstig nadeel, kan als uiterste middel verplichte zorg worden verleend, mits er geen mogelijkheden voor zorg op basis van vrijwilligheid zijn, er geen minder bezwarende alternatieven zijn, het verlenen van verplichte zorg evenredig is en redelijkerwijs te verwachten is dat het verlenen van verplichte zorg effectief is.
Verplichte zorg kan worden verleend om ernstig nadeel af te wenden, de geestelijke gezondheid van betrokkene te stabiliseren of te herstellen of de door een psychische stoornis bedreigde of aangetaste fysieke gezondheid van betrokkene te stabiliseren of te herstellen.
De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
2.2.
Uit de overgelegde stukken en uit hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen, is gebleken dat betrokkene lijdt aan een psychische stoornis, in de vorm van schizofreniespectrum- en andere psychotische stoornissen en overige DSM-5 stoornissen. Betrokkene is bekend met een psychotische kwetsbaarheid in het kader van schizofrenie. Zij heeft angst- en depressieve klachten. De zorgverantwoordelijke stelt dat het nog de vraag is of betrokkene deze klachten heeft doordat zij lijdt aan een psychotisch depressief beeld of aan een psychotische stoornis met daarnaast een stemmingsstoornis.
2.3.
Deze stoornis leidt tot ernstig nadeel, gelegen in:
  • ernstige verwaarlozing;
  • maatschappelijke teloorgang;
  • de situatie dat de algemene veiligheid van personen of goederen in gevaar is.
Betrokkene is vanwege haar psychotische kwetsbaarheid al langdurig in het gedwongen kader in behandeling bij de GGZ. Om de stoornis adequaat te kunnen behandelen heeft betrokkene medicatie nodig. Tussen de behandelaren en betrokkene is een verschil van inzicht met betrekking tot de noodzaak van de medicatie, waarbij betrokkene er van overtuigd is dat de medicatie giftig is en dat zij enkel biodynamische voeding nodig heeft. Betrokkene is opgevoed met biologisch-dynamisch denken en wil op deze wijze leven. Zodra betrokkene haar medicatie niet inneemt nemen de psychiatrische klachten al snel toe. Betrokkene krijgt dan meer stemmenlast en angsten en ervaart een grote last van haar psychose. Zij zorgt dan niet goed voor zichzelf . Haarpersoonlijke hygiëne en goede voeding is dan minimaal. H Ook treedt er een sociaal isolement op doordat zij door haar gedrag overlast veroorzaakt bij medebewoners die over haar gaan klagen. Betrokkene zoekt veelvuldig de buren op en is dan storend aanwezig. Hierdoor ontstaat er het risico op maatschappelijke buitensluiting en uitstoting.
2.4.
Om het ernstig nadeel af te wenden, de geestelijke gezondheid van betrokkene te stabiliseren, de geestelijke gezondheid van betrokkene dusdanig te herstellen dat zij haar autonomie zoveel mogelijk herwint en de door de stoornis bedreigde of aangetaste fysieke gezondheid van betrokkene te stabiliseren of te herstellen, heeft betrokkene zorg nodig.
2.5.
Door de advocaat is tijdens de mondelinge behandeling namens betrokkene primair een afwijzing van het verzoek bepleit. Betrokkene stelt dat zij vrijwillig in de samenwerking is en dat zij vrijwillig bereid is om de medicatie in te blijven nemen. Hierdoor is een minder verstrekkende maatregel mogelijk, namelijk vrijwillige zorg, waardoor de verderstrekkende maatregel afgewezen dient te worden.
2.5.1.
De zorgverantwoordelijke heeft tijdens de mondelinge behandeling hierover toegelicht dat betrokkene andere ideeën dan de behandelaren heeft over wat gezond is voor haar. Betrokkene gelooft er meer in dat biodynamische voeding haar zal helpen tegen de klachten dan dat medicatie een rol kan spelen in de behandeling van haar klachten. Daarom heeft betrokkene moeite met het innemen van de medicatie. Betrokkene heeft dit standpunt al jaren waardoor het niet de verwachting is dat dit nog zal veranderen. De medicatie wordt daarom onder toezicht verstrekt. Bovendien was het zeer recent nog noodzakelijk om betrokkene kortdurend op te nemen omdat zij de medicatie weigerde. Betrokkene weigerde de medicatie omdat zij ervan overtuigd was dat het gevaarlijk voor haar zou zijn om het in te nemen.
2.5.2.
De rechtbank constateert, mede gelet op de toelichting van de zorgverantwoordelijke en de overgelegde stukken, dat is gebleken dat er geen mogelijkheden voor passende zorg op vrijwillige basis zijn. Betrokkene is ambivalent ten aanzien van het accepteren van de medicatie. Zij is recentelijk nog gestopt met de medicatie waardoor zij kortdurend opgenomen moest worden. Betrokkene heeft vanwege haar opvoeding een weerstand tegen medicatie. Daarnaast heeft zij geen inzicht in haar ziekte waardoor zij geen intrinsieke motivatie heeft om de noodzakelijke, zowel psychiatrische als somatische, medicatie in te nemen. Zonder zorgmachtiging is de kans aanzienlijk dat betrokkene opnieuw stopt met de medicatie. Betrokkene heeft echter wel medicatie nodig ter behandeling van de psychische stoornis om zo het nadeel zoveel mogelijk te kunnen voorkomen en af te wenden. Om die reden is de rechtbank van oordeel dat verplichte zorg nodig is om de benodigde zorg te kunnen waarborgen. Met verplichte zorg kan de medicamenteuze behandeling worden gecontinueerd en kan de zorg worden opgeschaald op het moment dat dit nodig is, bijvoorbeeld bij weigering van de medicatie en toename van de klachten.
2.6.
De in het verzoekschrift genoemde vormen van zorg zijn gebaseerd op het zorgplan en het advies van de geneesheer-directeur en bestaan uit:
  • het toedienen van vocht, voeding en medicatie, alsmede het verrichten van medische controles of andere medische handelingen en therapeutische maatregelen, ter behandeling van een psychische stoornis, dan wel vanwege die stoornis, ter behandeling van een somatische aandoening;
  • beperken van de bewegingsvrijheid;
  • aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, waaronder het gebruik van communicatiemiddelen;
  • opnemen in een accommodatie.
De rechtbank ziet aanleiding om alle verzochte vormen van verplichte zorg op te nemen in de zorgmachtiging. Uitgangspunt is dat de behandeling van betrokkene ambulant wordt voortgezet met de inzet van de begeleiding door het FACT-team en het gebruik van de medicatie. Dit maakt dat de rechtbank de verplichte zorg in de vorm van 'het toedienen van vocht, voeding en medicatie, alsmede het verrichten van medische controles of andere medische handelingen en therapeutische maatregelen, ter behandeling van een psychische stoornis, dan wel vanwege die stoornis, ter behandeling van een somatische aandoening' en 'aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, waaronder het gebruik van communicatiemiddelen' passend acht om de benodigde behandeling van betrokkene vorm te kunnen geven. Met deze vormen van zorg kan er toezicht gehouden worden op de inname van de medicatie en kunnen er medische controles en handelingen plaatsvinden om de mate van medicatie inname te kunnen onderzoeken. Bovendien kan met deze vormen van zorg de ambulante behandeling door het FACT-team worden gewaarborgd en kan betrokkene verplicht worden om contactmomenten met het FACT-team toe te staan en zich begeleidbaar op te stellen zodat het FACT-team het toestandsbeeld van betrokkene kan monitoren.
In geval betrokkene de noodzakelijke medicatie weigert dan wel in een situatie waarin de medicatie onvoldoende werking zal hebben moet in geval van ambulante hulpverlening tijdig kunnen worden ingegrepen door middel van een opname. Dit om te voorkomen dat de situatie en het psychiatrisch toestandsbeeld van betrokkene in de toekomst opnieuw ernstig verslechtert. Dat betekent dan ook dat de rechtbank 'opnemen in een accommodatie' als verplichte vorm van zorg zal opnemen in de zorgmachtiging, waarbij het uitgangspunt is dat deze vorm van verplichte zorg niet langer zal worden toegepast dan strikt noodzakelijk en in geval zorg in een ambulant kader niet langer volstaat. Hetzelfde geldt voor het 'beperken van de bewegingsvrijheid' indien dat in geval van opname in een accommodatie noodzakelijk is.
2.7.
Er zijn geen minder bezwarende alternatieven die hetzelfde beoogde effect hebben.
2.8.
De voorgestelde verplichte zorg is evenredig en naar verwachting effectief. Uit de stukken blijkt dat bij het bepalen van de juiste zorg rekening is gehouden met de voorwaarden die noodzakelijk zijn om deelname van betrokkene aan het maatschappelijk leven te bevorderen, alsmede met de veiligheid van betrokkene.
2.9.
Gelet op het voorgaande is voldaan aan de criteria voor en doelen van verplichte zorg als bedoeld in de Wvggz. Ten aanzien van de duur van de te verlenen zorgmachtiging overweegt de rechtbank als volgt.
2.9.1.
Door de advocaat is tijdens de mondelinge behandeling namens betrokkene subsidiair aan de rechtbank verzocht, indien dit mogelijk is, om de zorgmachtiging te verlenen voor de duur van twee jaar, omdat een zitting voor betrokkene erg belastend is.
2.9.2.
De rechtbank overweegt dat op 29 oktober 2020 artikel 6:5 van de Wet Wvggz is gewijzigd. Door de wetswijziging kan de rechter op grond van artikel 6:5, onder c, sub 2,Wvggz een zorgmachtiging voor de duur van maximaal 24 maanden verlenen, indien het een aansluitende zorgmachtiging betreft voor een persoon die gedurende de afgelopen vijf jaar opgenomen is geweest, respectievelijk zorg heeft ontvangen op grond van een eerder afgegeven machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling of rechterlijke machtiging op grond van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz), zoals die luidde voor de inwerkingtreding van de Wvggz. De rechtbank is van oordeel dat in onderhavige zaak aan dit criterium is voldaan. Betrokkene heeft namelijk in de afgelopen vijf jaar aaneensluitend een machtiging op grond van de Wet Bopz gehad. Dit blijkt uit het door het Openbaar Ministerie verstrekte historisch overzicht. Er lijkt een doorbreking te zijn tussen 7 januari 2016 en 25 januari 2016, maar ambtshalve is de rechtbank bekend dat het verzoek tot verlenging van de voorlopige machtiging die tot 7 januari 2016 liep is ingediend voordat deze machtiging verstreek, zodat deze machtiging is doorgelopen. Aangezien het een zorgmachtiging betreft die aansluit op deze reeks rechterlijke machtigingen op grond van de Wet Bopz, komt het de rechtbank voor dat zij op grond van artikel 6:5 Wvggz een zorgmachtiging kan verlenen voor de duur van 24 maanden. Anders dan onder de Wet BOPZ (de voorwaardelijke machtiging) lijkt een zorgmachtiging die primair bedoeld is voor gedwongen zorg in de thuissituatie ook voor de termijn van 24 maanden te kunnen worden verleend.
2.9.3.
De rechtbank constateert dat de officier van justitie een verzoek heeft ingediend voor een zorgmachtiging voor de duur van twaalf maanden. De officier van justitie verwijst hierbij naar artikel 6:5, aanhef en sub b Wvggz. De officier benoemt hierbij dat voornoemd artikel op 29 oktober 2020 is gewijzigd, en vindt dat aan deze nieuwe criteria is voldaan. De rechtbank vraagt zich echter af of een zorgmachtiging voor de duur van 24 maanden, zoals subsidiair door de advocaat is verzocht, niet passender is, nu de wet Wvggz met de wetswijziging van artikel 6:5, onder c, sub 2, Wvggz daartoe de mogelijkheid lijkt te bieden.
2.9.4.
De rechtbank stelt de officier van justitie tot en met 18 december 2020 in de gelegenheid om zich uit te laten over het subsidiaire verzoek van de advocaat om de zorgmachtiging te verlenen voor de duur van 24 maanden en om het verzoek, indien de officier van justitie dit nodig en mogelijk acht, uit te breiden naar een verzoek tot een zorgmachtiging voor de duur van 24 maanden.
2.9.5.
De advocaat van betrokkene krijgt vervolgens tot en met 21 december 2020 de mogelijkheid om (desgewenst) schriftelijk op de overweging van de rechtbank onder 2.9.2. en de toelichting dan wel uitbreiding van het verzoek van de officier van justitie te reageren, waarna de rechtbank uiterlijk 23 december 2020 zal beslissen op het verzoek.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
stelt de officier van justitie tot en met uiterlijk 18 december 2020 in de gelegenheid om zich schriftelijk uit te laten over de termijn van de verzochte zorgmachtiging dan wel om het verzoek ten aanzien van de verzochte termijn uit te breiden, als hiervoor overwogen onder 2.9.4;
3.2.
stelt de advocaat van betrokkene tot en met uiterlijk 21 december 2020 in de gelegenheid om schriftelijk op de overweging van de rechtbank onder 2.9.2. en de toelichting dan wel uitbreiding van het verzoek van de officier van justitie te reageren, als hiervoor overwogen onder 2.9.5;
3.3.
houdt iedere verdere beslissing aan;
3.4.
bepaalt dat de zaak vervolgens op de stukken wordt afgedaan.
Deze beschikking is gegeven open in het openbaar uitgesproken op 16 december 2020 door mr. J. Teertstra, rechter, bijgestaan door de griffier.
(fn. 860)