ECLI:NL:RBNNE:2020:474

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
7 februari 2020
Publicatiedatum
7 februari 2020
Zaaknummer
18/830048-19 ontneming
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit drugshandel

Op 7 februari 2020 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak met parketnummer 18/830048-19, waarin de officier van justitie een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel heeft ingediend. De vordering betreft een bedrag van € 3.840,- dat de veroordeelde zou hebben verkregen uit de handel in cocaïne en hasjiesj. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde gedurende een periode van 6 maanden cocaïne heeft verkocht en gedurende 24 maanden hasjiesj. De officier van justitie baseerde de vordering op een rapport over het wederrechtelijk verkregen voordeel, waarin de bedragen zijn berekend op basis van de verkoopprijzen en inkoopkosten van de drugs. De verdediging heeft betoogd dat de veroordeelde niet in cocaïne heeft gehandeld en dat de periode van hasjiesj-verkoop korter was dan door de officier van justitie gesteld.

De rechtbank heeft de verklaringen van de veroordeelde en medeverdachten in overweging genomen en geconcludeerd dat er voldoende bewijs is dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft genoten uit de verkoop van zowel cocaïne als hasjiesj. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie toegewezen en het bedrag van € 3.840,- vastgesteld als het wederrechtelijk verkregen voordeel. Tevens is de veroordeelde verplicht om dit bedrag aan de staat te betalen. De rechtbank heeft de duur van de gijzeling vastgesteld op maximaal 30 dagen indien de veroordeelde niet aan de betalingsverplichting voldoet.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830048-19
beslissing van de meervoudige kamer d.d. 7 februari 2020 op een vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
in de zaak tegen

[veroordeelde],

veroordeelde,
geboren op [geboortedatum] 1996 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [straatnaam].

Procesverloop

De officier van justitie heeft d.d. 19 december 2019 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag vast zal stellen waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht, wordt geschat en dat de rechtbank aan voornoemde veroordeelde de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag van € 3.840,- ter ontneming van het uit het in de zaak met parketnummer
18/830048-19 voortvloeiende, wederrechtelijk verkregen voordeel.
De behandeling heeft plaatsgevonden ter terechtzitting van 24 januari 2020. De veroordeelde is verschenen, bijgestaan door mr. L.I. Veenstra, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. J. Houwink.

Standpunten

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft genoten uit het bewezen verklaarde tot een bedrag van
€ 3.840,-. De officier van justitie heeft dat bedrag gebaseerd op de inhoud van het rapport wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij ten aanzien van de verkoop van cocaïne wordt uitgegaan van een periode van 6 maanden.
Ten aanzien van de verkoop van hasjiesj wordt op grond van de verklaring van veroordeelde uitgegaan van een periode van 24 maanden.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de vordering voor wat betreft de handel in cocaïne moet worden afgewezen omdat veroordeelde niet in cocaïne heeft gehandeld. Veroordeelde heeft [medeverdachte 1] enkel doorverwezen naar een derde, die wel handelde in cocaïne. Veroordeelde heeft hiervan geen voordeel genoten.
Met betrekking tot de verkoop van hasjiesj heeft de raadsvrouw betoogd dat veroordeelde niet 24 maanden maar maximaal gedurende 6 maanden 25 gram hasjiesj per maand heeft verkocht.

Beoordeling

De rechtbank heeft veroordeelde bij vonnis van 7 februari 2020 in de zaak met parketnummer 18/830048-19 veroordeeld ter zake medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod en medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Op grond van de inhoud van wettige bewijsmiddelen is komen vast te staan dat de veroordeelde voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van de door hem gepleegde strafbare feiten.
De rechtbank neemt als uitgangspunt voor de berekening van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel door middel van voormelde strafbare feiten wordt geschat, het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel d.d. 11 augustus 2019.
Verkoop cocaïne
De veroordeelde heeft bij de politie verklaard dat hij 4 à 5 maanden cocaïne aan [medeverdachte 1] heeft verkocht. Voor 1 gram kreeg hij € 70,- en betaalde hij de dealer € 50,-. [1]
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij bij veroordeelde ongeveer een jaar, 3 of 4 keer per maand cocaïne kocht. [medeverdachte 1] betaalde voor 1 gram € 40,- en voor een halve gram € 25,-. [2]
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit bovenstaande bewijsmiddelen voldoende dat veroordeelde heeft gehandeld in cocaïne en is het aannemelijk dat veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel uit de verkoop van cocaïne heeft genoten.
Dit levert ten aanzien van de verkoop van cocaïne de volgende berekening op:
[medeverdachte 1] verklaart 12 maanden 4 keer per maand cocaïne gekocht te hebben.
[veroordeelde] verklaart 4 à 5 maanden verkocht te hebben.
Voor de berekening wordt een gemiddelde genomen van 6 maanden.
Volgens beiden 4 keer per maand
Voor de berekening wordt uitgegaan van 4x een halve gram, totaal 2 gram per maand.
1. gram werd gekocht voor € 50,- , verkocht voor € 70,- (voordeel € 20,- per gram)
2 gram wordt gekocht voor € 100,-, verkocht voor 140 euro (voordeel van 40 euro per 2 gram per maand)
6 maanden x 2 gram per maand is totaal 12 gram cocaïne
12 gram cocaïne wordt ingekocht voor € 600,- en verkocht voor € 840,-.
€ 840,- minus inkoop van 600 euro = € 240,- winst.
Verkoop hasjiesj
Veroordeelde heeft verklaard dat hij 25 gram hasjiesj per maand verkocht. [3] Hij betaalde € 4,- per gram voor de inkoop. Hij verkocht de hasjiesj voor € 10,- per gram. [4] Uit de verklaring van het broertje van veroordeelde volgt dat hij 24 maanden hasjiesj voor veroordeelde heeft verkocht. [5]
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit bovenstaande bewijsmiddelen dat het aannemelijk is dat veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel uit de verkoop van hasjiesj heeft genoten gedurende een periode van 24 maanden.
Dit levert ten aanzien van de verkoop van hasjiesj de volgende berekening op:
De berekening is gebaseerd op een verkoop van 25 gram per maand en een winst van € 150,- per maand.
Als periode voor de berekening wordt een periode aangehouden van 24 maanden, gemiddeld 25 gram per maand verkoop.
24 maanden x gemiddeld 25 gram per maand = 600 gram wiet en/of hasj totaal
1. gram inkoop is € 4,- werd verkocht voor € 10,- = € 6,- voordeel per gram
Inkoop: 600 gram x € 4,- per gram = € 2.400,-
Verkoop: 600 gram x € 10,- per gram = € 6.000,-
€ 6.000,- - inkoop van € 2.400,- = € 3.600,- winst in 24 maanden
De rechtbank komt aldus tot het oordeel dat de veroordeelde (€ 240,- + € 3.600,-) = € 3.840,- wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten.

Toepassing van de wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

Stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 3.840,-
Legt
[veroordeelde]voornoemd de verplichting op tot betaling van een geldbedrag van € 3.840,- (zegge: drieduizend achthonderd veertig euro) aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op 30 dagen.
Deze uitspraak is gegeven door mr. J. van Bruggen, voorzitter, mr. T.M.L. Veen en
mr. M.B.W. Venema, rechters, bijgestaan door mr. A.C. Fennema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 7 februari 2020.

Voetnoten

1.Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 12 december 2018, opgenomen op pagina 213 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100 2019104428 d.d. 26 april 2019, inhoudende als verklaring van [veroordeelde].
2.Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 14 december 2018, opgenomen op pagina 175 van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [medeverdachte 1]
3.Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 12 december 2018, opgenomen op pagina 213 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van
4.Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 25 maart 2019, opgenomen op pagina 348 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van
5.Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 28 maart 2019, opgenomen op pagina 371 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van