ECLI:NL:RBNNE:2020:473

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
7 februari 2020
Publicatiedatum
7 februari 2020
Zaaknummer
18/830048-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van opzettelijk invoeren van cocaïne en veroordeling voor verkoop en bezit van drugs

Op 7 februari 2020 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1996, die beschuldigd werd van het opzettelijk invoeren van cocaïne vanuit Aruba naar Nederland. De rechtbank oordeelde dat, hoewel er aanwijzingen waren dat de verdachte betrokken was bij de invoer van een pakket cocaïne, de bijdrage van de verdachte niet van voldoende gewicht was om tot een bewezenverklaring van medeplegen te komen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit, maar oordeelde dat zijn handelen eerder met medeplichtigheid in verband kon worden gebracht, wat niet ten laste was gelegd.

De rechtbank achtte echter de overige ten laste gelegde feiten, waaronder het opzettelijk verkopen en afleveren van cocaïne en hasjiesj, en het opzettelijk aanwezig hebben van hasjiesj, wettig en overtuigend bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 130 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren, en een taakstraf van 180 uren. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de rol van de verdachte in de drugshandel, en zijn positieve ontwikkeling na zijn arrestatie. De rechtbank benadrukte dat de verdachte zijn leven een positieve wending had gegeven, maar dat zijn eerdere criminele activiteiten niet onbestraft konden blijven.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830048-19
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 7 februari 2020 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1996 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [straatnaam] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van
24 januari 2020.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. L.I. Veenstra, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. J. Houwink.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 30 november 2018 tot en met 6 december
2018, te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, en/of gemeente Delfzijl, althans
Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer
393,50 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende
cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende
lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die
wet;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij in of omstreeks de periode van 30 november 2018 tot en met 6 december
2018, te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, en/of gemeente Delfzijl, althans
Nederland, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van
de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken,
verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van
Nederland brengen van 393,50 gram, althans een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet
behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
zich en/of een of meer anderen gelegenheid, middelen en inlichtingen tot het
plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen
immers heeft hij, verdachte en/of zijn mededader(s), tezamen en in vereniging
met een ander of anderen, althans alleen
- contact gelegd en onderhouden met betrekking tot een pakket (met een
hoeveelheid cocaïne) uit Aruba, en/of
- persoonsgegevens (naam en adresgegevens) ter beschikking gesteld in verband
met het verzenden van genoemd pakket uit Aruba en/of het afleveren van dat
pakket op zijn, verdachtes, mededader adres, te weten [straatnaam] te
Delfzijl;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2018 tot en met 20 maart 2019, in de
gemeente Delfzijl, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans
alleen, opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht
en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval aanwezig heeft
gehad, (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde
cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst
I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 mei 2017 tot en met 20 maart 2019, in de
gemeente Delfzijl, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans
alleen, opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht
en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, (een) hoeveelhe(i)d(en) van
een materiaal bevattende hasjiesj en/of hennep, zijnde hasjiesj en/of hennep
(een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4.
hij op of omstreeks 20 maart 2019, in de gemeente Delfzijl, tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig
heeft gehad, 498,73 gram, althans (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal
bevattende hasjiesj en/of hennep, zijnde hasjiesj en/of hennep (een)
middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van de stukken in het dossier veroordeling gevorderd voor het onder 1 primair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde.
Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde heeft de officier van justitie aangevoerd dat bewezen kan worden dat verdachte als medepleger betrokken is geweest bij de invoer van cocaïne. Daartoe heeft hij aangevoerd dat uit het chatgesprek tussen verdachte en zijn vriendin [naam] volgt dat verdachte aan haar heeft laten weten dat het geld met spoed weg moest uit zijn huis. In dit chatgesprek verwijst verdachte ook nadrukkelijk naar drugs door op te merken: 'Ga ik je drugs laten bewaren thuis waar je kind ook woont, nee.' Op 24 februari 2019 heeft medeverdachte [medeverdachte 1] een gesprek tussen hem en verdachte opgenomen. Verschillende verbalisanten hebben de stem van verdachte herkend. Uit dit gesprek volgt dat verdachte wist van het pakket met cocaïne en dat hij mogelijk in de veronderstelling verkeerde dat er 50 gram cocaïne in zou zitten. Gelet op de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] zijn er meerdere personen bij het delict betrokken geweest.
Met betrekking tot het onder 4 ten laste gelegde heeft de officier van justitie aangevoerd dat hij niet twijfelt aan de waarnemingen van de verbalisanten die verdachte op 20 maart 2019 hebben aangehouden. De officier van justitie acht de verklaring van verdachte - dat een vriend de hasjiesj in zijn woning heeft achtergelaten - ongeloofwaardig.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om verdachte integraal vrij te spreken van het onder 1 ten laste gelegde. Het medeplegen van het binnen Nederland brengen van een pakket cocaïne dan wel het medeplegen van het bevorderen of voorbereiden daarvan kan niet worden bewezen omdat op grond van het dossier niet kan worden vastgesteld dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en anderen, dan wel dat verdachte heeft gehandeld met het vereiste opzet.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Met betrekking tot het onder 3 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat bewezen kan worden dat verdachte gedurende een periode van zes maanden heeft gehandeld in hasjiesj.
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om verdachte vrij te spreken van het onder 4 ten laste gelegde. Verdachte ontkent dit feit. Hij weerspreekt de verklaring van de verbalisanten die zeggen te hebben gezien dat verdachte de zak waarin de hasjiesj zijn aangetroffen in zijn handen heeft gehad.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde overweegt de rechtbank dat het dossier aanwijzingen bevat dat verdachte betrokken is geweest bij de invoer van een pakket cocaïne vanuit Aruba naar Nederland. De rechtbank is echter van oordeel dat op grond van het dossier niet kan worden vastgesteld dat de bijdrage van verdachte aan de invoer van cocaïne (het regelen van een afleveradres) van voldoende gewicht is geweest om tot een bewezenverklaring te komen van het onder 1 primair ten laste gelegde medeplegen. Naar het oordeel van de rechtbank kan het handelen van verdachte eerder met medeplichtigheid in verband worden gebracht. Dat is echter niet ten laste gelegd.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het onder 1 primair ten laste gelegde.
Voorts overweegt de rechtbank dat de onder 1 subsidiair ten laste gelegde voorbereiding dan wel bevordering van de invoer van cocaïne niet bewezen kan worden nu uit het dossier volgt dat sprake is geweest van een voltooide invoer. De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde.
Bewezenverklaring overige feiten
De rechtbank acht het onder 2 en 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte het onder 2 en 3 ten laste gelegde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 24 januari 2020;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 14 december 2018, opgenomen op pagina 175 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100 2019104428 d.d. 26 april 2019, inhoudende de verklaring van [medeverdachte 1] ;
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 24 januari 2020;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 maart 2019, opgenomen op pagina 258 van voornoemd dossier, inhoudende de uitwerking van een aantal in de telefoon van verdachte aangetroffen berichten, verstuurd via Whatsapp en Facebook Messenger
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 28 maart 2019, opgenomen op pagina 371 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van
[medeverdachte 2] .
De rechtbank acht op grond van bovenstaande bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich in de ten laste gelegde periodes schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het verkopen en afleveren van cocaïne, respectievelijk hasjiesj
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 maart 2019, opgenomen op pagina 307 van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisanten:
Op woensdag 20 maart 2019 betraden wij de woning van verdachte [verdachte] aan de [straatnaam] te Delfzijl ter aanhouding buiten heterdaad. Na zijn aanhouding werd de verdachte in de gelegenheid gesteld om zich aan te kleden. Wij, verbalisanten, zagen dat de verdachte zich naar deze slaapkamer begaf. Ik, [verbalisant 1] , zag dat de verdachte een papieren zak in zijn hand had, toen hij deze slaapkamer betrad. Collega [verbalisant 2] , zag dat de verdachte, een deur doorging vanuit deze slaapkamer. Later bleek dit de badkamer te zijn. Collega [verbalisant 2] , zag dat de verdachte daar een aantal handelingen verrichtte maar zag niet precies wat de verdachte hier deed. In deze badkamer gelegen naast de slaapkamer werd, later nadat de verdachte was afgevoerd, een witte papieren tas aangetroffen in een wasmand onder wat wasgoed. Ik, [verbalisant 3] , zag dat in deze tas een in cellofaan verpakte, groene stof/substantie zitten. Ik zag dat op deze 5 identieke pakketjes, de tekst "OG KUSH HASH" vermeld stond. Ik rook dat deze pakketjes roken naar de mij ambtshalve bekende geur van hasj of hennepproduct. Deze pakketjes bleken later 100 gram per stuk te wegen. De papieren zak werd door mij, [verbalisant 1] , herkend, als de papieren zak waarmee ik de verdachte kort daarvoor naar de slaapkamer had zien lopen.
2. Een kennisgeving van inbeslagneming d.d. 20 maart 2019, opgenomen op pagina 21 van voornoemd dossier, voor zover inhoudende:
Inbeslagneming
Plaats : [straatnaam] , [plaats]
Datum en tijd : 20 maart 2019 te 14:30 uur
Reden : artikel 2/B Opiumwet, artikel 10/4 Opiumwet
(Handel/vervoer stof lijst I)
Omstandigheden : Tijdens een zoeking in de woning gelegen aan het [straatnaam] te Delfzijl werden de genoemde goederen aangetroffen en in beslag genomen.
Beslagene
Achternaam : [verdachte]
Voornamen : [verdachte]
Geboren : [geboortedatum] 1996
Geboorteplaats : [geboorteplaats] in Nederland

Volgnummer 2

Goednummer : PL0100-2018314670-1118578
Categorie omschrijving : Medicamenten/hulpmiddelen
Object : Verdovende mid (Hashish)
Aantal : 5 stuks
Verpakking : Sealbag
Merk/type : Og Kush Hash
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal verdovende middelen d.d. 12 april 2019, opgenomen op pagina 389 van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisanten:
Goed nummer : PL0100-2018314670-1118578
SIN : AAM07573NL
Omschrijving : 5 enigszins rechthoekige, harde, groenbruine blokken verpakt in kleurloos cellofaan met op elk blok een met kleurloos tape opgeplakt wit etiket voorzien van een zwarte tekst "OG KUSH HASH" en een zwarte afbeelding van een 5-puntige ster
Bruto gewicht : 498,73 gram
Het bovenstaande goed testte positief op de Duquenois test. Tevens herkende ik, verbalisant [verbalisant 4], de substantie aan zijn kleur, geur en uiterlijk als zijnde Hasjiesj. Hasjiesj staat vermeld op lijst II van de Opiumwet.
Met betrekking tot het onder 4 ten laste gelegde overweegt de rechtbank dat zij geen aanleiding ziet om te twijfelen aan de waarnemingen van de verbalisanten die verdachte op 20 maart 2019 hebben aangehouden. Op basis van de waargenomen gedragingen concludeert de rechtbank dat de hasj zich in de machtssfeer van verdachte bevond. De verklaring van verdachte - dat een vriend de hasjiesj bij hem in huis heeft laten liggen - kan - wat daar ook van zij - niet leiden tot een andere conclusie. De rechtbank is van oordeel dat op grond van bovenstaande bewijsmiddelen wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte in zijn woning 498,73 gram hasjiesj aanwezig heeft gehad.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
2.
hij in de periode van 1 juli 2018 tot en met 20 maart 2019 in de gemeente Delfzijl tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
hij in de periode van 1 mei 2017 tot en met 20 maart 2019 in de gemeente Delfzijl tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd hasjiesj, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
4.
hij op 20 maart 2019 in de gemeente Delfzijl opzettelijk aanwezig heeft gehad 498,73 gram
hasjiesj, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
2. medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
3. medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
4. opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 primair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 365 dagen waarvan 316 dagen voorwaardelijk met aftrek en een proeftijd van 3 jaren. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte een onvoorwaardelijke werkstraf van 180 uren subsidiair 90 dagen vervangende hechtenis wordt opgelegd. Bij de formulering van de strafeis heeft de officier van justitie meegenomen dat verdachte geen openheid van zaken heeft gegeven over zijn rol en dat hij zijn broertje betrokken heeft bij zijn handel in softdrugs.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de duur van het voorarrest.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportages van de reclassering van 10 juli 2019 en 10 januari 2020, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft gehandeld in harddrugs door cocaïne aan zijn buurman te verkopen. Tevens heeft verdachte gedurende anderhalf jaar vanuit zijn woning hasjiesj verhandeld aan een grote groep (vaste) klanten. Wanneer verdachte niet thuis was, handelde zijn broertje de bestellingen af. Daarnaast heeft verdachte opzettelijk bijna 500 gram hasjiesj in zijn woning aanwezig gehad. Door te handelen in drugs heeft verdachte bijgedragen aan het in standhouden van de verslaving van verschillende personen. Bovendien leidt de handel in en gebruik hiervan vaak tot andere vormen van criminaliteit. Verdachte heeft zich hier niet om bekommerd maar heeft zich enkel laten leiden door zijn eigen financiële gewin.
Verdachte geeft aan dat hij zijn oude leven en (criminele) netwerk uit Delfzijl achter zich heeft gelaten. Uit de rapporten van de reclassering van 10 juli 2019 en 10 januari 2019 volgt dat verdachte samenwoont met zijn vriendin, een baan heeft en daarnaast een opleiding volgt. Het recidiverisico wordt als laag ingeschat. De reclassering acht interventies of toezicht niet nodig.
Gelet op de LOVS-oriëntatiepunten acht de rechtbank de oplegging van een gevangenisstraf een passende reactie. Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met het feit dat verdachte een first offender is en dat hij zijn leven een positieve wending heeft gegeven. De rechtbank acht het van belang dat hij zijn baan behoudt en zal aan verdachte daarom een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen waarbij het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Om de ernst van de feiten te benadrukken, legt de rechtbank daarnaast een forse werkstraf aan verdachte op. Verdachte heeft nauwelijks openheid van zaken gegeven over de feiten en wekt de indruk de omvang en strafwaardigheid van zijn drugshandel te bagatelliseren. Het baart bovendien zorgen dat kort na zijn vrijlating in december 2018 een grote hoeveelheid hasj in zijn woning is aangetroffen. Ook hiervoor heeft verdachte geen verantwoordelijkheid genomen. De rechtbank ziet daarom aanleiding om een voorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte op te leggen als stok achter de deur.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 primair en subsidiair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 130 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 3 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.

een taakstraf voor de duur van 180 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 90 dagen zal worden toegepast.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. van Bruggen, voorzitter, mr. T.M.L. Veen en
mr. M.B.W. Venema, rechters, bijgestaan door mr. A.C. Fennema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 7 februari 2020.