ECLI:NL:RBNNE:2020:4694

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
15 december 2020
Publicatiedatum
4 januari 2021
Zaaknummer
8401745
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonvordering en rechtsverwerking in het kader van cao voor Landbouwwerktuigen Exploiterende Ondernemingen

In deze zaak vorderde eiseres sub 1, bijgestaan door CNV Vakmensen, betaling van achterstallig loon, niet uitbetaalde vakantiedagen, ATV-dagen, overuren en vergoedingen voor werkkleding en werkschoenen van gedaagden, een vennootschap onder firma en haar vennoten. De kantonrechter heeft vastgesteld dat eiseres sub 1 in dienst was bij gedaagden en dat de cao voor Landbouwwerktuigen Exploiterende Ondernemingen van toepassing was. De kantonrechter oordeelde dat de loonvordering voor een deel verjaard was, maar dat er geen sprake was van rechtsverwerking. De kantonrechter wees de vorderingen van eiseres sub 1 grotendeels toe, met uitzondering van de vordering tot betaling van de toeslag over de overuren, omdat gedaagden voldoende hadden aangetoond dat eiseres sub 1 al een deel van zijn loon 'zwart' had ontvangen. De kantonrechter oordeelde ook dat CNV geen recht had op de gevorderde schadevergoeding, omdat niet was aangetoond dat er collectieve belangen in het geding waren. De gedaagden werden veroordeeld tot betaling van diverse bedragen aan eiseres sub 1, inclusief wettelijke rente en verhogingen, en tot vergoeding van de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Groningen
zaak-/rolnummer: 8401745 \ CV EXPL 20-2005
Vonnis van de kantonrechter d.d. 15 december 2020
inzake
1) [eiseres sub 1],
wonende te [woonplaats eiseres sub 1],
2) CNV VAKMENSEN.NL,
gevestigd te Utrecht,
eisers,
gemachtigde: CNV Vakmensen Advocaten,
tegen
1)de vennootschap onder firma
[naam VOF]
gevestigd te [vestigingsplaats VOF] ,
2) [vennoot 1]
wonende te [woonplaats] ,
3) [vennoot 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
gemachtigde: mr. M.M. Pasman.
De eisende partijen zullen hierna afzonderlijk [eiseres sub 1] en CNV worden genoemd en gezamenlijk [eiseressen] (meervoud en vrouwelijk). De gedaagde partijen zullen hierna afzonderlijk [naam VOF] , [vennoot 1] , en [vennoot 2] worden en genoemd en gezamenlijk [gedaagden]

1.Procesgang

De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende processtukken:
  • dagvaarding;
  • conclusie van antwoord;
  • conclusie van repliek;
  • conclusie van dupliek met producties;
  • akte uitlating producties aan de zijde van [eiseressen] .
Vonnis is bepaald op heden.
OVERWEGINGEN

2.De vaststaande feiten

1.1
Als gesteld en erkend, dan wel niet (gemotiveerd) weersproken, staat het volgende vast.
1.2
[naam VOF] is een loon- en grondverzetbedrijf. [vennoot 1] en [vennoot 2] zijn de vennoten. Zij hebben het bedrijf van de ouders van [vennoot 2] twaalf jaar geleden overgenomen. In totaal zijn er tien personeelsleden werkzaam bij [gedaagden]
1.3
[eiseres sub 1] is op 11 oktober 1993 in dienst getreden bij [gedaagden] Laatstelijk was [eiseres sub 1] werkzaam in de functie van loonwerker tegen een bruto maandsalaris van € 2.558,19. Op de arbeidsovereenkomst is de collectieve arbeidsovereenkomst Landbouwwerktuigen Exploiterende Ondernemingen (hierna: cao) van toepassing.
1.4
Voor zover van belang is het volgende bepaald in de LEO cao:
"(..)Artikel 1 Begripsbepalingen
Lid 1 In deze cao wordt verstaan onder:
a. Cao-loon: het bedrag dat vermeld staat in de loonschalen, of het bedrag dat daarvan is afgeleid op grond van de bepalingen over loonsverhogingen, leeftijd, functiegroep en functieschaal.
b. Feitelijk loon: het cao-loon, of het hoger overeengekomen loon, of het naar tijdruimte vastgestelde loon.
c. Persoonlijke toeslag: het verschil tussen het hoger overeengekomen loon en het cao-loon.
d. Weekloon: het feitelijk loon dat hoort bij een normale arbeidstijd van 38 uur per week.
e. Maandloon: het weekloon vermenigvuldigd met 52,2 en dan vervolgens gedeeld door 12.
f. uurloon: 1/38 deel van het feitelijk loon per week of 1/165,3 deel van het feitelijk loon per maand. (…)
Artikel 23 Roostervrije dagen (atv-dagen)
Lid 1 Roostervrije dagen zijn dagen waarop niet wordt gewerkt. De werkgever is verplicht gedurende de roostervrije dagen het loon door te betalen. De werknemer bouwt elke 4 weken één roostervrije dag op. Op jaarbasis betekent dit een opbouw van 13 dagen. Met dit aantal is de gemiddelde arbeidstijd per week 36 uur. (…)
Lid 7 Indien op verzoek van de werknemer en met instemming van de werkgever uitbetaling van opgebouwde atv-dagen gedurende het jaar plaatsvindt, moeten de dagen minimaal per kwartaal worden uitbetaald tegen 130% van het feitelijk loon. (…)
Artikel 34 Toepassing functiegroepen
Lid 5 Als het feitelijk loon hoger is dan het in Artikel 35 vermelde (hoogste) loon behorend bij functiegroep en leeftijd, schaalt de werkgever de werknemer in op dit (hoogste) loon. Hierbij gelden de volgende regels:
 Het meerdere van het feitelijke loon ten opzichte van het hoogste loon van de functiegroep geldt als een persoonlijke toeslag.
 Op de persoonlijke toeslag wordt de initiële loonsverhoging toegepast.
Alleen als de werknemer promoveert naar een hogere functiegroep kan het daarbij behorende hogere loon worden verrekend met de persoonlijke toeslag. (…)"
Artikel 48 Beloning van overwerk
Lid 1 a. De werkgever mag de helft van de overuren op jaarbasis vergoeden in de vorm van vrije tijd. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:
 De vergoeding in vrije tijd vindt plaats uiterlijk in de vierde maand nadat het overwerk is verricht.
 Met schriftelijke instemming van de werknemer kan de vergoeding in vrije tijd ook plaatsvinden in de vijfde en zesde maand nadat het overwerk is verricht.
 De vergoeding in vrije tijd geschiedt naar evenredigheid van de in lid 2 vermelde percentages.
b. Voor de vaste werknemer met overbrugging stopt de mogelijkheid van vergoeding in de vorm van vrije tijd op 15 november. Het op 15 november aanwezige saldo aan overuren van deze werknemer wordt, omgerekend tegen de in lid 2 vermelde percentages, gereserveerd voor vergoeding in de vorm van maximaal 8 vrije dagen binnen de periode 15 november tot 1 april. Deze vergoeding vindt plaats nadat een eventuele verschuiving van de arbeidstijd als bedoeld in Artikel 24 Lid 4 binnen deze
periode van 15 november tot 1 april heeft plaatsgevonden. Voor het overige worden de overuren van de vaste werknemer met overbrugging op 15 november uitbetaald zoals in lid 2 is bepaald.
Zie voor de volgorde van inzetten van beschikbare dagen en uren Artikel 32 Lid 2 en bijlage VI voor de overbruggingsregeling.
Lid 2 Het percentage voor de beloning van overuren bedraagt:
a. op zondagen en op feest- en gedenkdagen die niet op zondag vallen: 200%;
b. op zaterdagen: 130%, tenzij de overuren worden beloond in vrije uren. In dat geval bedraagt de beloning een aan het aantal overuren gelijk aantal vrije uren en 30% van het uurloon in geld;
c. op andere dagen van de week: 130%;
d. voor uren die liggen tussen 22.00 uur en 06.00 uur: 150%. (…)
Artikel 56 Werkkleding en kledingvergoeding
Lid 1 De werkgever is verplicht om de werknemer voor zover wettelijk vereist:
 deugdelijke beschermings- en beschuttingsmiddelen ter beschikking te stellen; en
 ervoor te zorgen dat deze regelmatig afdoende worden gereinigd.
De werknemer is verplicht de beschermings- en beschuttingsmiddelen die de werkgever ter beschikking heeft gesteld:
 doelmatig te gebruiken,
 zorgvuldig te beheren en
 de voorschriften betreffende de beveiliging nauwkeurig in acht te nemen.
Lid 2 De werkgever geeft de werknemer in bruikleen drie werkpakken per jaar of verstrekt aan de werknemer een vergoeding voor slijtage van zijn eigen werkkleding van € 3,70 per week.
Lid 3 De werkgever verstrekt de werknemer uit veiligheidsoverwegingen twee paar werkschoenen per jaar. Een nieuw paar schoenen wordt verstrekt na inlevering van het oude paar. De werknemer is verplicht de werkschoenen te dragen. (…)"
Artikel 59 Vakantiedagen
Per 1 januari 2012 is de vakantiewetgeving veranderd. Door de nieuwe wetgeving ontstaat er verschil in behandeling tussen de wettelijke vakantiedagen en de bovenwettelijke vakantiedagen. Dit heeft ook gevolgen voor de opbouw van de vakantiedagen.
Lid 1 Opbouw van wettelijke en bovenwettelijke vakantiedagen:
a. De werknemer met een volledige werkweek bouwt per maand 1,6667 wettelijke vakantiedag op. Dit betekent 20 wettelijke vakantiedagen op jaarbasis.
b. Tot 1 januari 2017 bedraagt de opbouw van bovenwettelijke vakantiedagen voor de werknemer met een volledige werkweek :
 die 18 jaar of ouder is: per maand 0,4167 bovenwettelijke vakantiedag. Dit betekent 5 bovenwettelijke vakantiedagen op jaarbasis.
 die jonger is dan 18 jaar: per maand 0,6667 bovenwettelijke vakantiedag. Dit betekent 8 bovenwettelijke vakantiedagen op jaarbasis.
De leeftijd aan het begin van het kalenderjaar is bepalend. Tijdens verlof in het kader van de levensloopregeling bouwt de werknemer geen vakantiedagen op.
Met ingang van 1 januari 2017 bedraagt de opbouw van bovenwettelijke vakantiedagen voor de werknemer met een volledige werkweek:
 die 18 jaar of ouder is: per maand 0,5 bovenwettelijke vakantiedag. Dit betekent 6 bovenwettelijke vakantiedagen op jaarbasis,.
 die jonger is dan 18 jaar: per maand 0,75 bovenwettelijke vakantiedag. Dit betekent 9 bovenwettelijke vakantiedagen op jaarbasis.
Lid 3 De werknemer die op 1 maart van enig jaar in totaal 10 of meer jaren dan wel 120 of meer maanden, in dienst is bij dezelfde werkgever, heeft per jaar recht op extra bovenwettelijke vakantiedagen:
10-20 jaar of 120-240 maanden 1 dag per jaar
20-30 jaar of 240-360 maanden 2 dagen per jaar
30 jaar of 360 maanden of meer 3 dagen per jaar
Hiervoor worden afzonderlijke arbeidsovereenkomsten, al of niet aaneengesloten, bij elkaar opgeteld. (…)
1.5
In het bedrijfsreglement van [gedaagden] is onder andere het volgende bepaald:
"(…)Overuren welke tot en met de maand juli worden gemaakt worden uitbetaald in de maand augustus. Overuren gemaakt van augustus tot en met november worden zoveel mogelijk in de winterperiode (+- november tot en met maart van het daaropvolgende jaar (in vrije tijd vergoed). (…)"
1.6
Op 25 september 2015 heeft er een functioneringsgesprek plaatsgevonden. In het verslag van dat gesprek - dat door beide partijen is ondertekend - staat onder andere het volgende:
"(…) Hoe zit het met werkkleding en werkschoenen? [eiseres sub 1] wil hiervoor graag een vergoeding. Als dit in de cao staat wil hij hiervoor een vergoeding of ter beschikking stellen van werkkleding.
[vennoot 1] en [vennoot 2] zorgen voortaan voor overalls. Werkschoenen worden door werkgever beschikbaar gesteld. (…)
[eiseres sub 1] vraagt in welke functieschaal hij op dit moment zit:
[vennoot 2] geeft aan dat dit D7 is. [eiseres sub 1] wil meer verschil met zijn collega's. (…)
[eiseres sub 1] valt over de uren waarvoor hij een brief heeft ingeleverd.
Volgens [eiseres sub 1] worden de overuren niet goed gecompenseerd. Volgens [eiseres sub 1] wordt er een factor 2,5 gebruikt? Compensatie met € 2,50 per uur is te weinig. In het verleden kreeg werknemer € 12,00 'zwart' per uur. Volgens [eiseres sub 1] zou hier vanuit het verleden nog over gecommuniceerd worden en is dit klakkeloos maar ingesteld. Hij hoeft niet gecompenseerd te worden tegen de tarieven volgens ca (1350% en 150%). [eiseres sub 1] zegt: "Ik heb hiervoor gewerkt en daar heb ik recht op". [eiseres sub 1] wil bovenop de betaling via zijn salarisstrook zeker een extra vergoeding van € 4,00 "zwart". (…) [eiseres sub 1] vindt dat hij onderbetaald wordt. (…)
[vennoot 2] gaat overleggen met de accountant hoe hier verder mee. [vennoot 2] heeft overleg gehad met de accountant. Werkgever laat het zoals het nu gaat en gaat niet akkoord met de extra vergoeding van € 4,00 zoals [eiseres sub 1] gevraagd heeft. (…)"
1.7
De (voormalig) gemachtigde van [eiseres sub 1] heeft op 16 februari 2018 de volgende e-mail aan de (voormalig) gemachtigde van [gedaagden] gestuurd:
"(…) Allereerst laat ik hierbij namens cliënt weten dat hij instemt met het feit dat hij voorlopig overuren opneemt. Verder is cliënt blij dat uw cliënt eindelijk overgaat tot mediation. (…)"
1.8
De (voormalig) gemachtigde van [gedaagden] heeft vervolgens de volgende e-mail aan [gedaagden] verstuurd:
"(…) De mediator is akkoord. (…) Hij neemt ook zijn overuren op. (…)"
1.9
Bij beschikking van 6 juli 2018 van de kantonrechter is de arbeidsovereenkomst tussen partijen op verzoek van [gedaagden] per 1 september 2018 ontbonden wegens een verstoorde arbeidsverhouding. Het tegenverzoek van [eiseres sub 1] om [gedaagden] te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding wegens ernstig verwijtbaar handelen aan de zijde van [gedaagden] , is afgewezen. In de beschikking is onder de feiten onder rechtsoverweging 2.18 het volgende opgenomen:
"(…) [eiseres sub 1] is, voor zover hij geen compensatieuren meer kon inzetten, vrijgesteld van zijn werkzaamheden. (…)"
1.1
Bij beschikking van 6 februari 2019 heeft het gerechtshof de bestreden beschikking van de kantonrechter bekrachtigd. In deze beschikking is onder de feiten onder rechtsoverweging 3.8 het volgende opgenomen:
"(…) [eiseres sub 1] is daarna vrijgesteld van werk. (…)"

3.De vordering en het verweer

2.1
[eiseressen] . vorderen - voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad - om [gedaagden] te veroordelen tot:
1) betaling van € 693,62 bruto ten titel van loon aan [eiseres sub 1] ;
2) betaling van € 2.209,59 bruto aan niet uitbetaalde vakantiedagen aan [eiseres sub 1] ;
3) betaling van € 2.860,21 bruto ten titel van ATV dagen 2014-2018 aan [eiseres sub 1] ;
4) betaling van € 3.874,08 bruto ten titel van loon ten aanzien van de toeslaguren van 2014-2016 aan [eiseres sub 1] ;
5) betaling van € 5.294,99 bruto ten titel van overuren 2017 inclusief toeslag aan [eiseres sub 1] ;
6) betaling van € 577,40 netto ten titel van vergoeding werkkleding aan [eiseres sub 1] ;
7) betaling van € 285,65 bruto ten titel van vergoeding werkschoenen aan [eiseres sub 1] ;
8) betaling van € 5.000,00 wegens schadevergoeding, zoals bedoeld in artikel 15 en 16 Wet cao aan CNV;
9) betaling van de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW aan [eiseres sub 1] over het onder 1 tot en met 8 gevorderde;
10) afgifte aan [eiseres sub 1] van een deugdelijk bruto/netto specificatie over de onder 1 tot en met 8 genoemde bedragen;
11) betaling aan [eiseres sub 1] van de wettelijke rente over de onder 1 tot en met 8 en 10 gevorderde bedragen vanaf de dag der opeisbaarheid tot aan de dag der algehele voldoening;
12) vergoeding aan CNV van de buitengerechtelijke incassokosten van € 892,80;
13) betaling van de proceskosten;
14) betaling aan CNV van € 100,00 aan nakosten, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van deze betekening.
2.2
[eiseressen] . hebben aan hun verzoek - samengevat weergegeven - ten grondslag gelegd dat [eiseres sub 1] over de periode 2014 - 2018 dat hij werkzaam is geweest bij [gedaagden] nog aanspraak heeft op loon, niet uitbetaalde vakantiedagen, uitbetaling van Atv-dagen, overuren, de toeslag daarover en een vergoeding van werkkleding en werkschoenen. [eiseres sub 1] is niet conform de LEO cao betaald door [gedaagden] Nu deze bedragen niet tijdig zijn betaald, maakt [eiseres sub 1] eveneens aanspraak op de wettelijke verhoging over de nog verschuldigde bedragen en de wettelijke rente daarover. Tevens vordert CNV betaling van een schadevergoeding van € 5.000,00 omdat zij stelt schade te hebben geleden doordat [gedaagden] weigeren de betreffende cao bepalingen na te komen. Hierdoor lijdt CNV (imago)schade, bestaande uit onder andere ondermijning van het gezag van de vakorganisatie, vermindering van werfkracht van nieuwe leden en geloofwaardigheid. Daarnaast bestaat de schade uit de door haar gemaakte kosten voor medewerkers om [gedaagden] er alsnog toe te bewegen om de cao na te leven. In gevolge artikel 9 jo. 15 en 16 Wet Cao zijn [gedaagden] aansprakelijk voor deze schade. Omdat buitengerechtelijke werkzaamheden zijn uitgevoerd maakt CNV tevens aanspraak op buitengerechtelijke incassokosten.
2.3
[gedaagden] voeren verweer tegen de vorderingen en concluderen tot niet-ontvankelijkheid van [eiseressen] . in haar vorderingen dan wel tot afwijzing daarvan. Hiertoe voeren [gedaagden] - verkort weergegeven - aan dat er geen sprake is van een loonvordering zoals [eiseressen] . hebben gesteld. [gedaagden] hebben verweer gevoerd tegen (bijna) elke vordering zoals door [eiseressen] . is ingesteld. [gedaagden] heeft in 2018 een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst ingediend, welk verzoek is ingewilligd, in die zin dat de arbeidsovereenkomst is ontbonden wegens een verstoorde arbeidsverhouding. De door [eiseres sub 1] verzochte billijke vergoeding is afgewezen en [eiseres sub 1] heeft in die procedure geen loonvordering ingesteld. De beschikking van de kantonrechter is door het gerechtshof bekrachtigd en [eiseres sub 1] heeft ook in die procedure geen loonvordering ingesteld. [gedaagden] zijn van mening dat er sprake is van rechtsverwerking vanwege tijdsverloop en als gevolg van bijzondere omstandigheden en dat de vordering van [eiseressen] . enkel om die reden al niet kan worden toegewezen.
2.4
Op de standpunten van partijen wordt hierna bij de beoordeling - voor zover van belang - nader ingegaan.

4.Beoordeling

4.1.
Aan de kantonrechter ligt de vraag voor of [eiseres sub 1] nog aanspraak heeft op loon, niet uitbetaalde vakantiedagen, toeslagen, overuren en vergoeding van werkkleding en schoenen en of [gedaagden] gehouden zijn om een schadevergoeding aan CNV te betalen.
4.2.
[gedaagden] voeren als meest verstrekkende verweer aan dat er sprake is van rechtsverwerking. Bij de beoordeling van het beroep op rechtsverwerking stelt de kantonrechter het volgende voorop. Om rechtsverwerking te kunnen aannemen is nodig dat de rechthebbende zich heeft gedragen op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onverenigbaar is met het vervolgens geldend maken van zijn recht of bevoegdheid. Naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:1997:ZC2381) is enkel tijdsverloop daarvoor onvoldoende. Er moet sprake zijn van bijzondere omstandigheden op grond waarvan bij de wederpartij gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de rechthebbende zijn aanspraak niet meer geldend zal maken, of waardoor de positie van de wederpartij onredelijk verzwaard of benadeeld zou worden indien het recht of de bevoegdheid alsnog geldend wordt gemaakt. Tijdsverloop kan wel als een van de relevante omstandigheden meewegen bij beoordeling van de vraag of de rechthebbende zich heeft gedragen op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onverenigbaar is met het vervolgens geldend maken van zijn recht of bevoegdheid. ‘Stilzitten’ kan slechts tot rechtsverwerking leiden, indien op grond van de omstandigheden van het geval redelijkerwijs een bepaald handelen van de rechthebbende had mogen worden verwacht.
4.3.
De kantonrechter is van oordeel dat in onderhavig geval geen sprake is van rechtsverwerking. Weliswaar hebben [eiseressen] . eerder de gelegenheid gehad om een loonvordering in te stellen, bijvoorbeeld zoals [gedaagden] stellen tijdens het dienstverband, de ontbindingsprocedure of eerder dan tien maanden na het versturen van de eerste sommatiebrief ten aanzien van de loonvordering, maar dit enkele tijdsverloop maakt niet dat [eiseressen] . hun recht hebben verwerkt om thans een loonvordering in te stellen. Ook (in combinatie met) de door [gedaagden] aangevoerde omstandigheden kunnen die conclusie niet dragen. De omstandigheid dat [eiseres sub 1] volgens [gedaagden] jarenlang feitelijk veel meer loon heeft ontvangen dan de cao voorschrijft, maakt niet dat [eiseressen] . desondanks geen aanspraak kunnen maken op uitbetaling van het volgens hem achterstallig loon, uitbetaling van niet genoten vakantiedagen en Atv-dagen, gemaakte overuren en toeslag daarover of een vergoeding voor werkkleding en schoenen. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat [eiseres sub 1] volgens [gedaagden] jarenlang meer arbeidstijd betaald heeft gekregen dan daadwerkelijk is gewerkt en dat hij reeds zijn overuren volgens [gedaagden] uitbetaald heeft gekregen. Ook hieruit blijkt geenszins dat [gedaagden] erop mochten vertrouwen dat [eiseressen] . nimmer zouden overgaan tot het instellen van een loonvordering. Dit geldt temeer nu uit het verslag van het functioneringsgesprek van 25 september 2015 [eiseres sub 1] al van mening is dat hij wordt onderbetaald. Dat [eiseressen] . door bovenstaande gedragingen of het 'stilzitten' het gerechtvaardigde vertrouwen bij [gedaagden] hebben gewekt dat zij geen aanspraak meer zouden maken op het volgens hun aan [eiseres sub 1] toekomende loon, ziet de kantonrechter dan ook niet in. Ook het feit dat [eiseres sub 1] gedurende zes maanden is vrijgesteld van arbeid met behoud van loon, maakt dat niet anders. Bovendien is gesteld noch gebleken dat [gedaagden] door het later instellen van de loonvordering in hun belangen zijn geschaad.
4.4.
Het ander verstrekkende verweer van [gedaagden] is dat de loonvordering ten aanzien van het achterstallige salaris over de periode januari 2014 tot en met maart 2015 is verjaard omdat deze loonvordering voor het eerst is opgenomen in de op 10 maart 2020 betekende dagvaarding en niet is genoemd in de sommaties van 11 december 2018 en 15 oktober 2019. [eiseressen] . hebben niet betwist dat de vordering over voornoemde periode verjaard is. Ook hebben [eiseressen] . niet gesteld dat zij over deze periode eerder dan bij dagvaarding van 10 maart 2020 een stuitingshandeling hebben verricht. Dit betekent dat de loonvordering ten aanzien van het achterstallige salaris over de periode januari 2014 tot 10 maart 2015 is verjaard.
4.5.
Nu de conclusie van het bovenstaande is dat er geen sprake is van rechtsverwerking en de vordering enkel voor een klein deel is verjaard, moeten de door [eiseressen] . ingestelde vorderingen inhoudelijk worden beoordeeld.
achterstallig loon
4.6.
Ten aanzien van het loon over de periode 10 maart 2015 tot en met 2017 stellen [eiseressen] . dat [eiseres sub 1] te weinig loon heeft ontvangen omdat [gedaagden] hebben verloond op basis van 52 weken per jaar in plaats van 52,2 weken. [gedaagden] voeren aan dat [eiseres sub 1] een feitelijk loon verdiende en dat het onjuist is om het maandloon van [eiseres sub 1] te berekenen aan de hand van de in de cao vastgelegde definitie voor maandloon door het weekloon te vermenigvuldigen met 52,2.
4.7.
De kantonrechter stelt voorop dat niet in geschil is dat [eiseres sub 1] een hoger overeengekomen loon verdiende dan op basis van de cao noodzakelijk was. De cao is geen standaard- maar een minimumcao. Nadat [eiseressen] . nader hebben onderbouwd dat het uurloon van het feitelijk loon conform artikel 1 lid 1 sub f van de cao moet plaatsvinden en het uurloon ook, hebben [gedaagden] nagelaten om hun verweer van een nadere onderbouwing te voorzien. Dit had wel op hun weg gelegen. Om die reden gaat de kantonrechter voor het berekenen van het maandloon uit van het door [eiseressen] . gestelde. Inhoudende dat voor het berekenen van het (feitelijk) maandloon het weekloon moet worden vermenigvuldigd met 52,2.
4.8.
Dit betekent dat op basis van voornoemde berekening [eiseres sub 1] , zo is onweersproken gesteld, over de periode van 10 maart 2015 tot en met 2017 nog aanspraak heeft op een bedrag van € 344,15 bruto aan achterstallig loon. Dit bedrag ligt dan ook voor toewijzing gereed.
4.9.
Voort stellen [eiseressen] . dat het bovenstaande ook geldt voor de periode 2018, maar ook dat [gedaagden] ten onrechte de cao loonsverhoging van 1,75% per 1 juli 2018 niet heeft toegepast. [gedaagden] erkennen dat zij ten onrechte die loonsverhoging niet hebben toegepast. Dit resulteert erin dat de cao loonsverhoging over de maanden juli en augustus 2018 alsnog aan [eiseres sub 1] dient te worden uitbetaald alsmede dat het maandloon wordt berekend aan de hand van het weekloon vermenigvuldigd met 52,2. Hetgeen volgens [eiseres sub 1] onweersproken neerkomt op een bedrag van € 188,99. Ook deze berekening kan de kantonrechter volgen en daarom zal [gedaagden] worden veroordeeld tot betaling van voornoemd bedrag.
Vakantiedagen
4.10.
[eiseressen] . voeren aan dat [eiseres sub 1] op grond van de artikel 59 lid 1 en lid 3 cao aanspraak kan maken op 28 vakantiedagen per jaar en daarom bij het einde van het dienstverband 25,16 uitbetaald hadden moeten worden. Dit staat gelijk aan een bedrag van € 3.275,35 bruto en omdat er een bedrag van € 1.065,76 is voldaan, resteert er volgens [eiseressen] . een bedrag van € 2.209,59 bruto dat [gedaagden] nog moet voldoen.
4.11.
[gedaagden] voeren ten eerste aan dat [eiseres sub 1] vanaf 7 maart 2018 vrijgesteld is van loon met behoud van salaris en dat hij eerst de compensatie uren zou opsouperen. Volgens [gedaagden] blijkt dit ook uit de beschikking van de kantonrechter van 6 juli 2018 omdat dit in rechtsoverweging 2.18 is opgenomen. De kantonrechter begrijpt dat [gedaagden] aanvoeren dat in verband met de vrijstelling van werkzaamheden en de opname van compensatie-uren zij waar het gaat om de afrekening van vakantiedagen, niets meer aan [eiseres sub 1] verschuldigd zijn.
4.12.
De kantonrechter stelt voorop dat [gedaagden] niet betwisten dat [eiseres sub 1] bij het einde van het dienstverband recht had op 25,16 vakantiedagen. Hoewel in de beschikking van de kantonrechter is opgenomen dat [eiseres sub 1] vrijgesteld is van werk voor zover hij geen compensatie-uren meer kon inzetten, blijkt uit het arrest van het hof Arnhem- Leeuwarden dat enkel is opgenomen dat [eiseres sub 1] is vrijgesteld van werk. Zonder nadere toelichting die [gedaagden] niet hebben gegeven valt niet in te zien waaruit volgt dat [eiseres sub 1] pas is vrijgesteld van arbeid nadat hij zijn compensatie-uren heeft opgemaakt. Daarbij komt dat [gedaagden] in de eindafrekening wel een bedrag aan niet-genoten vakantiedagen hebben uitbetaald, hetgeen niet strookt met de stelling dat [eiseres sub 1] alle uren heeft opgemaakt voordat hij werd vrijgesteld van arbeid. Nog daargelaten wat exact is bedoeld met compensatie-uren omdat niet gebleken is dat [eiseres sub 1] aanspraak kan maken op uren waaraan deze term is gekoppeld. Het verweer dat [eiseres sub 1] zijn vakantiedagen al heeft opgesoupeerd, slaagt dan ook niet.
4.13.
[gedaagden] voeren tevens aan dat het saldo opgebouwde verlofuren en overuren in de wintermaanden wordt gecompenseerd omdat er in de wintermaanden veel minder werkzaamheden voor handen zijn dan in de lente, zomer en herfst. [eiseressen] . stellen dat het aan de werknemer is om te bepalen wanneer de vakantiedagen worden opgenomen en dat in de cao en het bedrijfsreglement van [gedaagden] staat dat de helft van de gemaakte overuren kan worden ingezet op het moment dat er minder er werk is. Volgens [eiseres sub 1] mogen vakantiedagen niet als compensatiedagen worden ingezet en komt het voor rekening en risico van [gedaagden] als het inzetten van overuren niet afdoende is om de vermindering van het werk te compenseren.
4.14.
De kantonrechter constateert dat [gedaagden] na de gemotiveerde onderbouwing van de stelling van [eiseressen] . niet langer hebben betoogd dat de vakantie-uren in de winterperiode wanneer minder werk voor handen is, zijn gecompenseerd. De kantonrechter is bovendien van oordeel dat [eiseres sub 1] er terecht op heeft gewezen dat gelet op artikel 7:638 BW voorzover in de vaststelling van de vakantie niet is voorzien bij schriftelijke overeenkomst dan wel bij of krachtens collectieve arbeidsovereenkomst of regeling door of namens een daartoe bevoegd bestuursorgaan of de wet, de werkgever de tijdstippen van aanvang en einde van de vakantie vaststelt overeenkomstig de wensen van de werknemer tenzij gewichtige redenen zich daartegen verzetten. De regeling in het bedrijfsreglement ten aanzien van het opnemen van verlofuren in de winterperiode ziet op de in augustus tot en met november gemaakte overuren en niet op vakantie-uren. De kantonrechter zal gelet op het voorgaande aan het verweer van [gedaagden] als onvoldoende onderbouwd voorbij gaan.
4.15.
Bij conclusie van dupliek hebben [gedaagden] nog aangevoerd dat er gelet op het bedrijfsreglement slechts vijf dagen mee mogen worden genomen naar het volgende jaar, dat [eiseres sub 1] de resterende vijf dagen niet heeft opgenomen en daarom per 1 juli 2018 zijn komen te vervallen. De kantonrechter constateert dat dit een nieuw verweer betreft en [eiseressen] . niet op dit verweer hebben kunnen reageren. Niet valt in te zien waarom [gedaagden] dit verweer niet ook al bij conclusie van antwoord hebben aangevoerd zodat [eiseressen] . op dit verweer konden reageren. Het verweer wordt door de kantonrechter als tardief aangemerkt en zal om die reden worden gepasseerd.
4.16.
Dit betekent dat nu [gedaagden] niet hebben betwist dat [eiseres sub 1] recht had op 25,16 vakantiedagen en hiervan slechts een bedrag van € 1.065,76 is betaald terwijl dit € 3.275,35 bruto had moeten zijn, [gedaagden] nog een bedrag van € 2.209,59 bruto aan niet uitbetaalde vakantiedagen moet voldoen. [gedaagden] zullen dan ook worden veroordeeld tot betaling van dit bedrag.
Atv- dagen
4.17.
Volgens [eiseres sub 1] heeft hij in 2018 een bedrag van € 976,86 bruto te weinig aan ATV uren uitbetaald gekregen. Over de jaren 2014-2017 is volgens [eiseres sub 1] een bedrag van € 1.883,35 bruto te weinig aan ATV uren betaald. De conform artikel 23 lid 1 cao opgebouwde ATV-uren, hadden gelet op de door partijen gemaakte afspraak dat de opgebouwde dagen maandelijks werden uitbetaald, conform 23 lid 7 cao uitbetaald moeten worden tegen 130% van het feitelijk loon.
4.18.
[gedaagden] voeren aan dat er inderdaad is afgesproken dat [eiseres sub 1] maandelijks de opgebouwde Atv-dagen uitbetaald zou krijgen, maar dat is overeengekomen dat [eiseres sub 1] zou afzien van het toeslagpercentage van 30% en verwijst daarbij naar het verslag van het functioneringsgesprek van 25 september 2015. Tevens voeren [gedaagden] wederom aan dat [eiseres sub 1] eerst de compensatie-uren, waaronder dus de ATV-uren, zou opmaken voordat hij zou worden vrijgesteld van arbeid met behoud van loon. [eiseressen] . betwisten dat.
4.19.
De kantonrechter is van oordeel dat uit het functioneringsgesprek geenszins blijkt dat [eiseres sub 1] bij de afspraak tot het maandelijks uitbetalen van ATV-uren heeft afgezien van de toeslag van 30%. [gedaagden] hebben ook niet nader onderbouwd waaruit blijkt dat deze afspraak is gemaakt. Om die reden zal het verweer van [gedaagden] op dit punt als onvoldoende onderbouwd worden gepasseerd.
4.20.
Ten aanzien van het verweer dat [eiseres sub 1] eerst de compensatie-uren moest opnemen voordat hij met behoud van loon werd vrijgesteld van loon, heeft de kantonrechter reeds overwogen dat niet is komen vast te staan dat partijen dit zijn overeengekomen. In dit kader verwijst de kantonrechter naar rechtsoverweging 4.12. Derhalve treft ook dit verweer geen doel.
4.21.
Dit betekent dat de vordering van [eiseres sub 1] op dit punt voor toewijzing gereed ligt. [gedaagden] zullen worden veroordeeld tot betaling € 976,86 bruto en € 1.883,35 bruto.
Overuren
4.22.
[eiseressen] . voeren aan dat het restant van de overuren van 2016 en de in januari tot en met juli 2017 gemaakte overuren van in totaal 266,04 niet in augustus 2017 zijn uitbetaald aan [eiseres sub 1] . Dit had gelet op het bedrijfsreglement wel gemoeten. Volgens [eiseressen] . betekent dit dat [gedaagden] nog een bedrag van € 2.289,64 bruto aan [eiseres sub 1] moet betalen.
4.23.
[gedaagden] voeren aan dat een deel van gemaakte overuren is opgemaakt in de winterperiode en dat de resterende overuren zijn uitbetaald.
4.24.
De kantonrechter overweegt als volgt. In artikel 48 van de cao is opgenomen dat de werkgever de helft van de overuren op jaarbasis kan vergoeden in de vorm van vrije tijd waarbij een aantal voorwaarden gelden. In het bedrijfsreglement van [gedaagden] is opgenomen dat overuren welke tot en met de maand juli worden gemaakt worden uitbetaald in de maand augustus. Overuren gemaakt van augustus tot en met november worden zoveel mogelijk in de winterperiode (+- november tot en met maart van het daaropvolgende jaar (in vrije tijd vergoed). Uit de loonstrook van augustus 2017 blijkt niet dat de overuren in augustus zijn uitbetaald. [gedaagden] voeren aan dat zij in juli 2017 150 overuren hebben uitbetaald, hetgeen ook blijkt uit de door beide partijen overgelegde urenregistratie. Uit deze urenregistratie blijkt ook dat er na die uitbetaling van 150 overuren in juli 2017 nog 266,04 overuren resteerden. [gedaagden] hebben niet toegelicht waarom zij conform hun eigen bedrijfsreglement niet zijn overgegaan tot uitbetaling van deze uren.
4.25.
Voor zover [gedaagden] hebben aangevoerd dat uit de e-mail van 16 februari 2018 blijkt dat [eiseres sub 1] zijn overuren opmaakt en het daarbij gaat om 320,36 uren, overweegt de kantonrechter als volgt. [eiseressen] . stellen dat er op dat moment 54,22 overuren resteerden (320,26 - 266,04) en, zo begrijpt de kantonrechter, dat dat de overuren zijn die [eiseres sub 1] vanaf 16 februari 2018 heeft opgenomen. Uit de urenregistratie van 2017 en 2018 blijkt echter dat [eiseres sub 1] in november 2017 37,16 overuren heeft opgenomen, in december 2017 69,92, in januari 2018 141,25 en in februari 114,50. Zonder nadere toelichting die [eiseressen] . niet hebben gegeven, valt niet in te zien dat [eiseres sub 1] deze uren heeft kunnen opnemen van de in augustus tot en met december 2017 opgebouwde overuren, hetgeen volgens de urenregistratie slechts 161,91 overuren betreffen. Dit zijn onvoldoende uren om die overuren op te nemen, hetgeen zou beteken dat [eiseres sub 1] verlof heeft genoten zonder dat hij daarvoor de benodigde uren heeft. Tegen deze achtergrond is de kantonrechter van oordeel dat, hoewel [gedaagden] niet hebben toegelicht waarom zij niet conform hun bedrijfsreglement in augustus de overuren hebben uitbetaald, ervan uit moet worden gegaan dat [eiseres sub 1] de thans gevorderde overuren in de periode november 2017 tot en met het moment dat hij werd vrijgesteld van arbeid op 7 maart 2018 heeft opgesoupeerd. Dit betekent dat de vordering van [eiseressen] . op dit punt zal worden afgewezen.
toeslag over overuren
.
4.26.
[eiseressen] . maken over de periode 2014-2017 op grond van artikel 48 lid 2 cao aanspraak op betaling van € 3.874,08. Volgens [eiseressen] . dient per overuur minimaal 30% toeslag te worden betaald, terwijl volgens [eiseressen] . slechts het uurloon is betaald. [gedaagden] voeren aan dat zij [eiseres sub 1] al een bedrag 'zwart' hebben betaald dat de toeslag van 30% te boven gaat en dat [eiseres sub 1] bovendien, gelet op het functioneringsverslag, afstand heeft gedaan van deze toeslag. De uren zijn volgens [gedaagden] via de salarisstrook uitbetaald met daar bovenop een extra toeslag van € 2,50 per uur, een deel werd 'zwart' uitbetaald voor netto € 12,00 en een deel werd 'zwart' uitbetaald door het vergoeden van door [eiseres sub 1] ingediende BTW facturen voor privé aankopen.
4.27.
De kantonrechter overweegt als volgt. Uit de overgelegde stukken blijkt naar het oordeel van de kantonrechter genoegzaam dat [eiseres sub 1] € 2,50 per overuur 'zwart' heeft ontvangen. [eiseres sub 1] heeft dit naar het oordeel van de kantonrechter ook niet gemotiveerd betwist. Bovendien valt zonder nadere toelichting die niet is gegeven, niet in te zien dat [eiseres sub 1] in het getekende verslag van het functioneringsgesprek op 25 september 2015 aangeeft geen genoegen te nemen met € 2,50 extra en hij € 4,00 'zwart' wil, terwijl hij eigenlijk van mening is dat hij vanaf 2014 al geen extra toeslag had gekregen over de gemaakte overuren. Ook staat in dat verslag omtrent de betaling van overuren dat [eiseres sub 1] aangeeft niet gecompenseerd te worden tegen de tarieven volgens de cao (130% en 150%).
4.28.
Voor zover [eiseressen] . hebben bedoeld te stellen dat [eiseres sub 1] ten aanzien van de gemaakte overuren niet de toeslag van 30% heeft ontvangen, is de kantonrechter van oordeel dat zij deze stelling onvoldoende hebben onderbouwd. [gedaagden] hebben hiertegen namelijk gemotiveerd verweer gevoerd aan de hand van een overzicht van de accountant met daarin een berekening van wat [eiseres sub 1] had ontvangen indien hij via zijn salarisstrook de overuren betaald had gekregen. Volgens [gedaagden] blijkt hieruit dat [eiseres sub 1] dan € 2.236,87 netto minder had gekregen. Gelet op dit verweer had het naar het oordeel van de kantonrechter op de weg van [eiseressen] . gelegen om hun stelling van een nadere onderbouwing te voorzien. Dit hebben zij niet gedaan. De enkele stelling dat 'zwarte' betalingen in strijd met de wet en de goede zeden zijn en [eiseres sub 1] op de lange termijn slechter af is omdat er geen premies voor pensioenpremies of sociale zekerheid werden afgedragen, maakt dit niet anders. Dat de zwarte betalingen in strijd met de wet zijn gedaan, maakt naar het oordeel van de kantonrechter evenmin dat dit tot gevolg zou hebben dat [eiseres sub 1] thans de overuren nogmaals 'wit' uitbetaald zou krijgen. Dit zou betekenen dat [eiseres sub 1] tweemaal de toeslag over de overuren zou ontvangen. Bovendien blijkt uit het gespreksverslag van het functioneringsgesprek genoegzaam dat [eiseres sub 1] met 'zwarte' betalingen akkoord is gegaan.
4.29.
Het bovenstaande betekent dat de vordering, voor zover deze betrekking heeft op de gevorderde toeslag van 30% over de gemaakte overuren in 2014-2017, zal worden afgewezen.
vergoeding werkkleding en werkschoenen
4.30.
[eiseressen] . voeren aan dat [eiseres sub 1] op grond van artikel 56 lid 3 cao aanspraak kan maken op vergoeding van zijn werkschoenen van € 285,65 netto. Tevens stellen [eiseressen] . dat zij op grond van datzelfde artikel wegens het niet in bruikleen krijgen van werkkleding van [gedaagden] , aanspraak kan maken op een wekelijkse vergoeding van € 3,70 netto per week, hetgeen voor drie jaar uitkomt op € 577,20 netto.
4.31.
[gedaagden] voeren aan dat zij vanaf 2011 doorwerkjassen aan haar werknemers vergoedden, maar dat [eiseres sub 1] deze jas op de werkvloer bijna nooit aan had. Volgens [gedaagden] stellen zij overalls incidenteel beschikbaar en sinds 2016 verstrekten zij regelmatig overalls en shirt smet bedrijfslogo, hetgeen volgens [gedaagden] ook blijkt uit de grootboekrekening. Tevens hebben zij werkschoenen ter beschikking gesteld, maar heeft [eiseres sub 1] hier misbruik van gemaakt door meteen twee paar werkschoenen aan te schaffen en de kosten hiervan te declareren bij [gedaagden] De facturen hebben [gedaagden] in mindering gebracht op de overuren. Vanaf 2017 weigerde [eiseres sub 1] volgens [gedaagden] om werkkleding met bedrijfslogo te dragen.
4.32.
De kantonrechter overweegt als volgt. Vaststaat dat [eiseres sub 1] tweemaal zelf zijn werkschoenen heeft betaald. Dat [gedaagden] de kosten hiervoor in mindering hebben gebracht op de overuren omdat hij zonder overleg twee paar schoenen had gekocht in plaats van twee, kan niet worden gerechtvaardigd. Op basis van artikel 56 lid 3 van de cao had [eiseres sub 1] bovendien recht op twee paar werkschoenen per jaar. [eiseressen] . hebben onweersproken gesteld dat hij in totaal € 285,65 netto aan kosten voor werkschoenen heeft gemaakt. [gedaagden] zal dan ook worden veroordeeld tot betaling van dit bedrag.
4.33.
Uit het verweer van [gedaagden] blijkt niet dat zij in de periode 2014 tot 2017 werkkleding aan [eiseres sub 1] ter beschikking hebben gesteld. Dat dit vanaf 2017 anders was en [eiseres sub 1] volgens [gedaagden] weigerde de kleren te dragen, hoeft niet te worden beoordeeld omdat de vordering niet op die periode betrekking heeft. Op grond van artikel 56 lid 2 van de cao kan [eiseres sub 1] daarom aanspraak maken op een wekelijkse vergoeding van € 3,70 per week, hetgeen voor drie jaar neerkomt op € 577,20. [gedaagden] zullen worden veroordeeld tot betaling van dit bedrag.
verrekening
4.34.
[gedaagden] hebben ten slotte aangevoerd dat indien zij zullen worden veroordeeld tot betaling van enig achterstallig loon, zij een beroep doen op verrekening. Hiertoe voeren zij aan dat [eiseres sub 1] de afgelopen jaren 7,6 uren per dag uitbetaald heeft kregen in plaats van de daadwerkelijk gewerkte 7,5 uren. [eiseres sub 1] heeft hiertegen verweer gevoerd.
4.35.
De kantonrechter kan gelet op artikel 6:136 BW een vordering ondanks een beroep van [gedaagden] op verrekening toewijzen, indien de gegrondheid van dit verweer niet op eenvoudige wijze is vast te stellen en de vordering overigens voor toewijzing vatbaar is. In dit geval is de gegrondheid van het verweer gelet op de betwisting aan de zijde van [eiseres sub 1] niet op eenvoudige wijze vast te stellen. Ook is het de kantonrechter niet zonder meer duidelijk welk geldelijk belang eraan moet worden gehecht als vast zou komen te staan dat [eiseres sub 1] de afgelopen jaren 7,6 uren per dag uitbetaald heeft gekregen in plaats van de feitelijk gewerkte 7,5 uur per dag. Het beroep op verrekening zal dan ook worden gepasseerd.
vordering CNV
4.36.
[eiseressen] . hebben op grond van artikel 15 en 16 van de Wet op de collectieve arbeidsovereenkomst (Wet cao) schadevergoeding gevorderd ten bedrage van € 5.000,00, te betalen aan CNV. Zij hebben hiertoe aangevoerd dat CNV [gedaagden] geruime tijd hebben aangemaand tot het nakomen van de cao, maar dat [gedaagden] daar geen gehoor aan hebben gegeven. CNV heeft daardoor schade geleden, bestaande uit verlies aan vertrouwen en verlies aan prestige bij haar leden, ondermijning van haar gezag als vakorganisatie, verlies aan werfkracht en geloofwaardigheid en imagoschade.
4.37.
[gedaagden] hebben zich verweerd tegen deze vordering, omdat de vorderingen van [eiseressen] . moeten worden afgewezen en voor zover dit niet het geval is [eiseres sub 1] CNV tijdens het dienstverband nimmer heeft ingeschakeld en CNV twee verschillende ingebrekestellingen met verschillende bedragen aan [gedaagden] hebben verstuurd. Ook is er volgens [gedaagden] door CNV geen rekening gehouden met het feit dat [eiseres sub 1] zwarte geld kreeg, geen beroep heeft aangetekend tegen het door de kantonrechter vastgestelde feit dat [eiseres sub 1] zijn compensatie uren zou opmaken voordat hij zou worden vrijgesteld van loon. Ten slotte voeren [gedaagden] aan dat CNV heeft nagelaten om haar vordering te beperken door in de ontbindingsprocedure de loonvordering in te stellen en dat eventuele imagoschade door haarzelf is ontstaan.
4.38.
De artikelen 9, tweede lid, 15 en 16 van de Wet cao bieden voor een vakorganisatie grondslag om haar eigen schade te verhalen. CNV stelt dat het hier gaat om verlies aan vertrouwen en verlies aan prestige bij de leden, ondermijning van haar gezag als vakorganisatie, werkkracht en geloofwaardigheid en imagoschade nu zij ondanks haar inspanningen vooralsnog niet heeft kunnen bewerkstelligen dat [gedaagden] haar verplichtingen tot betaling van het loon c.a. richting [eiseres sub 1] nakomt. CNV heeft echter niet, althans in ieder geval ontoereikend duidelijk gemaakt dat in deze in feite individuele loonvorderingsprocedure ook collectieve belangen dan wel belangen van meer leden een rol spelen. CNV heeft evenmin, althans in ieder geval onvoldoende, inzichtelijk gemaakt dat in deze individuele loonvordering ook sprake is van het gestelde verlies aan werfkracht en aanzien aan de zijde van CNV. De overigens door CNV gestelde kosten die gepaard gaan met het behandelen van deze loonvordering voor het vakbondslid [eiseres sub 1] komen aan de orde bij de vordering vergoeding buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten. De vordering van CNV wordt dan ook afgewezen.
wettelijke rente en wettelijke verhoging
4.39.
[eiseres sub 1] heeft tevens wettelijke rente over het achterstallige salaris gevorderd. Direct na afloop van het tijdvak waarover loon verschuldigd is, is de werkgever, zonder nadere ingebrekestelling, in verzuim, zodat vanaf die datum wettelijke rente verschuldigd is. De gevorderde wettelijke rente zal daarom worden toegewezen.
4.40.
[eiseres sub 1] heeft de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW gevorderd over het nog door [gedaagden] te betalen loon. De wettelijke verhoging zal worden toegewezen over het achterstallig loon, niet uitbetaalde vakantiedagen en over niet uitbetaalde ATV dagen 2014-2018. De wettelijke verhoging over de vergoeding voor werkschoenen en werkkleding zal niet worden toegewezen omdat de wettelijke verhoging alleen over het in geld vastgestelde loon kan worden toegewezen. Daarnaast ziet de kantonrechter aanleiding om de wettelijke verhoging te matigen tot 25% over het nog verschuldigde loon.
4.41.
[eiseres sub 1] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. De kantonrechter zal de hoofdsom echter gedeeltelijk afwijzen. Daarom zal voor de bepaling van de hoogte van de buitengerechtelijke incassokosten worden aangesloten bij het bedrag van het Besluit dat hoort bij de toe te wijzen hoofdsom van in totaal € 6.465,99, te weten € 698,30 exclusief btw.
4.42.
[gedaagden] hebben geen verweer gevoerd tegen de vordering van [eiseressen] . tot afgifte aan [eiseres sub 1] van een deugdelijk bruto/netto specificatie over de gevorderde bedragen, zodat deze vordering voor toewijzing gereed ligt.
4.43.
[gedaagden] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De gevorderde nakosten liggen eveneens voor toewijzing gereed.
BESLISSING
De kantonrechter:
I. veroordeelt [gedaagden] tot betaling van € 533,14 bruto ten titel van loon aan [eiseres sub 1] ;
II. veroordeelt [gedaagden] tot betaling van € 2.209,59 bruto aan niet uitbetaalde vakantiedagen aan [eiseres sub 1] ;
III. veroordeelt [gedaagden] tot betaling van € 2.860,21 bruto ten titel van ATV dagen 2014-2018 aan [eiseres sub 1] ;
IV. veroordeelt [gedaagden] tot betaling van € 577,40 netto ten titel van vergoeding werkkleding aan [eiseres sub 1] ;
V. veroordeelt [gedaagden] tot betaling van € 285,65 bruto ten titel van vergoeding werkschoenen aan [eiseres sub 1] ;
VI. veroordeelt [gedaagden] tot betaling van de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW aan [eiseres sub 1] over het onder I tot en met V gevorderde;
VII. veroordeelt [gedaagden] tot afgifte aan [eiseres sub 1] van een deugdelijk bruto/netto specificatie over de onder I tot en met V genoemde bedragen;
VIII. veroordeelt [gedaagden] tot betaling aan [eiseres sub 1] van de wettelijke rente over de onder I tot en met V gevorderde bedragen vanaf de dag der opeisbaarheid tot aan de dag der algehele voldoening;
IX. veroordeelt [gedaagden] tot vergoeding aan CNV van de buitengerechtelijke incassokosten van € 698,30 exclusief btw;
X. veroordeelt [gedaagden] tot betaling van de proceskosten welke tot aan deze uitspraak zijn vastgesteld op € 115,12 aan explootkosten, € 499,00 aan griffierecht en € 750,00 ( 2,5 punten x € 300,00) aan salaris van de gemachtigde;
XI. veroordeelt [gedaagden] tot betaling aan CNV van € 100,00 aan nakosten, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van deze betekening;
XII. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
XIII. wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door mr. B. van den Bosch, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 december 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.
c412