ECLI:NL:RBNNE:2020:4675

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
29 oktober 2020
Publicatiedatum
31 december 2020
Zaaknummer
18/268037-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling en mishandeling in de relationele sfeer met schade aan een auto

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 29 oktober 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van relationeel geweld, waaronder poging tot zware mishandeling en mishandeling van zijn ex-vriendin, alsook van het beschadigen van een auto. De tenlastelegging omvatte meerdere feiten die zich hebben voorgedaan tussen 1 juli en 10 november 2019, waarbij de verdachte op verschillende momenten zijn ex-vriendin fysiek en psychisch heeft mishandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 10 november 2019 zijn ex-vriendin meerdere keren heeft geslagen en haar psychisch heeft mishandeld door controle en macht over haar uit te oefenen. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefster en getuigen als bewijs gebruikt, evenals de bekennende verklaring van de verdachte zelf. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte van het primair ten laste gelegde feit, namelijk poging tot moord, niet wettig en overtuigend schuldig kon worden bevonden, maar wel van de subsidiaire feiten. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 254 dagen, waarvan 150 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en behandeling voor zijn alcoholgebruik en narcistische persoonlijkheidstrekken. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij voor de materiële schade aan de auto.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/268037-19
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 29 oktober 2020 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1992 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [straatnaam].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 15 oktober 2020.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. E. Albayrak, advocaat te Heerenveen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L. Lübbers.

Tenlastelegging

Aan verdachte is na nadere omschrijving van de tenlastelegging ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 10 november 2019, te Leeuwarden, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een persoon, genaamd [slachtoffer], opzettelijk van het leven te beroven, met voormeld oogmerk, meerdere malen, althans eenmaal, (telkens) die [slachtoffer]
, (kei)hard en/of onophoudelijk, heeft geslagen en/of geschopt tegen/op haar hoofd en/of lichaam en/of aan de haren heeft getrokken en/of over de grond heeft gesleept en/of in de armen heeft gebeten terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is
voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 10 november 2019, te Leeuwarden, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met voormeld oogmerk, meerdere malen, althans eenmaal, (telkens) die [slachtoffer], (kei)hard en/of onophoudelijk, heeft geslagen en/of geschopt tegen/op haar hoofd en/of lichaam en/of aan de haren heeft getrokken en/of over de grond heeft gesleept en/of in de armen heeft gebeten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 10 november 2019, te Leeuwarden, een persoon, genaamd, [slachtoffer], heeft mishandeld door haar, meerdere malen, althans eenmaal, (telkens), (kei)hard en/of onophoudelijk te slaan en/of te schoppen tegen/op haar hoofd en/of lichaam en/of aan de haren te trekken en/of over de grond te slepen en/of in de armen te bijten;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2019 tot 10 november 2019, te Leeuwarden, een persoon, genaamd, [slachtoffer], psychisch en lichamelijk heeft mishandeld door meerdere malen, (telkens) haar, in het gezicht, te slaan en (telkens) macht en controle over haar uit te oefenen;
3.
hij op of omstreeks 10 november 2019, te Leeuwarden, opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto (Volvo V40, kenteken [kenteken]), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [benadeelde partij] toebehoorde, heeft vernield en/of beschadigd.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van feit 1 primair. Zij heeft daartoe aangevoerd dat er onvoldoende bewijs is voor het schoppen tegen het hoofd van aangeefster, omdat verdachte dat ontkent en aangeefster op dat onderdeel is teruggekomen.
Verder heeft zij veroordeling gevorderd voor de feiten 1 subsidiair, 2 en 3.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1 primair. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte op 10 november 2019 aangeefster heeft geslagen en gebeten, maar niet tegen het hoofd geschopt. Verdachte ontkent het schoppen en aangeefster heeft per brief van 12 februari 2020 aangegeven dat het schoppen tegen haar hoofd ten onrechte in haar aangifte terecht is gekomen.
Met betrekking tot de feiten 1 subsidiair, 2 en 3 heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
Feit 1 primair
Primair is tenlastegelegd dat verdachte heeft gepoogd aangeefster van het leven te beroven met name door haar tegen haar hoofd te schoppen. De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat op basis van de voorhanden zijnde stukken niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte aangeefster tegen haar hoofd heeft geschopt. De rechtbank zal verdachte daarom van feit 1 primair vrijspreken.
Feit 1 subsidiair en feit 2
Op basis van de hierna te noemen bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 10 november 2019 heeft gepoogd [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen en haar heeft mishandeld in de periode daaraan voorafgaand vanaf 1 juli 2019. De rechtbank heeft geen aanleiding om aan de inhoud en juistheid van die bewijsmiddelen te twijfelen.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. De door verdachte ter zitting van 15 oktober 2020 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik heb op 10 november 2019 [slachtoffer] geslagen en meegenomen naar de woning. Ik heb haar geslagen en gebeten. U kunt de verklaring van [slachtoffer] volgen. Als [slachtoffer] het zegt, dan klopt het.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 10 november 2019, opgenomen op pagina 22 e.v. van het dossier van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2019310754 d.d. 22 november 2019, inhoudende de verklaring van [slachtoffer], onder meer:
Ik doe hierbij aangifte van mishandeling tegen mijn inmiddels ex-vriend [verdachte]. Als ik met mijn ouders of zusje wat had afgesproken dan stak [verdachte] daar eigenlijk altijd een stokje voor. Hij zei dan bijvoorbeeld dat we al andere plannen hadden en dat ik dus niet naar mijn familie kon. Omdat [verdachte] altijd erg scherp en fel reageerde paste ik mij vaak weer aan. Als [verdachte] dus zo reageerde kreeg ik een soort van paniek gevoel en paste
me dus aan. Ik ging op dat moment dus de confrontatie uit de weg. Als de ruzies woordelijk zo uit de hand liepen dan ging ik vaak weg naar buiten of een blok om met de auto. Dit werd door [verdachte] vaak niet geaccepteerd waardoor het nog erger werd. Ik werd dan tijdens een ruzie bijvoorbeeld gevraagd om weg te gaan.
Als ik dan wegging dan werden mijn kleren door het raam naar buiten gegooid. Ook
heeft hij mijn reisboeken eens opzettelijk in de wasmachine gedaan omdat ik niet
meteen thuis kwam op het moment dat hij daar om vroeg. [verdachte] maakte kleding van mij
kapot als ik weg was en maakte daar video's van welke hij mij dan toestuurde. Hij deed
dit om mij pijn te doen en dit deed ook erg pijn bij mij. Ik hecht veel waarde aan
bijvoorbeeld mijn reisboeken en hij vernield deze omdat hij dit weet. Hij was bezig
om mij geestelijk te beschadigen. Op dat moment was er nog geen sprake van lichamelijke
mishandeling maar wel van geestelijke mishandeling. Het kwam er op neer dat als ik
niet deed wat hij zei dan gingen er dingen gebeuren zoals hiervoor omschreven.
Afgelopen zomer waren wij samen weggeweest. Wij waren in de auto en wij kregen op een gegeven moment weer ruzie. Ik zag dat [verdachte] instapte op de passagierszijde. Ik zag en voelde dat [verdachte] mij op dat moment direct met opzet en gebalde vuist 4 of 5 keer in het gezicht sloeg. Hij sloeg mij tegen de rechterzijde van mijn hoofd. Ik schrok hier hevig van en ik voelde pijn in mijn hoofd. Ik was net begonnen met rijden en trapte meteen op de rem toen [verdachte] mij begon te slaan. Ik hoorde dat [verdachte] mij ook uitschold tijdens het slaan. Ik weet niet meer wat hij voor woorden gebruikte. Nadat ik de auto had gestopt ben ik uit de auto gevlucht. Ik had de autosleutels meegenomen en ik ben weggerend, ik was erg bang op dat moment. Ik ben door een steeg gerend en doordat het donker was ging er allemaal verlichting aan die reageerden op mij. Hierdoor wist [verdachte] precies waar ik was en hij vond mij ook terwijl ik mij uit pure angst had verstopt in de steeg. Toen [verdachte] mij had gevonden begon hij direct weer opzettelijk te slaan en ik zag dat hij dit met gebalde vuist tegen mijn hoofd deed. Ik voelde dat [verdachte] mijn hoofd vastpakte en mij hoofd meerdere malen tegen een muur sloeg. Ik voelde door het slaan van zijn vuisten en het slaan tegen de muur hevige pijn. Ik schreeuwde van de pijn en schreeuwde om hulp. Op een gegeven moment voelde ik dat [verdachte] mijn handen vastpakte en mij een stukje door de steeg sleurde. Ik voelde hierdoor pijn aan mijn voet omdat deze over de grond sleepte en ik slippers aan had. Ik voel dit nu nog als ik erop druk. Ik had tijdens het slaan door [verdachte] een bril op en die is hierdoor volledig vernield. Door het slaan tegen mijn hoofd had ik een blauw linkeroog en had ik diverse striemen in mijn hals. Toen wij thuis waren gekomen voelde [verdachte] zich zo schuldig dat hij aangaf dat hij pijn verdiende. Ik zag dat hij sigaretten liet zien. Ik hoorde dat
mij dwong om brandende sigaretten uit te drukken over zijn gehele lichaam. Hij dwong mij hiertoe door de blik in zijn ogen en zijn houding. Als ik het niet zou doen dan zou hij me weer slaan. Ik heb toen dus meerdere brandende sigaretten op zijn lichaam uitgedrukt. Ik vond dit echt vreselijk om te doen, ik wilde dit niet doen,
Vanaf dat moment hadden we denk ik wel één keer per week ruzie. Ongeveer twee weken geleden waren we op stap geweest. Ik ben toen opgestaan en ik liep naar [verdachte]. Toen ik voor [verdachte] stond zag en voelde ik dat [verdachte] mij opzettelijk met zijn vlakke hand tegen mijn linkerwang sloeg. Ik voelde hierdoor pijn op mijn wang. Terwijl we het hierover hadden zag en voelde ik dat [verdachte] mij opzettelijk en met kracht tweemaal met een gebalde vuist tegen linkeroog sloeg.
We zijn op zondag 10 november om 01:00 uur met de taxi naar club [naam club] gegaan. Ik zag dat [verdachte] mij ook zag en ik zag dat hij hierop helemaal flipte. Ik hoorden hem schreeuwen dat ik een dikke hoer was en dat ik hem liet zitten en dat ik de sleutels aan hem moest geven. Hij werd zo vervelend en agressief dat de uitsmijters van [naam club] hem hebben vastgehouden en weggeduwd. Op een gegeven moment, ik weet niet meer hoe laat, zijn we [naam club] uitgegaan. Ik was samen met een kennis van [verdachte], zijn vrouw, een broer en een vriend daarvan. Ik heb toen bij hen aangegeven dat ik niet naar huis kon omdat [verdachte] mij dan helemaal in elkaar zou slaan. Terwijl wij richting deze woning liepen kreeg ik een appje van [verdachte] dat hij onderweg was. Ik zag dat [verdachte] voor ons stopte. Ik zag dat hij het raampje van de passagierszijde open deed. Ik hoorde dat hij tegen mij zei dat ik in de auto moest stappen. Ik zei tegen [verdachte] dat ik dat niet deed en dat hij achterin moest stappen zodat de vriend van die kennis kon rijden want die had niet gedronken. Het was voor mij ook een reden om niet alleen met [verdachte] te zijn. Dit wilde [verdachte] niet en hij zei meerdere malen tegen mij dat ik in moest stappen. Ik heb [verdachte] toen een knuffel gegeven om hem te kalmeren. Ik voelde dat [verdachte] de knuffel accepteerde en hierdoor ontspande. Ik had toen het gevoel dat het goed was en ik ben toen bij [verdachte] in de auto gestapt. We zijn toen samen weggereden. [verdachte] was de bestuurder en ik zat op de passagiersstoel ernaast. Ik voelde dat [verdachte] gas gaf met de auto en ik zag en voelde meteen dat [verdachte] mij opzettelijk en hard tegen mijn hoofd begon te slaan. Hij stopte niet met slaan. Ik voelde dat [verdachte] mij hard aan mijn haar trok en mijn hoofd op zijn schoot drukte. Ik werd vanaf dat moment, terwijl mijn hoofd op zijn schoot lag, keihard en met opzet op mijn hoofd geslagen. [verdachte] bleef maar slaan met zijn handen en ellebogen. Ik gilde keihard en ik heb driemaal geprobeerd op uit de rijdende auto te komen. De passagiersdeur was nog open namelijk en mijn benen staken nog uit de auto en mijn hoofd lag op schoot bij [verdachte]. Ik heb van alles geprobeerd maar ik kon geen kant op. Toen wij thuis kwamen aan de [straatnaam] hoorde ik dat [verdachte] tegen mij zei dat ik mee moest lopen. Ik liep voor [verdachte] uit terwijl hij mij vast hield en mij voor hem uitdrukte de trap op. Op de trap naar de woning ben ik een aantal keren gevallen omdat hij zo aan het duwen was. Bij de voordeur van de woning wilde [verdachte] de deur open doen. Ik zag toen een kans om weg te rennen. Ik was echter niet snel genoeg en [verdachte] achterhaalde mij nog in de galerij. Ik voelde dat hij mij vastpakte aan mijn haar en mij naar boven trok. Ik voelde hierdoor pijn. [verdachte] heeft mij de woning in gesleept de gang in. Ik lag daar op de grond en hier werd ik door [verdachte] geslagen. Dit ging onophoudelijk door. [verdachte] heeft me overal geslagen. Hij heeft me vooral op mijn hoofd geslagen, terwijl [verdachte] mij sloeg hoorde ik dat hij tegen mij zei: "Dit is jou laatste dag". Ik schreeuwde op dat moment alles bij elkaar en ik dacht echt dat ik dood zou gaan. Ik heb meerdere keren tegen [verdachte] gezegd dat ik al dood was in de hoop dat hij op zou houden met slaan. Ik voelde dat [verdachte] mij op een gegeven moment oppakte en meesleurde naar de slaapkamer van de woning. Ik voelde dat hij mij op het bed gooide. Ik zag dat [verdachte] naast het bed stond en mij maar bleef slaan terwijl ik op het bed lag. Ik zag en voelde dat [verdachte] mijn armen vastpakte en daarin begon te bijten. Ik voelde hevige pijn. Ik heb twee blauwe ogen en meerder rode plekken over mijn gehele gezicht. Mijn gezicht is op meerder plekken opgezwollen en ik meerdere bulten op mijn hoofd. Ik heb hechtingen in beide lippen omdat die gescheurd waren. Ik heb blauwe plekken over mijn hele lichaam en ik heb veel bijtwonden op beide armen. Ik heb overal pijn en last. [verdachte] heeft mij in onze relatie psychisch mishandeld en wilde altijd de macht en controle hebben. Op het moment dat hij deze controle niet meer had werden de ruzies heviger en hebben uiteindelijk geresulteerd in de mishandelingen door hem gepleegd.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 10 november 2019, opgenomen op pagina 41 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige], onder meer:
Ik woon aan de [straatnaam] te Leeuwarden. Op zondag 10 november 2019 kort voor 4 uur in de ochtend werd ik wakker. Om 04.00 uur hoorde ik een soort gerommel in de flat naast ons. Het gerommel wat niet aan 1 stuk door, maar het was op en af. Alsof iemand hard tegen meubelstukken aan komt. Zo rond 04.50 uur had de ruzie in de woning van perceel 21b zich kennelijk verplaatst naar het trappenhuis. Ik hoorde een vrouwenstem en ze gilde. Ik hoorde dat ze 'au' riep.
4. Een geneeskundige verklaring, op 11 november 2019 opgemaakt en ondertekend door drs. E.I. Hofstra, forensisch arts, voor zover inhoudend, als zijn/haar verklaring, onder meer:
Betrokkene: mevrouw [slachtoffer]
Geboortedatum: [geboortedatum] 1993
Bij betrokkene is sprake van meerdere uitgebreide onderhuidse bloeduitstortingen op het hoofd: gelaat, linker oog, neusrug, beide oren/oorschelpen. Daarnaast een barstwond in de onderlip, die werd gehecht. Daarnaast meerdere uitgebreide onderhuidse bloeduitstortingen op beide armen, benen en buik. Daarnaast verwondingen op beide polsen en de rechter bovenarm die suggestief zijn voor bijtletsels. De uitgebreidheid van de letsels op het hoofd passen bij de inwerking van uitgebreid stomp stotend geweld, zoals de beschreven toedracht.
Zichtbare letsels: geschat 4-6 weken. Het litteken in de onderlip zal in de toekomst zichtbaar blijven.
Feit 3
De rechtbank acht feit 3 wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
5. de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 15 oktober 2020;
6. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aangifte d.d. 11 november 2019, opgenomen op pagina 96 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2019310754 d.d. 22 november 2019, inhoudend de verklaring van [benadeelde partij].

Bewezenverklaring

De rechtbank acht de feiten 1 subsidiair, 2 en 3 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1. subsidiair
hij op 10 november 2019 te Leeuwarden, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met voormeld oogmerk, meerdere malen, telkens die [slachtoffer], hard en onophoudelijk, heeft geslagen tegen haar hoofd en lichaam en aan de haren heeft getrokken en over de grond heeft gesleept en in de armen heeft gebeten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij in de periode van 1 juli 2019 tot 10 november 2019, te Leeuwarden, een persoon, genaamd, [slachtoffer], psychisch en lichamelijk heeft mishandeld door meerdere malen telkens haar, in het gezicht, te slaan en telkens macht en controle over haar uit te oefenen;
3.
hij op 10 november 2019, te Leeuwarden, opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto (Volvo V40, kenteken [kenteken]), dat aan [benadeelde partij] toebehoorde, heeft beschadigd.
Verdachte zal van het onder 1 subsidiair, 2 en 3 meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. subsidiair Poging tot zware mishandeling
2. Mishandeling, meermalen gepleegd
3. Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de feiten 1 subsidiair, 2 en 3 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 254 dagen waarvan 150 dagen voorwaardelijk met aftrek van de dagen doorgebracht in voorarrest en een proeftijd voor de duur van 3 jaar met de bijzondere voorwaarden zoals voorgesteld door de reclassering.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest op te leggen met daarnaast een voorwaardelijk deel en daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportages van GZ-psycholoog N. van der Weegen en de reclassering, het uittreksel uit de justitiële documentatie van 2 oktober 2020, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich meermalen en gedurende een aantal maanden schuldig gemaakt aan geweld in de relationele sfeer, onder meer bestaande uit het meermalen slaan van zijn vriendin en het bijten in haar arm. Hierdoor heeft zij letsel opgelopen in de vorm van meerdere bloeduitstortingen, bijtletsel en een barstwond in haar lip. Ook heeft verdachte macht en controle uitgeoefend over zijn vriendin. Er was sprake van meerdere grove geweldsuitbarstingen binnen de relatie. Dit rekent de rechtbank verdachte aan. Daarnaast heeft verdachte onder invloed van alcohol in de auto van de vader van zijn vriendin gereden en schade aan de auto toegebracht.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor een soortgelijk feit, te weten mishandeling begaan tegen zijn toenmalige echtgenote en huiselijk geweld. Verder houdt de rechtbank er in het nadeel van verdachte rekening mee dat hij de feiten kennelijk heeft gepleegd onder invloed van alcohol, waarvan hij de negatieve werking op zijn gedrag kende of moest begrijpen. Desondanks bleef hij alcoholhoudende drank nuttigen.
In het rapport van 10 februari 2020 opgemaakt door N. van der Weegen, GZ-psycholoog staat onder meer dat verdachte lijdt aan een lichte stoornis in het gebruik van alcohol. Daarnaast is sprake van een gebrekkige ontwikkeling in de zin van narcistische persoonlijkheidstrekken. Van beide was ten tijde van de bewezenverklaarde feiten sprake. Verdachte was ten tijde van het eerste tenlastegelegde onder invloed van alcohol en van XTC. Hij was eerder agressief onder invloed van alcohol. Ook ten opzichte van aangeef-
ster was hij eerder agressief geweest. Door de narcistische persoonlijkheidstrekken echter,
bagatelliseerde verdachte de problemen, overschatte zichzelf in de mogelijkheid een volgende keer anders te reageren en te stoppen met drinken en schreef de oorzaak van de problemen toe aan anderen. In die zin onderhielden de narcistische persoonlijkheidstrekken de stoornis in het gebruik van alcohol. Daar zowel de gebrekkige ontwikkeling in de zin van de narcistische persoonlijkheidstrekken als de stoornis in het gebruik van alcohol verdachte belemmerden in zijn keuzevrijheid voorafgaand aan en ten tijde van feit 1, adviseert de rapporteur hem dit feit in verminderde mate toe te rekenen.
Over het tweede feit, het over een langere periode psychisch en fysiek mishandelen van aangeefster, laat verdachte zich bagatelliserend uit. Hij onderkent zijn eigen
aandeel hierin amper. Ook hier lijken de narcistische persoonlijkheidstrekken een rol te
spelen. Rapporteur adviseert dan ook hem dit feit eveneens in verminderde
mate toe te rekenen. Al met al wordt het recidiverisico ten aanzien van huiselijk geweld, indien betrokkene alcohol blijft drinken, hetgeen rapporteur gezien eerdere pogingen van verdachte om te stoppen en zijn neiging het alcoholgebruik te bagatelliseren aannemelijk acht, als matig tot hoog ingeschat.
Verdachte is, om recidive te voorkomen, gebaat bij een behandeling gericht op de narcistische persoonlijkheidstrekken en middelengebruik. Hij zou moeten leren zijn eigen grenzen te kennen, aan te voelen en aan te geven, niet teveel hooi op zijn vork te ne-
men en realistische doelen te stellen. Daarnaast zal hij vaardigheden moeten leren om te
stoppen met het gebruik van middelen.
De rechtbank neemt de conclusie van de deskundige over. De rechtbank is om die reden van oordeel dat de feiten 1 subsidiair en 2 in verminderde mate aan verdachte dient te worden toegerekend.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf zoals geëist door de officier van justitie met een onvoorwaardelijk deel gelijk aan het voorarrest, passend en geboden is.

Benadeelde partij

[benadeelde partij] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 1.082,21 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft toewijzing van de vordering van de benadeelde partij gevorderd tot een bedrag van € 1.082,21 ter vergoeding van immateriële schade met oplegging van de schademaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 3 bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 10 november 2019.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 300, 302, 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte 1 primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 254 dagen

Bepaalt dat (van) deze gevangenisstraf (
een gedeelte, groot 150 dagen), niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op drie jaar, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarde(n):
1. dat de veroordeelde zich binnen vijf dagen na het onherroepelijk worden van dit vonnis meldt bij Reclassering Nederland, [straatnaam] te Leeuwarden en zich zal blijven melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
2. dat de veroordeelde zijn huidige behandeling zal continueren bij [instelling] te Leeuwarden of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering evenals de duur van de behandeling. Ook indien een verwijzing naar Verslavingszorg Noord Nederland noodzakelijk wordt geacht, zal veroordeelde hier aan meewerken. Veroordeelde zal zich houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
3. dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal onthouden van het gebruik van drugs en alcohol en zich verplicht ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan bloed-, adem- of urineonderzoek, zo vaak als de reclassering nodig vindt.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan de duur van de aan verdachte onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.
Ten aanzien van 18/268037-19, feit 3:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij]toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
1.082,21(zegge: duizend en tweeëntachtig euro en eenentwintig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 november 2019.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij] te betalen een bedrag van € 1.082,21 (zegge: duizend en tweeëntachtig euro en eenentwintig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 november 2019, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling voor de duur van 20 dagen worden toegepast, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mr. B.F. Hammerle en
mr. E.P. van Sloten, rechters, bijgestaan door W. van Goor, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 29 oktober 2020.
mr. E.P. van Sloten is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.