ECLI:NL:RBNNE:2020:4660

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
16 oktober 2020
Publicatiedatum
30 december 2020
Zaaknummer
18/162030-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in ontuchtzaak na onvoldoende bewijs en gebrek aan aangifte

Op 16 oktober 2020 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Groningen uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van ontuchtige handelingen jegens twee slachtoffers op 21 oktober 2017. De zaak kwam ter terechtzitting na een onderzoek op 2 oktober 2020. De verdachte, bijgestaan door zijn advocaat mr. J.M. Jansen, ontkende de beschuldigingen en stelde dat hij niet aanwezig was in de horecagelegenheid waar de feiten zich zouden hebben afgespeeld. Het openbaar ministerie, vertegenwoordigd door mr. R. Janssens, vorderde een werkstraf van 50 uren, te vervangen door 25 dagen hechtenis, op basis van de verklaringen van de slachtoffers en een getuige.

De rechtbank beoordeelde de bewijsvoering en concludeerde dat de verklaringen van de slachtoffers en de getuige onvoldoende waren om de verdachte wettig en overtuigend te veroordelen. Beide slachtoffers hadden geen aangifte gedaan, ondanks herhaalde benaderingen door de politie. De rechtbank vond de herkenning van de verdachte door de getuige en het slachtoffer onvoldoende, vooral omdat beiden onder invloed van alcohol waren tijdens de vermeende herkenning. De verklaring van het tweede slachtoffer vond geen steun in andere verklaringen, wat de rechtbank deed besluiten dat ook dit feit niet bewezen kon worden.

Uiteindelijk sprak de rechtbank de verdachte vrij van de tenlastegelegde feiten, omdat er onvoldoende bewijs was om tot een veroordeling te komen. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, onder leiding van voorzitter mr. T.M.L. Veen, en de andere rechters mr. H.J. Schuth en mr. S. Timmermans, met W. van Goor als griffier.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/162030-18
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 16 oktober 2020 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1996 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [straatnaam].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 2 oktober 2020.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J.M. Jansen, advocaat te Roden. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R. Janssens.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 21 oktober 2017 te Groningen, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten het onverhoeds en/of van achteren beetpakken [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het meermalen, althans eenmaal, betasten van en/of aanraken van het kruis en/of de schaamlippen en/of knijpen in het kruis en/of de schaamlippen van bovengenoemde [slachtoffer 1];
2.
hij op of omstreeks 21 oktober 2017 te Groningen, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten het onverhoeds van achteren leggen van een arm over de schouder zulks terwijl verdachte iets hoger stond,
[slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het knijpen in of betasten van een borst van bovengenoemde [slachtoffer 2].

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de feiten 1 en 2 tot een werkstraf voor de duur van 50 uren te vervangen door 25 dagen hechtenis met aftrek van de dag doorgebracht in inverzekeringstelling. Hij heeft daartoe aangevoerd dat op basis van de verklaringen van [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en van de getuige [getuige] beide feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van de feiten 1 en 2 wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs. De vermeende slachtoffers hebben uiteindelijk geen aangifte gedaan ondanks dat de politie hen meerdere keren heeft benaderd. Daarnaast is er alleen voor wat betreft het eerste feit naast de verklaring van het vermeende slachtoffer een verklaring van een getuige, maar daarmee staat niet vast dat verdachte het tenlastegelegde heeft gepleegd. Verdachte ontkent de bewuste avond in [bedrijf] aanwezig te zijn geweest.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de feiten 1 en 2 niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Blijkens de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn zij in de nacht van 21 oktober 2017 tijdens het uitgaan in horecagelegenheid '[bedrijf]' te Groningen onzedelijk betast. Beide vrouwen hebben hier geen aangifte van gedaan ondanks dat de politie hen meerdere keren heeft benaderd hiervoor. Getuige [getuige] bevestigt in grote lijnen de verklaring van [slachtoffer 1] dat zij onzedelijk is betast en op welke wijze. Eenmaal buiten zien zij de politie spreken met verdachte en zij menen in hem diegene te herkennen die de tenlastegelegde feiten bij [slachtoffer 1] heeft gepleegd. Verdachte ontkent echter dat hij de bewuste nacht in [bedrijf] aanwezig is geweest. Hij verzoekt direct om camerabeelden te bekijken, maar om onduidelijke redenen is dit uiteindelijk niet gedaan De rechtbank acht de vermeende herkenning van getuige [getuige] en [slachtoffer 1] onvoldoende om vast te stellen dat verdachte het eerste feit heeft begaan, niet in de laatste plaats omdat zowel [getuige] als [slachtoffer 1] verklaren dat zij behoorlijk onder invloed van alcohol waren tijdens de vermeende herkenning.
Voor de verklaring van [slachtoffer 2] -feit 2- geldt, dat deze verklaring in geen enkele andere verklaring steun vindt waardoor de rechtbank los van hetgeen omtrent de herkenning is overwogen ook om die reden niet bewezen acht dat verdachte dit feit heeft gepleegd.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 en 2 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.M.L. Veen, voorzitter, mr. H.J. Schuth en mr. S. Timmermans, rechters, bijgestaan door W. van Goor griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 16 oktober 2020.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.