ECLI:NL:RBNNE:2020:4623

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
28 december 2020
Publicatiedatum
28 december 2020
Zaaknummer
18/146504-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging doodslag en poging tot zware mishandeling met betrekking tot brandstichting

Op 28 december 2020 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Groningen uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot doodslag, poging tot zware mishandeling en opzettelijke brandstichting. De zaak was aanhangig gemaakt door het openbaar ministerie, dat de verdachte ten laste legde dat hij op 29 mei 2020 in Farmsum, gemeente Delfzijl, een poging had gedaan om een slachtoffer van het leven te beroven door brandbare vloeistof over hem te gieten en deze in brand te steken. Daarnaast werd de verdachte verweten opzettelijk brand te hebben gesticht, waardoor het slachtoffer en zijn auto in gevaar kwamen.

Tijdens de zitting op 14 december 2020 heeft de officier van justitie veroordeling gevorderd en een gevangenisstraf van vier jaar geëist, waarvan één jaar voorwaardelijk. De verdediging heeft echter betoogd dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen. De rechtbank heeft de verklaringen van zowel de aangever als de verdachte zorgvuldig gewogen, maar kwam tot de conclusie dat er onvoldoende bewijs was om de tenlastelegging te ondersteunen. De rechtbank kon niet vaststellen hoe de brand precies was ontstaan en of de verdachte opzettelijk had gehandeld.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij de hem ten laste gelegde feiten had gepleegd. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle tenlastegelegde feiten en hefte het bevel tot voorlopige hechtenis op. Dit vonnis is uitgesproken door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en is openbaar gemaakt op 28 december 2020.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/146504-20
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 28 december 2020 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1974 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 14 december 2020.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. P.T. Huisman, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. S.E. Eijzenga.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1. hij op of omstreeks 29 mei 2020 te Farmsum, gemeente Delfzijl ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, door een raam van de auto waarin die [slachtoffer] zat/lag te slapen, althans aanwezig was, in te slaan/trappen, althans te vernielen, en/of (een fles met) (motor)benzine, althans een brandbare stof, over/tegen die [slachtoffer] en/of in die auto te gieten en/of/althans kapot te gooien waardoor die (motor)benzine/brandbare stof over die [slachtoffer] en/of in de auto liep/kwam en/of (vervolgens) die (motor)benzine/brandbare stof aan te steken, althans terwijl die [slachtoffer] een sigaret rookte, althans aanstak, waardoor (de kleding van) die [slachtoffer] in brand vloog, en/of (daarbij)te zeggen "nu ga je eraan/nu ben je aan de beurt", althans woorden van gelijke aard of strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 29 mei 2020 te Farmsum, gemeente Delfzijl aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten en combinatie van zowel oppervlakkige als diepe 2e graads brandwonden in gelaat, hals, op romp, en/of aan beide onderarmen en handen, één 3e graads brandwond in de flank en/of (ontsierende) littekens, heeft toegebracht
door een raam van de auto waarin die [slachtoffer] zat/lag te slapen, althans aanwezig was, in te slaan/trappen, althans te vernielen, en/of (een fles met) (motor)benzine, althans een brandbare stof, over/tegen die [slachtoffer] en/of in die auto te gieten en/of/althans kapot te gooien waardoor die (motor)benzine/brandbare stof over die [slachtoffer]
en/of in de auto liep/kwam en/of (vervolgens) die (motor)benzine/brandbare stof aan te steken, althans terwijl die [slachtoffer] een sigaret rookte, althans aanstak, waardoor (de kleding van) die [slachtoffer] in brand vloog.
2. hij op of omstreeks 29 mei 2020 te Farmsum, gemeente Delfzijl opzettelijk brand heeft gesticht door (motor)benzine, althans een brandbare stof, over/tegen [slachtoffer] en/of in de auto, waarin die [slachtoffer] zat, te gieten en/of/althans de fles met (motor)benzine in die auto kapot te gooien, waardoor die (motor)benzine/brandbare stof over die [slachtoffer] en/of in de auto liep/kwam en/of (vervolgens) die (motor)benzine/brandbare stof aan te steken, althans terwijl die [slachtoffer] een sigaret rookte, althans aanstak, waardoor (de kleding van) die [slachtoffer] in brand vloog; in elk geval open vuur in aanraking te brengen met (motor)benzine, althans met een brandbare stof, ten gevolge waarvan de auto (van [slachtoffer]) en/of [slachtoffer] (die in die auto zat/was) geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor die auto en/of die [slachtoffer], in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor die [slachtoffer], in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor die [slachtoffer], in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 28 mei 2020 te Farmsum, gemeente Delfzijl, grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam met een fles met (motor)benzine naar de auto waarin [slachtoffer] zat is gelopen en/of (vervolgens) die [slachtoffer] heeft vastgepakt en/of verdachte en die [slachtoffer] elkaar hebben
vastgepakt, waarbij/waardoor de (motor)benzine over [slachtoffer], die een sigaret rookte, althans aanstak, is gestroomd/gevallen, ten gevolge waarvan het aan zijn schuld te wijten is geweest, dat [slachtoffer] en/of diens auto geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval dat er brand is ontstaan, en daardoor gemeen gevaar voor die [slachtoffer] en/of die auto, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor die [slachtoffer], in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor die [slachtoffer], in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, ontstond.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het onder 1 primair ten laste gelegde en het onder 2 primair ten laste gelegde en tot het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Aan het voorwaardelijke deel van de straf dienen de bijzondere voorwaarden gekoppeld te worden zoals geadviseerd door de reclassering in het rapport van 2 december 2020.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat ten aanzien van het ontstaan van de brand uitgegaan dient te worden van de lezing van aangever, nu de verklaringen die verdachte heeft afgelegd ongeloofwaardig zijn. Zo is het niet gebruikelijk om, zoals verdachte verklaart, een caravan met diesel schoon te maken. Verder heeft verdachte wisselend verklaard over het al dan niet lek steken van de autoband van aangever. Ook is de verklaring van verdachte over het ontstaan van de brand op 29 mei 2020 ongeloofwaardig nu deze wordt weersproken door hetgeen getuige [getuige] heeft verklaard. Voorts is het niet gebruikelijk om, zoals verdachte heeft verklaard, midden in de nacht met een fles reinigingsmiddel naar aangever te gaan om te bespreken op welk moment de caravan gereinigd zou worden.
De officier van justitie gaat uit van de lezing van aangever dat er een conflict was tussen aangever en verdachte over huur en liggeld. Verdachte had derhalve een motief. Verdachte heeft aangever besprenkeld met een brandbare vloeistof en daar vervolgens vuur bij gehouden waardoor er brand ontstond.
Op grond van deze verklaring, in samenhang met de overige bewijsmiddelen in het dossier, kan wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzettelijke brandstichting, waarbij gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar te duchten was, zoals onder 2 primair ten laste gelegd. Aangever heeft als gevolg van de brand brandwonden opgelopen en zijn auto heeft brandschade.
De officier van justitie heeft ten aanzien van de onder 1 primair ten laste poging tot doodslag aangevoerd dat verdachte zich, door aangever te besprenkelen met de brandbare vloeistof en daarbij vuur in aanraking te brengen, willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat de dood van aangever zal intreden. Verdachte heeft die kans ten tijde van de gedraging ook bewust aanvaard (op de koop toe genomen). De onder 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag kan derhalve wettig en overtuigend worden bewezen, waardoor er sprake is van meerdaadse samenloop met de onder 2 primair ten laste gelegde opzettelijke brandstichting.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken van hetgeen hem wordt ten laste gelegd, nu er zich in het dossier onvoldoende bewijsmiddelen bevinden om tot een bewezenverklaring te komen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht al hetgeen aan verdachte ten laste is gelegd niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
De rechtbank neemt op grond van het procesdossier en het behandelde ter terechtzitting als vaststaand aan dat aangever op de avond van 28 mei 2020 in Farmsum in zijn auto zat. Op enig moment kwam verdachte, met een fles met daarin brandbare vloeistof in zijn hand, bij de auto van aangever staan. Op enig moment daarna heeft aangever een hoeveelheid van de brandbare vloeistof over zich heen gekregen, waarna er op een later moment een brand is ontstaan. Aangever [slachtoffer] heeft als gevolg van de brand verschillende brandwonden opgelopen.
De verklaringen van aangever en verdachte over hetgeen is gebeurd nadat verdachte bij de auto van aangever kwam en over de precieze toedracht van de brand, lopen sterk uiteen. Ook uit de overige bewijsmiddelen, zoals bijvoorbeeld het onderzoek dat op de plaats delict heeft plaatsgevonden, blijkt niet wat er die avond precies is gebeurd en hoe de brand precies is ontstaan. De rechtbank kan hierdoor niet vaststellen wat de feitelijke gang van zaken met betrekking tot het ontstaan van de brand is geweest. Zo is onduidelijk op welke manier het autoraam is gebroken, op welke manier de vloeistof op aangever terecht is gekomen, hoe de brand vervolgens is ontstaan en hoeveel tijd daartussen is verstreken. Wie op welk moment het vuur heeft gemaakt dat in aanraking kwam met de brandbare stof blijft onduidelijk. Nu ook het forensisch onderzoek voorgaande vragen niet kan beantwoorden, valt niet uit te sluiten dat de brand is ontstaan als gevolg van een ongeluk, zoals door verdachte is betoogd.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte geen strafrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Van enig opzettelijk handelen zoals ten laste gelegd onder 1 primair, 1 subsidiair en 2 primair is de rechtbank niet gebleken zodat de rechtbank verdachte van deze feiten zal vrijspreken.
Ten aanzien van de onder 2 subsidiair ten laste gelegde culpoze brandstichting stelt de rechtbank vast dat voor schuld in de zin van artikel 158 van het Wetboek van Strafrecht er sprake dient te zijn van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid of onoplettendheid. Gelet op hetgeen hierboven reeds is beschreven, is de rechtbank van oordeel dat uit het dossier niet kan worden afgeleid hoe de feitelijke gang van zaken is geweest. Dit maakt dat de rechtbank eveneens niet kan vaststellen dat het handelen van verdachte zodanig onvoorzichtig of onoplettend is geweest dat schuld kan worden bewezen.
De rechtbank zal op grond van het voorgaande verdachte ook vrijspreken van het onder 2 subsidiair ten laste gelegde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 primair, 1 subsidiair, 2 primair en 2 subsidiair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis (met ingang van heden).
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Timmermans, voorzitter, mr. T.M.L. Veen en mr. A. Jongsma, rechters, bijgestaan door mr. S. Fokkert, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 december 2020.
Mr. S. Timmermans, mr. A. Jongsma en mr. S. Fokkert zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.