ECLI:NL:RBNNE:2020:4621

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
28 december 2020
Publicatiedatum
28 december 2020
Zaaknummer
18/218645-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor winkeldiefstal met ISD-maatregel

Op 28 december 2020 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van winkeldiefstal. De verdachte, geboren in 1986, werd ervan beschuldigd op 30 augustus 2020 in Groningen parfum te hebben gestolen uit een winkel. Tijdens de zitting op 14 december 2020 was de verdachte aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, mr. W.G. ten Have, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. H.J. Veen. De rechtbank heeft op basis van camerabeelden en getuigenverklaringen vastgesteld dat de verdachte opzettelijk het parfum heeft weggenomen met de intentie om het zich wederrechtelijk toe te eigenen. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van de verdachte, dat hij dacht dat het parfum gratis was vanwege een actie, ongeloofwaardig was. De rechtbank achtte de diefstal wettig en overtuigend bewezen.

De officier van justitie had een onvoorwaardelijke ISD-maatregel van twee jaar geëist, gezien de recidive van de verdachte en zijn problematische achtergrond, waaronder verslaving en psychische problemen. De verdediging pleitte voor een voorwaardelijke ISD-maatregel, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte niet bereid was samen te werken met de reclassering en dat er geen andere mogelijkheden waren voor begeleiding. De rechtbank legde de ISD-maatregel op voor de maximale termijn van twee jaar, met de overweging dat dit noodzakelijk was voor de bescherming van de maatschappij en om de verdachte de kans te geven zijn leven te stabiliseren. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/218645-20
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 28 december 2020 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats],
verblijvende in de [instelling]
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van
14 december 2020.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. W.G. ten Have, advocaat te Winschoten.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. H.J. Veen.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 30 augustus 2020 te Groningen parfum, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan het [benadeelde partij], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat hij zich refereert aan het oordeel van de rechtbank wat betreft het bewijs.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 14 december 2020 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Het klopt dat ik het flesje parfum heb gepakt en dat ik de winkel uit ben gelopen zonder dit flesje te betalen.
2. Een aangifteformulier winkeldiefstal, opgemaakt op 30 augustus 2020 door [naam] namens het [benadeelde partij], opgenomen op pagina 5 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0l00-2020239537 d.d. 30 augustus 2020, inhoudend als zijn/haar verklaring:
Op 30 augustus 2020 kreeg ik een melding dat er bij [benadeelde partij] aan de [straatnaam] gestolen was. De verdachte was teruggebracht naar de winkel. Het bleek om een geur van Guess te gaan ter waarde van € 24,99.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 augustus 2020, opgenomen op pagina 6 van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant(en):
Op de camerabeelden van 30 augustus 2020 zag ik, verbalisant, het volgende:
16:04:01 uur
Verdachte [verdachte] betreedt de winkel middels de in- en uitgang van de winkel. De
verdachte loopt direct naar de hoek van de winkel alwaar de parfums opgesteld staan.
16:04:26 uur
Verdachte [verdachte] reikt met zijn rechterhand naar het bovenste schap. Verdachte
pakt met zijn rechterhand een donkerkleurig goed. De verdachte loopt
vervolgens met dit goed in zijn rechterhand elders de winkel in.
16:05:08 uur
De verdachte loopt het gangpad in alwaar de koffie en thee opgesteld staan. De
verdachte bukt daar ter hoogte van de koffie en thee producten. Niet te zien is wat de
verdachte doet in de tijd dat hij gebukt zit bij de koffie en thee producten.
16:05:23 uur
De verdachte verlaat de winkel middels de in- en uitgang waar hij ook binnen is
gelopen. De verdachte heeft op dat moment het door hem gepakte goed in zijn
rechterhand. De verdachte verlaat, zonder enig goed ter betaling aan te bieden bij de
kassa's, de winkel.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende. Uit de door de verbalisant beschreven camerabeelden blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte opzet heeft gehad op de wederrechtelijke toe-eigening van het flesje parfum. Voorts acht de rechtbank de verklaring van verdachte, te weten dat hij dacht dat hij het flesje parfum gratis mee mocht nemen omdat er een bordje met het woord "actie" voorhing, ongeloofwaardig.
De rechtbank acht de ten laste gelegde diefstal dan ook wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 30 augustus 2020 te Groningen parfum, dat toebehoorde aan het [benadeelde partij], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:

Diefstal

Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Motivering van de maatregel

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (verder: ISD-maatregel) voor de duur van 2 jaar.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor het opleggen van een voorwaardelijke ISD-maatregel aan verdachte. De reclassering heeft aan haar advies om aan verdachte een onvoorwaardelijke ISD- maatregel op te leggen een summier rapport ten grondslag gelegd. Uit dit rapport blijkt onvoldoende dat er eerder interventies zijn ingezet om het recidiverisico in te perken.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportage van de reclassering, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een winkeldiefstal. Dit is een ergerlijk feit. Hij is zonder te betalen met een flesje parfum een drogisterij uitgelopen. De verdachte heeft geen respect getoond voor het eigendom van deze winkel. Daarbij komt dat winkeldiefstal overlast veroorzaakt voor het betrokken winkelpersoneel. Dit wordt verdachte aangerekend.
Reclassering Nederland heeft een rapport (met als geplande realisatiedatum 30 oktober 2020) over verdachte opgemaakt. Dit rapport houdt het volgende in. Verdachte heeft een veelplegerstatus. Er zijn sterke vermoedens dat hij verslaafd is en psychische problemen heeft. Er zijn zorgen geuit over vermoedens van problematisch middelengebruik. Een aantal winkeldiefstallen is onder invloed van alcohol gepleegd. In mei 2019 heeft verdachte bij de reclassering aangegeven dat hij methadon, heroïne en cannabis gebruikt. Tijdens dit gesprek had verdachte ontwenningsverschijnselen. Daarnaast zijn er verschillende meldingen in het reclasseringsdossier waarbij rapporteurs zich zorgen maken om de psychische gezondheid van verdachte. Hij komt soms verward over, hij gebruikt valium (kalmerend middel) en seroquel (anti-psychoticum) en heeft contact met Bing (bemoeizorg, gericht op zorgmijders). Verdachte ontvangt onderdak en leefgeld van Inlia maar dit is voor basisbehoeften; drugsgebruik kan hier niet van worden bekostigd.
Middelengebruik en psychische problemen zijn risicofactoren en de reclassering schat de kans op recidive hoog in. Tot op heden wil verdachte niet samenwerken met de reclassering: hij erkent zijn problemen niet, wil niet met de reclassering praten en weigert toestemming te geven voor het raadplegen van referenten. Ook kan de reclassering verdachte geen behandeling of beschermde woonvorm bieden omdat de reclassering hiervoor geen indicatie kan geven nu verdachte geen geldige verblijfstitel heeft. Zowel het recidiverisico als het risico op onttrekken aan voorwaarden wordt ingeschat als hoog.
Concluderend is er vanuit de reclassering/hulpverlening geen invloed uit te oefenen op
de recidivekans en de criminogene factoren. Aan de rechtbank wordt daarom geadviseerd om aan verdachte een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen.
De deskundige Bijsterveld heeft ter terechtzitting gepersisteerd bij het in het rapport gegeven advies. De reclassering ziet geen mogelijkheden om verdachte te begeleiden.
De rechtbank overweegt als volgt. Verdachte heeft zich opnieuw schuldig gemaakt aan een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, te weten de bewezenverklaarde diefstal. Verdachte is blijkens het op zijn naam gestelde uittreksel uit de justitiële documentatie in de vijf jaren voorafgaand aan het door hem begane feit ten minste driemaal tot een vrijheidsbenemende straf veroordeeld. De desbetreffende vonnissen zijn onherroepelijk. De bewezenverklaarde diefstal is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen. Voorts vereist de veiligheid van personen of goederen dat aan verdachte de ISD-maatregel wordt opgelegd. Hiermee is aan de formele vereisten voor oplegging van de ISD-maatregel zoals gesteld in artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht voldaan.
De rechtbank overweegt verder dat de eerder aan verdachte opgelegde straffen er niet toe hebben geleid dat zijn criminele gedrag is beëindigd. De frequentie waarin verdachte wegens diefstal is aangehouden is juist toegenomen. Er is sprake van een hele reeks nog niet onherroepelijk afgedane strafbare feiten. Er moet ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan, ook omdat verdachte het door hem gepleegde feit goedpraat en de ernst er niet van inziet.
De rechtbank onderschrijft daarom de conclusie van de reclassering dat oplegging van de ISD-maatregel is aangewezen. Verschillende pogingen van de reclassering om verdachte te begeleiden komen niet van de grond, nu verdachte zijn problematiek niet erkent en hij de reclassering geen toestemming geeft om referenten te raadplegen. Het is niet reëel om te verwachten dat een verdachte die niet eens met de reclassering wil praten wel zal meewerken aan het opstellen van voorwaarden, het naleven van voorwaarden en het laten controleren op naleving van die voorwaarden. Voor een voorwaardelijke ISD-maatregel, zoals door de raadsman is bepleit, ziet de rechtbank geen mogelijkheid nu verdachte op geen enkele manier wenst samen te werken met de reclassering. Een strak juridisch kader is de enige mogelijkheid om verdachte in zorg te krijgen, om zijn leven te stabiliseren en zo recidivevermindering te bewerkstelligen. Voor hulp op een andere manier staat verdachte niet open.
Om de beëindiging van de recidive van verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij, is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 38m, 38n en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.M.L. Veen, voorzitter, mr. A. Jongsma en
mr. S. Timmermans, rechters, bijgestaan door mr. K.E. van Rhijn, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 december 2020.