ECLI:NL:RBNNE:2020:4522

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
18 december 2020
Publicatiedatum
21 december 2020
Zaaknummer
18/730197-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving en poging tot doodslag met tbs-maatregel

Op 18 december 2020 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Leeuwarden uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving en poging tot doodslag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met medeverdachten, op 13 september 2019 de aangever tegen zijn wil in een auto heeft meegenomen van Groningen naar Leeuwarden. Tijdens deze rit werd de aangever onder druk gezet en bedreigd. Eenmaal aangekomen in een afgelegen gebied, werd de aangever vastgebonden met tiewraps en ducttape, en onderging hij ernstige mishandeling. De rechtbank oordeelde dat de verdachte het initiatief had genomen en een leidende rol speelde in de vrijheidsberoving en de daaropvolgende mishandeling. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte samen met anderen de aangever in een sloot heeft gegooid, wat leidde tot een aanmerkelijke kans op overlijden door verdrinking. De rechtbank legde een gevangenisstraf van vier jaar op, met de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) met dwangverpleging, gezien het recidivegevaar en de psychische stoornis van de verdachte. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank de schadevergoeding vaststelde op € 10.700, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730197-19
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 21/003417-17
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 18 december 2020 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1993 te Leeuwarden,
wonende te [woonadres] ,
thans gedetineerd in P.I. Leeuwarden, te Leeuwarden, Holstmeerweg 7.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzittingen van
13 december 2019, 10 februari 2020, 20 april 2020, 29 juni 2020, 2 september 2020,
24 november 2020, 27 november 2020 en 4 december 2020.
Tijdens de zittingen van 24 en 27 november 2020 is de strafzaak tegen verdachte inhoudelijk behandeld. De verdachte is tijdens deze zittingen verschenen, bijgestaan door
mr. D. Wiedeman, advocaat te Amsterdam. Het openbaar ministerie is tijdens deze zittingen vertegenwoordigd door mr. E.R. Jepkema.
Tijdens de zitting van 4 december 2020 heeft de rechtbank het onderzoek ter terechtzitting gesloten.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 13 september 2019 tot en met 14 september 2019 te Groningen en/of (nabij) (de gemeente) Leeuwarden, in elk geval in de provincie Groningen en/of de provincie Friesland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft/hebben beroofd en/of beroofd gehouden, immers heeft/hebben verdachte(n):
- ( in Groningen) tegen die [slachtoffer] gezegd dat hij in de auto moest gaan zitten en/of (daarbij) (dreigend) naar zijn tas(je) gegrepen en/of (daardoor) de indruk gewekt dat daar een wapen in zat en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer] vastgepakt en/of in de richting van de auto geduwd en/of (daarbij) gezegd: "instappen" en/of
- ( vervolgens) met die [slachtoffer] in de auto gereden, waarbij die [slachtoffer] op de achterbank van die auto moest plaatsnemen, met aan [slachtoffer] weerszijden (mede)verdachte(n);
2.
hij op of omstreeks de periode van 13 september 2019 tot en met 14 september 2019 te/nabij (de gemeente) Leeuwarden, in/nabij (recreatiegebied) De Groene Ster, tezamen in vereniging, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet:
- ( terwijl die [slachtoffer] in de auto zat) met zijn (mede)verdachte(n) contact heeft opgenomen en/of
- tegen die [slachtoffer] heeft gezegd dat hij uit moest stappen en/of
- ( daarbij) heeft geroepen: "Handen op de rug" en/of
- ( vervolgens) (duct)tape heeft geplaatst over de ogen en/of mond, althans een deel van het gezicht, van die [slachtoffer] en/of
- ( vervolgens) de handen en/of benen en/of voeten van die [slachtoffer] vast heeft gemaakt met tiewraps en/of (duct)tape en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer] heeft geslagen tegen het hoofd en/of het lichaam en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer] heeft geschopt tegen het hoofd en/of het lichaam en/of
- ( vervolgens) heeft geroepen: "terpentine" en/of
- ( vervolgens) terpentine over het lichaam van die [slachtoffer] heeft gesprenkeld en/of gegoten en/of
- ( vervolgens), terwijl die [slachtoffer] al dan niet in een staat van bewusteloosheid verkeerde, die [slachtoffer] in de sloot heeft gegooid en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer] daar (hulpeloos) heeft achtergelaten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
indien het vorenstaande onder 2. niet tot een veroordeling leidt (subsidiair):
hij op of omstreeks de periode van 13 september 2019 tot en met 14 september 2019 te/nabij (de gemeente) Leeuwarden, openlijk, te weten, in/nabij (recreatiegebied) De Groene Ster, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats,
in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten: [slachtoffer] , immers heeft/hebben verdachte(n):
- ( terwijl die [slachtoffer] in de auto zat) met zijn (mede)verdachte(n) contact heeft opgenomen en/of
- tegen die [slachtoffer] heeft gezegd dat hij uit moest stappen en/of
- ( daarbij) heeft geroepen: "Handen op de rug" en/of
- ( vervolgens) (duct)tape heeft geplaatst over de ogen en/of mond, althans een deel van het gezicht, van die [slachtoffer] en/of
- ( vervolgens) de handen en/of benen en/of voeten van die [slachtoffer] vast heeft gemaakt met tiewraps en/of (duct)tape en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer] heeft geslagen tegen het hoofd en/of het lichaam en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer] heeft geschopt tegen het hoofd en/of het lichaam en/of
- ( vervolgens) heeft geroepen: "terpentine" en/of
- ( vervolgens) terpentine over het lichaam van die [slachtoffer] heeft gesprenkeld en/of gegoten en/of
- ( vervolgens), terwijl die [slachtoffer] al dan niet in een staat van bewusteloosheid verkeerde, die [slachtoffer] in de sloot heeft gegooid en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer] daar (hulpeloos) heeft achtergelaten.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het onder 1. en 2. primair ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat [verdachte] integraal moet worden vrijgesproken. Zij heeft daartoe gemotiveerd onder meer het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van feit 1 kan uit de feiten en omstandigheden niet worden afgeleid dat aangever in Groningen is gedwongen in de auto te stappen. Aldus is er geen sprake van wederrechtelijke vrijheidsberoving. Zo er al sprake was van een strafbaar feit dan kan het medeplegen niet worden bewezen, omdat er geen vooropgezet plan was en uit niets blijkt van een taakverdeling of een nauwe en bewuste samenwerking.
Ten aanzien van feit 2 vindt de verklaring van aangever, dat hij met armen en benen vastgebonden en met mond en/of ogen dichtgeplakt, bewusteloos in het water is gegooid, waarna iedereen is weggereden, geen steun in andere bewijsmiddelen. Door [verdachte] wordt dit uitdrukkelijk ontkend. Alle overige ten laste gelegde handelingen kunnen, indien bewezen, niet de dood tot gevolg hebben. Van de primair tenlastegelegde poging tot doodslag dient [verdachte] derhalve vrijgesproken te worden. Ook hier is van medeplegen geen sprake; er was geen vooropgezet plan en uit niets blijkt van een taakverdeling of anderszins van een nauwe en bewuste samenwerking. [verdachte] heeft weliswaar bekend dat hijzelf geweld tegen aangever heeft gepleegd, maar uit niets blijkt dat er naast [verdachte] door een ander geweld tegen aangever gepleegd is. Om die reden kan de subsidiair tenlastegelegde openlijke geweldpleging evenmin worden bewezen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op grond van de hierna te noemen bewijsmiddelen [1] die de daartoe redengevende feiten en omstandigheden bevatten, het volgende vast.

1. Algemeen

Op grond van de verklaringen van de verdachten kan het volgende worden vastgesteld.
Op 13 september 2019 zijn [medeverdachte 1] , [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] in een Peugeot 206 gezamenlijk van Leeuwarden naar Groningen gereisd. [2] Het was een gezamenlijk idee om naar Groningen te gaan. [3] Volgens [medeverdachte 2] vertelde [verdachte] dat hij daar met iemand moest praten. [4] In Groningen zijn ze in de wijk Vinkhuizen naar het parkeerterrein bij de flat aan de Goudlaan gegaan. Daar heeft [verdachte] telefonisch contact opgenomen met [naam 1] en vervolgens is [naam 1] ook naar de flat aan de Goudlaan gekomen. [verdachte] heeft daar met [naam 1] over [slachtoffer] (hierna te noemen: aangever) gesproken en heeft hem gevraagd aangever te bellen. [5] Op verzoek van [verdachte] [6] heeft [naam 1] vervolgens aangever opgehaald. [medeverdachte 2] is met hem meegegaan.
Weer terug bij de Goudlaan is aangever uit de auto van [naam 1] gestapt en heeft hij met [verdachte] gesproken. [7] Hierna heeft aangever plaatsgenomen op de achterbank van de Peugeot 206. Aan zijn linkerzijde nam [medeverdachte 2] plaats en aan zijn rechterzijde nam [medeverdachte 3] plaats. [verdachte] heeft plaatsgenomen op de bijrijdersstoel. [medeverdachte 1] zat op de bestuurdersplek en heeft de Peugeot 206 bestuurd. Op deze wijze zijn ze naar de Larixstraat in Leeuwarden gereden.
In de Larixstraat zijn [verdachte] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] uit de auto gestapt, terwijl aangever op de achterbank is blijven zitten. [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] zijn in de buurt van de auto blijven staan en [verdachte] is naar zijn woning aan de Larixstraat gegaan. Wanneer [verdachte] weer naar buiten komt staat [medeverdachte 4] bij de anderen. [verdachte] heeft vervolgens [medeverdachte 4] gevraagd of hij wilde rijden. Hierna is iedereen, met uitzondering van [medeverdachte 1] , weer in de Peugeot 206 gestapt. Daar hebben ze op dezelfde plek plaatsgenomen als eerder met het verschil dat de bestuurder van de Peugeot 206 [medeverdachte 4] in plaats van [medeverdachte 1] was. De Peugeot 206 is vervolgens op aanwijzing van [verdachte] naar een parkeerterrein in het Groene Stergebied gereden. [8]
[medeverdachte 1] had de auto die hij op 13 september 2019 in gebruik had, een Audi A3, in de Larixstraat geparkeerd. Hij is in deze Audi gestapt. Hij wist dat de anderen naar de Groene Ster zouden rijden en hij is daar ook naartoe gereden. Op het parkeerterrein, waar ook de Peugeot 206 stond, heeft hij de Audi geparkeerd en is hij uitgestapt. [9] Vrij vlot daarna kwam in een rode auto [medeverdachte 5] het parkeerterrein oprijden. Hij is ook uit zijn auto gestapt.
Als eersten zijn [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] in de Audi weggereden en daarna [medeverdachte 5] . De Peugeot 206 met [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] reed als laatste van het parkeerterrein. [10]
Op basis van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzittingen, kan verder het volgende worden vastgesteld.

2. Het aantreffen van [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4]

Op 13 september 2019 omstreeks 23.50 uur zien verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] een Peugeot 206 met kenteken [kenteken] rijden over de Roazendaal. Het voertuig rijdt in de richting van de Alddiel. Ze zien dat het rechter achterlicht niet brandt. Ze geven de bestuurder van de Peugeot 206 een stopteken. Het voertuig voert vervolgens zijn snelheid op van 50 km/h naar 70 km/h. De verbalisanten seinen met groot licht. Hierna wordt het voertuig stilgezet. [verbalisant 1] ziet dan dat zowel aan de linker- als rechterzijde van het voertuig portieren opengaan en dat er aan de linker- en de rechterzijde van het voertuig blauwe latex handschoentjes uit het voertuig worden gegooid.
[verbalisant 1] herkent de bestuurder als [verdachte] . De bijrijder identificeert zich als [medeverdachte 4] . De derde inzittende zat links achterin en identificeert zich als [medeverdachte 2] . Tijdens de uitleg van de blaastest ziet [verbalisant 1] dat [verdachte] iets achter zich op de grond gooit. Hij ziet dat dit blauwe latex handschoentjes zijn. Hierop wordt assistentie van een tweede voertuig gevraagd, omdat latex handschoentjes gebruikt kunnen worden om geen sporen na te laten bij het plegen van een misdrijf. Tevens oogt [medeverdachte 4] erg zenuwachtig. [verbalisant 1] ziet dat hij continu rondjes loopt en dat hij, ondanks de kou, transpireert in zijn gezicht. Ook ziet [verbalisant 1] dat de schoenen van [medeverdachte 4] nat zijn en vol met gras zitten. Dat wekt bij [verbalisant 1] de indruk dat [medeverdachte 4] mogelijk door bossages of een grasstrook is gelopen.
Op 14 september 2019 omstreeks 00.05 uur komen verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] ter plaatse. [verbalisant 1] deelt zijn bevindingen met hen. [11] [verbalisant 3] ziet ook dat de schoenen van [medeverdachte 4] vochtig zijn en dat er rondom zijn schoenzool grassprieten zitten. Ook ziet hij dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] beweeglijk zijn en zenuwachtig gedrag vertonen. [12]

3. Het aantreffen van aangever

Op 14 september 2019 omstreeks 00.05 uur vond er een ongeval plaats op de Groningerstraatweg, buiten de bebouwde kom onder Leeuwarden. De bestuurder van de auto had gereden komende uit de richting Ryptsjerk en gaande in de richting van Leeuwarden. Tussen hectometerpaal 5.8 en 5.7 had een voetganger gelopen aan de rechterzijde van de rijbaan. Doordat de voetganger met zijn rechterarm boven de rijbaan stond te zwaaien werd hij door de auto aangereden. De voetganger raakte hierbij gewond aan zijn rechterarm. [13]
Ter plaatse ziet verbalisant [verbalisant 5] een auto op de vluchtstrook staan. Hij hoort van de bestuurder van de auto dat de man die hij heeft aangereden voorin zit. Op de passagiersstoel ziet [verbalisant 5] een jongen met ontbloot bovenlichaam zitten, die later bleek te zijn [slachtoffer] (aangever). Hij ziet dat aangever bloed rondom zijn mond en onder zijn kin heeft zitten. Ook ziet hij dat aangever aan zijn rechterhand letsel heeft. Hij ziet een grote gapende wond in zijn elleboogholte. [verbalisant 5] ziet dat aangever helemaal nat is. Ook ziet hij dat aangever hevig aan het bibberen is en zeer angstig uit zijn ogen kijkt. Hij vraagt aangever wat er is gebeurd. Hij hoort aangever zeggen: "Kan ik het veilig zeggen? Ik ben ontvoerd! Ze hebben mij meegenomen! Ik ben gevlucht! Ik heb het erg koud," of woorden van gelijke strekking en betekenis.
Het is [verbalisant 5] bekend dat verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] in recreatiegebied de Groene Ster een drankrijder hebben aangetroffen en dat er verdachte omstandigheden zijn rondom en bij die auto. Hij vraagt [verbalisant 1] wat voor auto bij de drankrijder betrokken is en hoort dat dit een Peugeot 206 betreft. Vervolgens vraagt hij aangever of hij nog weet in welke auto hij ontvoerd is. Hij hoort aangever zeggen: "In een Peugeot 206". [verbalisant 5] begrijpt dat [verbalisant 1] en [verbalisant 2] met de drankrijder naar het bureau zijn en dat verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] bij de Peugeot 206 en de twee overige inzittenden van dit voertuig staan. Hij geeft vervolgens aan dat deze inzittenden aangehouden kunnen worden ter zake van ontvoering. [14]
Verbalisant [verbalisant 6] ziet dat aangever een ontbloot bovenlichaam heeft en dat hij blote voeten heeft. Hij ziet vervolgens dat een ambulancemedewerker zich over aangever ontfermt. Hij hoort de ambulancemedewerker zeggen dat aangever met terpentine overgoten is. [verbalisant 6] ruikt zelf ook de voor hem herkenbare penetrante geur van terpentine. Ook ziet hij dat er zwartkleurig ducttape om de linkerpols van aangever is gewikkeld. Tevens ziet hij dat er vlak boven de beide enkels van aangever, apart van elkaar, zwartkleurige tiewraps zijn vastgebonden. Voorts ziet hij dat aangever naast de verwonding op zijn rechteronderarm verwondingen aan zijn gezicht heeft. Hij ziet dat hij een gezwollen rechteroog, een gezwollen bovenlip en een snee in zijn onderkin heeft. Hij hoort aangever zeggen dat hij die verwondingen heeft opgelopen omdat hij in elkaar geslagen is. [15]
De bestuurder van het voertuig die aangever heeft aangereden, genaamd [getuige] , wordt ook gehoord. Hij verklaart dat toen hij het slachtoffer van de aanrijding zag deze rechtop stond. Hij schreeuwde en zei dat hij achterna gezeten werd. Hij was vreselijk angstig en erg koud. Hij zei dat ze hem dood wilden maken. [getuige] zag dat hij onder het bloed zat. Hij had bloed rond zijn mond. Het leek of zijn tanden los waren of eruit waren. Hij had tiewraps en plakband om zijn polsen. [16]
De verbalisanten [verbalisant 7] en [verbalisant 8] bezoeken aangever op 14 september 2019 omstreeks 2.40 uur in het ziekenhuis. Zij zien hem in het ziekenhuisbed liggen. Zij zien diverse verwondingen, zwellingen en blauwe plekken in het gezicht van aangever. [17]

4. Kleding en schoenen van [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4]

Op het politiebureau is de kleding van [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] inbeslaggenomen. De verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 3] ruiken dat de kleding en de schoenen van verdachten naar terpentine ruiken. [18] [verbalisant 3] ruikt dat de schoenzolen van [verdachte] een zeer penetrante geur afgeven die hij direct herkent als terpentine. Hij ruikt ook aan de schoenzolen van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] . Deze schoenzolen ruiken licht naar de zeer penetrante geur die hij herkent als terpentine. [19]
Bij de fouillering van [medeverdachte 2] blijkt dat hij blauwe latex handschoenen in zijn zak heeft. Deze handschoenen zijn inbeslaggenomen. [20]

5. Tijdlijn en onderzoek op de plaats delict

De telefoon, welke onder [medeverdachte 2] in beslag is genomen tijdens zijn aanhouding, blijkt op 13 september 2019 ingeladen te zijn geweest in Google Earth. Uit deze gegevens blijkt het volgende:
- van 16.00 uur tot 20.45 uur bevond de telefoon zich aan de oostzijde van Leeuwarden en dan in het bijzonder in de Larixstraat;
- om 21.03 uur bevond de telefoon zich op de Wâldwei tussen Leeuwarden en Garyp;
- tussen 21.38 en 22.00 uur bevond de telefoon zich rond een flatgebouw aan de Goudlaan te Groningen;
- tussen 22.00 en 22.23 uur bevond de telefoon zich aan de westzijde van de stad Groningen; - om 22.45 uur bevond de telefoon zich op de Wâldwei tussen Drachten en Leeuwarden ter hoogte van Opeinde;
- tussen 23.07 en 23.19 uur bevond de telefoon zich op de Larixstraat te Leeuwarden;
- tussen 23.36 en 23.49 uur bevond de telefoon zich op een parkeerterrein aan de Simmerkrite gelegen in het recreatiegebied De Groene Ster.
Op 16 september 2019 is verbalisant [verbalisant 3] naar de locatie in de Groene Ster gereden waar de onder [medeverdachte 2] inbeslaggenomen telefoon zich op 13 september 2019 had bevonden. De locatie betreft een parkeerterrein gelegen aan de Simmerkrite in het recreatiegebied de Groene Ster nabij Leeuwarden. [verbalisant 3] ziet op het parkeerterrein een viertal tiewraps liggen. Naast deze tiewraps ziet hij ook een aantal bloedvlekken op dit parkeerterrein. [21] Uit de bijgevoegde fotomap blijkt dat de tiewraps en bloedvlekken op het parkeerterrein overwegend voor één parkeervak op de stenen ondergrond lagen. [22] [verbalisant 3] loopt vervolgens naar de sloot naast dit parkeerterrein. Hij ziet op de oever van deze sloot een stuk zwart ducttape liggen. In de grasstrook tussen de parkeervakken en de sloot ziet hij een zwarte sok liggen en in het water ziet hij twee zwarte schoenen drijven. Samen met een collega meet hij de breedte en de diepte van deze sloot. De sloot waarin de schoenen dreven is 790 centimeter breed en had een diepte van 160 centimeter. [23] De bodem van de sloot is erg modderig. [24] De aangetroffen schoenen worden aan aangever getoond. Aangever herkent deze als de schoenen die hij op 13 september 2019 heeft gedragen. [25]
Verbalisant [verbalisant 9] zoekt op 14 september 2019 omstreeks 00.30 uur sporen nabij de plek van de aanrijding. Hij ziet sporen in de rietkraag, op het fietspad, de slootkant en de grasstrook. De sporen wijzen erop dat iemand kort geleden hier heeft gelopen en heeft geklommen. De sporen zijn in lijn met de aanrijdingslocatie. [26] Verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 3] treffen op 15 september 2019 op de N355 ter hoogte van hectometerpaal 6.0 rechterzijde op ongeveer 10 centimeter van de vluchtstrook in de berm een stuk zwart tape aan. Dit is soortgelijke tape als dat wat is gebruikt om aangever vast te binden. [27]

6. Onderzoek aan de Peugeot 206

De Peugeot 206 met kenteken [kenteken] wordt inbeslaggenomen en onderzocht. Onder de bijrijdersstoel wordt een met zeven patronen geladen revolver aangetroffen. Op de grond voor de bijrijdersstoel wordt een sleutelbos aangetroffen. [28] Deze sleutelbos is van aangever. [29] In het opbergvak aan de achterzijde van de bijrijdersstoel wordt een telefoon aangetroffen. [30] Deze telefoon is van aangever. [31] Onder de bijrijdersstoel, bij de achterbank wordt een blauw-grijs gekleurde pet aangetroffen. [32] Ook deze pet is van aangever. [33] Voor de bijrijdersstoel staat een doos met nitrile handschoenen. In de opbergvakken van het bijrijdersportier en van het linker achter portier liggen proppen soortgelijke nitrile handschoenen. [34]

7. Forensisch onderzoek aan de sporendragers

De verbalisanten [verbalisant 10] en [verbalisant 11] nemen in het ziekenhuis de kleding van
aangever inbeslag. Van zijn kleding komt een zeer penetrante geur gelijkend op de geur van terpentine of wasbenzine. Bij de kleding liggen diverse doorgeknipte stukken donker gekleurde tiewraps en een stuk ducttape. Van het verplegend personeel horen de verbalisanten dat de tiewraps en de ducttape afkomstig zijn van aangever. [35] Deze tiewraps worden vergeleken met de tiewraps die zijn aangetroffen op het parkeerterrein Simmerkrite op de Groene Ster. Ze komen qua maat en kleur overeen.
De inbeslaggenomen kleding van [verdachte] wordt forensisch onderzocht. Op de linker mouw van zijn jas wordt bloed aangetroffen. Op de buitenkant van zijn rechterschoen aan de binnenzijde van de voet wordt ook bloed aangetroffen. De inbeslaggenomen kleding van [medeverdachte 2] word ook forensisch onderzocht. Op de rechtermouw van zijn jas wordt bloed aangetroffen. [36]
Het bloed op de mouw van de jas van [verdachte] en het bloed op de mouw van de jas van [medeverdachte 2] wordt op DNA-materiaal onderzocht. Zowel het DNA-materiaal uit het bloed op de jas van [verdachte] als het DNA-materiaal uit het bloed op de jas van [medeverdachte 2] kan afkomstig zijn van aangever. De kans dat het in het bloed aangetroffen DNA-materiaal afkomstig is van een willekeurig andere persoon, is kleiner dan één op één miljard. [37]
De handschoenen, die tijdens de fouillering van [medeverdachte 2] in zijn zak zijn aangetroffen, worden onderzocht. Op beide handschoenen worden op de buitenzijde DNA-mengprofielen aangetroffen. Voor de aangetroffen mengprofielen geldt dat de kans dat [medeverdachte 2] een van de personen is van wie dit DNA-materiaal afkomstig is meer dan één miljard keer waarschijnlijker is dan wanneer dat niet het geval is. [38]
De nitrile handschoenen, die als een prop in het bijrijdersportier van de Peugeot 206 zijn aangetroffen, [39] worden onderzocht. Op een handschoen wordt aan de buitenzijde bloed aangetroffen waarvan het daarin aangetroffen DNA-materiaal afkomstig kan zijn van aangever. De kans dat het DNA-materiaal afkomstig is van een willekeurig andere persoon is kleiner dan één op één miljard.
Op de binnenzijde van deze handschoen is een DNA-mengprofiel aangetroffen van minimaal twee personen. De kans dat [verdachte] een van deze personen is, is meer dan één miljard keer waarschijnlijker dan wanneer dat niet het geval is. Op de tweede handschoen wordt ook aan de buitenzijde bloed aangetroffen met daarin DNA-materiaal dat afkomstig kan zijn van aangever. De kans dat het aangetroffen DNA-materiaal afkomstig is van een willekeurig andere persoon is kleiner dan één op één miljard. Aan de binnenzijde van deze handschoen wordt een DNA-mengprofiel aangetroffen van minimaal twee personen. De kans dat [verdachte] een van deze personen is, is circa één miljoen keer waarschijnlijker dan wanneer dat materiaal afkomstig zou zijn van een willekeurig andere persoon. [40]
De vijf handschoenen, die zijn aangetroffen in het opbergvak van het linker achterportier van de Peugeot 206, [41] zijn onderzocht. Op de buitenzijde van de handschoenen 3, 4 en 5 is bloed aangetroffen waarvan het DNA-materiaal afkomstig kan zijn van aangever. De kans dat het aangetroffen DNA-materiaal afkomstig is van een willekeurig andere persoon is kleiner dan één op één miljard. [42] In de bemonstering van zowel de binnenzijde als de buitenzijde van handschoen 1 en de buitenzijde van handschoen 2 is een DNA-mengprofiel aangetroffen afkomstig van meerdere personen. Dat [verdachte] een van de personen is waarvan het DNA-materiaal op de binnenzijde van handschoen 1 afkomstig is, is ongeveer 75 miljoen keer waarschijnlijk dan wanneer dat afkomstig zou zijn van een willekeurig andere persoon. Dat [verdachte] een van de personen is waarvan het DNA-materiaal op de buitenzijde van handschoen 1 en de buitenzijde van handschoen 2 afkomstig is, is meer dan één miljard keer waarschijnlijker dan wanneer dat niet het geval is. [43]
De in de Peugeot 206 aangetroffen revolver is onderzocht en bemonsterd. [44] Op de ruwe delen van het revolver is een DNA-mengprofiel van minimaal vier personen aangetroffen. Dat [medeverdachte 3] een van deze vier personen is, is meer dan één miljard keer waarschijnlijker dan wanneer dat niet het geval is. [45]

8. Verklaring van aangever

Aangever is op verschillende momenten gehoord en heeft het volgende verklaard.
Op 13 september 2020 belde [naam 1] hem. Hij zei dat hij een klant voor hem had. Ze hebben bij de woning van aangever afgesproken. [naam 1] kwam samen met een Antilliaanse man in een auto bij zijn woning. Aangever is vervolgens bij [naam 1] in de auto gestapt. Ze reden naar het flatgebouw aan de Goudlaan in Groningen. [46] Daar stapten ze uit de auto van [naam 1] . Aangever zag daar [verdachte] en nog twee andere jongens. De jongen, die later de Peugeot 206 bestuurde, zat in de auto. [47] Toen aangever uitstapte stonden de jongens al bij de deur waaruit hij uit de auto kwam. Hij heeft toen met [verdachte] gesproken. [verdachte] stelde vragen over de kweek. Die andere jongens stonden er wat dreigend bij. Ze keken boos en intimiderend. [48] De mannen vroegen hem steeds naar [naam 2] . Hij kende [naam 2] wel. [naam 2] zou iets van de mannen hebben gestolen, iets met een kwekerij. Hij vertelde de mannen dat hij niet wist waar [naam 2] was. Daarop moest hij in de auto gaan zitten. [49]
Aangever is op de achterbank van de Peugeot 206 gaan zitten, omdat hij daar plaats moest nemen. De persoon die hem eerder samen met [naam 1] had opgehaald ging links van hem zitten en een andere brede Antilliaanse man ging rechts van hem zitten. Nadat hij was ingestapt reden ze weg. Onderweg vroegen de mannen aangever de hele tijd waar [naam 2] was, wat hij had gedaan en waar hij verbleef op dat moment. Ze zeiden dat [naam 2] er vandoor was gegaan met de kweek. Aangever was de laatste tijd veel samen met [naam 2] en hij dacht dat ze hem ook verantwoordelijk hielden voor het leeghalen van een hennepkwekerij. De mannen zeiden dat ze hem wel zouden laten zien waar hij heen ging. Onderweg werd [verdachte] gebeld door [naam 1] . Aangever herkende zijn stem. [naam 1] reed achter hen. [naam 1] vroeg of het wel goed zou gaan met aangever. Of er niets zou gaan gebeuren. [50] Zelf heeft aangever ook nog met [naam 1] gesproken. [51] Tijdens de autorit had aangever de beschikking over zijn telefoon. Als hij echter iets wilde doen met zijn telefoon keken de anderen mee. Hij heeft ook gebeld met zijn telefoon, maar dan moest zijn telefoon op de luidspreker. [52]
Vanaf het moment van instappen in de auto bij het flatgebouw aan de Goudlaan in Groningen zat aangever niet vrijwillig in de auto bij [verdachte] en de anderen. [53] Ze reden naar de woning van [verdachte] in de Larixstraat in Leeuwarden. [verdachte] stapte uit en ging naar zijn woning. De andere jongens bleven bij de auto staan. Aangever bleef in de auto zitten, omdat de andere jongens nog bij de auto stonden. [54] De bestuurder van de Peugeot 206 is op een gegeven moment vertrokken. Hij zei dat hij weg moest. Er kwam een andere jongen op een scooter aan. Hij parkeerde de scooter en toen kwam [verdachte] terug. De jongen sprak even met [verdachte] en de anderen. Daarna stapte hij in de Peugeot 206 op de bestuurdersplek. [verdachte] ging naast hem zitten. Links en rechts van hem zaten weer dezelfde mannen als tijdens de rit vanuit Groningen. [verdachte] zei dat ze naar de Groene Ster gingen.
Onderweg belde [verdachte] met een [medeverdachte 5] of een [medeverdachte 5] . Hij vertelde dat ze naar een van de parkeerplaatsen gingen. In de Groene Ster kwam deze persoon aanrijden in een rode Toyota Aygo. Aangever had in de auto het gevoel dat het niet goed zou gaan. Hij zat de hele tijd na te denken wat er zou gaan gebeuren en waarom. Ze hadden hem alleen verteld dat hij een plek moest bekijken. Ze zeiden ook dat hij daarna naar huis mocht. Aangever had daarom in de auto nog steeds het idee dat hij uiteindelijk naar huis mocht. Pas toen hij in de Groene Ster aankwam kreeg hij het idee dat het mis zou gaan. Hij had het idee dat ze iets zouden gaan doen. [55]
Toen de auto was geparkeerd pakte de jongen, die rechts van aangever zat, uit zijn zakken zijn telefoon, sleutels en geld. De jongen die links van hem zat zei dat hij moest uitstappen. [verdachte] zei: "Handen op de rug". Aangever deed zijn handen op zijn rug. [56] Alle jongens zijn uit de auto gestapt. Aangever had eerder in de auto tiewraps gezien bij een van de jongens die naast hem op de achterbank zat. [verdachte] zei dat aangever zijn handen vastgebonden moesten worden. De jongen, die links van hem achterin de auto had gezeten, heeft de tiewraps om gedaan. Hij voelde ducttape om zijn handen. Zijn benen werden met tape en tiewraps aan elkaar vast gemaakt. De jongens trokken allemaal aan aangever. Direct daarna werden zijn ogen en mond afgeplakt met ducttape. Degene die dat deed kwam van achteren. Daardoor heeft aangever niet kunnen zien wie dit heeft gedaan. Toen zijn ogen waren afgeplakt hoorde hij autodeuren open en dicht gaan. Vrij snel daarna werd hij bewusteloos geslagen. Hij is op de stenen gevallen. Hij heeft gehoord dat iemand "terpentine" riep, maar hij herkende niet wie dat was. Toen dat werd geroepen lag hij op de grond. Hij zakte even weg en toen hij weer bijkwam rook hij terpentine en was hij helemaal nat. Toen ze hem oppakten werd hij een beetje wakker. Hij voelde dat ze hem bij zijn armen en benen hadden opgetild. Hij viel in het gras. De tweede keer zwiepten ze hem in het water.
In het water werd hij wakker en kon hij niet ademen. Hij liet zich onder water op de grond zakken, sprong omhoog en probeerde lucht te happen. Het lukte hem om de tiewraps om zijn armen los te krijgen en uit het water te komen. Met de tiewraps en ducttape waren zijn beide polsen aan elkaar vastgemaakt en ook zijn enkels waren met tiewraps vastgemaakt. Eerst bevrijdde hij zijn handen, daarna zijn benen. Er was ducttape over zijn mond en ogen geplakt. Aangever zag een snelweg en wilde daarheen. Hij viel in een andere sloot. Hij ging over de vangrail heen naar de overkant van de weg. Hij was in de war. Toen reed een auto hem aan. [57] Bij de auto had hij zijn rechterhand uitgestoken. De auto raakte alleen zijn onderarm.
Van de eerder plaatsgevonden mishandeling was aangever zijn lichaam bont en blauw. Zijn rug was helemaal rood. [58] Aangever herkent de persoon die hem samen met [naam 1] heeft opgehaald en die links naast hem in de Peugeot 206 zat op een foto als [medeverdachte 2] . Hij herkent de persoon die vanaf de Larixstraat in Leeuwarden de Peugeot 206 heeft bestuurd als [medeverdachte 4] . [59]

9. Contacten met [naam 1]

heeft verklaard dat hij op 13 september 2019 door [verdachte] werd gebeld om naar de flat aan de Goudlaan te komen. Toen [naam 1] daar aankwam trof hij vier jongens aan. Hij kende één van deze personen en dat was [verdachte] . [verdachte] vroeg hem om aangever te bellen. Vervolgens vroeg [verdachte] hem om aangever op te halen. Daarna vroeg de jongen met het petje of hij met hem mee mocht als hij aangever op ging halen. Die jongen is toen bij hem in de auto gestapt. [60] Ze hebben aangever opgehaald en op de Goudlaan zijn ze alle drie uit de auto gestapt. Hij weet niet waarom de anderen toen vroegen of aangever met hen meeging. Hij wist ook niet waar ze heen zouden gaan. [naam 1] wilde ook meegaan, maar [verdachte] zei dat dat niet hoefde. [naam 1] vertrouwende het niet. Hij heeft meegekregen dat [verdachte] tegen aangever zei dat hij meeging in de Peugeot. Op dat moment heeft [verdachte] gezegd dat ze met aangever wilden praten. Ze zijn vervolgens weggereden.
[naam 1] is achter de Peugeot 206 aangereden, omdat hij er geen goed gevoel over had. Terwijl hij achter hen aanreed heeft hij aangever en [verdachte] proberen te bellen. Hij had eerst contact met [verdachte] en daarna met aangever. Hij heeft tegen [verdachte] gezegd dat hij aangever wilde spreken, omdat deze zijn telefoon niet opnam. Toen hij [verdachte] aan de lijn had heeft hij ook gevraagd of het goed ging. Toen hij aangever aan de lijn had zei deze dat hij moest gaan en dat hij [naam 1] later wel zou spreken. [naam 1] is daarna afgehaakt. [61]
Uit de Whatsappgegevens uit de telefoon van aangever blijkt dat hij om 22.02.08 uur is gebeld door [naam 1] . Daarna werden er diverse Whatsapps tussen aangever en [naam 1] verzonden. Uit deze apps valt op te maken dat [naam 1] het initiatief neemt en contact opneemt met aangever. Hij wil afspreken, maar wil niet dat aangever bij hem komt. Uiteindelijk spreken ze af bij de woning van aangever. Ook komt het woord "5je" in de berichten voor. Verder blijkt dat aangever om 22.57.49 uur is gebeld door [naam 1] en dat er geen gesprek tot stand is gekomen. [62]

10. Overige telefonische contacten

Uit de telefoongegevens van [verdachte] blijkt dat hij op 13 september 2019 rond 20.23 uur een Whatsapp aan (zijn zus [63] ) Sharissa stuurt, dat hij buiten de stad gaat en dat hij een paar dingen moet doen. Zij mag (zijn vriendin [64] ) Siri wel ophalen. Later om 20.48 uur ontvangt [verdachte] een Whatsapp van een persoon die in zijn contacten “Vrouwtje Bel” wordt genoemd, dat hij haar moet ophalen wanneer hij klaar is en dat ze zich zorgen om hem maakt. Ze wil haar mannetje niet kwijt voor zulke mensen! [65]
Uit de telefoongegevens van [medeverdachte 3] blijkt dat hij op 13 september 2019 om 20.45.40 uur een Whatsapp krijgt van een persoon die in zijn lijstcontacten "mama" wordt genoemd. Deze persoon vraagt of hij al in Groningen is. [medeverdachte 3] reageert hierop om 20.45.52 uur dat ze nu naar hem toekomen. De persoon met de naam "mama" appt vervolgens dat hij goed op zichzelf moet letten. Om 23.29.11 uur vraag de persoon met de naam "mama" hoe het met hem gaat. Pas om 23.55.49 uur reageert [medeverdachte 3] op deze Whatsapp dat het goed gaat en dat hij in de stad/centrum van Leeuwarden is. [66]
Uit de telefoongegevens van aangever blijkt dat om 23.42.06 uur met zijn de telefoon is geprobeerd te bellen naar een telefoonnummer dat volgens de contactenlijst behoort bij de persoon met de naam [naam 2] . [67]

11. De opgenomen vertrouwelijke communicatie (OVC's)

Op 25 september 2019 zitten [verdachte] en [medeverdachte 4] in een voertuig dat arrestanten vervoert vanuit de rechtbank naar hun plaats van detentie. Tijdens dit vervoer zijn de gesprekken opgenomen. [verdachte] (R) en [medeverdachte 4] (N) voeren onder meer het volgende gesprek:
"R: Wie gooide die torie uit die kankerauto. Diegene heeft het verpest eigenlijk.
N: Volgens mij jijzelf.
R: Wollah, nee, ik was aan het rijden.
N: Ja, daarna.
R: Daarvoor was al gegooid."
Even verderop blijkt uit het gesprek dat het voorgaande over handschoentjes gaat. [68]
Op 9 oktober 2019 werd een gesprek opgenomen tijdens het reguliere bezoek in de P.I. Leeuwarden. Het gesprek vond plaats tussen [verdachte] (R), zijn moeder (V2) en zijn vriendin (V1). Als het lastig is om de stemmen van de vrouwen uit elkaar te houden wordt dit aangeduid als V. Uit dit gesprek blijkt onder meer het volgende:
"R: lacht. Ja. (fluistert) jaaa. Kijk het is een beetje uit de hand gelopen.
V: Om een paar centen! (fluistert)
R: Ja het is een beetje uit de hand gelopen. Want we komen er dus achter dat, dat hij en die andere gozer gewoon contact hadden. Gewoon d'r na aan het verkopen waren voor mij snap je. Ik heb gewoon gelezen in de telefoon, alles. Toen ging het pas fout. Eigenlijk was het niet de bedoeling om zo uit de hand te lopen. Het was gewoon een paar tikken geven, snap je? Maar ja, hij bleef gewoon ontkennen. Want uiteindelijk heeft ie bekend.
….
R: Ja maar dat komt om het feit dat ik boos werd, ben geworden, na maanden, want dit speelt al maanden, dat ik op een gegeven moment, dat het om is geklapt. Dat ik dacht van fuck it. Ik wil gewoon mijn fucking geld hebben. Ik ben ... het is gewoon diefstal. Snap je? En ik heb er wel geïnvesteerd. En nu is mijn geld gewoon weg. Snap je? Door een paar snotneuzen snap je? Ja dan euhh. Eentje die onderduikt, ja dan pak je maar een andere.
…..
R: Het was niet de bedoeling van ons allemaal niet dat het zo zou lopen snap je. Het was niet, het is uit de hand gelopen. Dat is het probleem.
V: Nou ook omdat je had gedronken. Het begin. Sowieso.
R: Jaaa beetje. Ik was zo opgefokt van de dag ervoor. Maar het is meer euuhh, de situatie snap je. Iedereen was beetje geprikkeld snap je. Al... door de situatie wat er speelde toch? En ik was al een beetje boos dus... Ja... En ik zat al maandenlang vol stress. Ik was boos toch.
….
R: Ja. Maar toch. Hij bleef, bleef hard, hij wou niet praten. Pas toen, toen, toen euhh,
V2: Strijder,
V: Ja het is echt een strijder ja (lacht).
R: Ja, ja, ja, dat was inderdaad het probleem. Maar op een gegeven moment kon hij niet meer. Toen brak ie. (zegt iets onverstaanbaar)
R: Ja, in de auto brak ie niet. Maar daarna deden we gewoon normaal. Toen konden we relaxed gaan praten. Als ie, als ie daarna out was, ja kijk, maar kijk, (onverstaanbaar)
R: Toen heb ik hierheen gebeld. Kom. Toen zei ik, toen zei ik tegen hem: " [naam 5] (klinkt als) als je dan wil vragen of [naam 4] kan komen snap je? Maar die [naam 4] nam niet op. In die auto belde [naam 2] wel naar [naam 3] . Dus ik denk dat [naam 4] [naam 3] (vervolgens onverstaanbaar). Toen hadden we hem al mee. Dus ik dacht van weet je wat, toen gingen we hem verhoren. Maar als hij toen had gezegd van zo, zo, zo, en zo is de situatie, dan had ik gezegd, dan hadden we hem per direct teruggebracht naar huis, hadden we gezegd thanks, later, ciao. En toen, eerst hem verhoren, beetje bang maken in verhoor. Zegt ie de telefoon, ja het hele verhaal waar het om gaat, ik heb gewoon dit weggestoot (klinkt als)
R: En toen werd ik boos. En die anderen ook." [69]
Op 16 oktober 2019 werd een gesprek opgenomen in de bezoekersruimte in de P.I. Leeuwarden. Het gesprek vond plaats tussen [verdachte] (R), de vriendin van [verdachte] (V1) en [naam 6] (V2). Als het lastig is om de stemmen van de vrouwen uit elkaar te houden wordt dit aangeduid als V. Uit dit gesprek blijkt onder meer het volgende:
"R: ja, want uiteindelijk ging ie schreeuwen, hij zei: (fonetisch)"Ash" wat heb je gedaan, as heb je gedaan?
…...
R: nou, hij was wel bij, eerst bleef ontkennen
V1: ja, dat zei....
R: op een gegeven moment, ging er wel naartoe, hoofd was helemaal ingetapet, niet alleen mond nog, maar hele hoofd, helemaal ingetapet.
R: kijk, iedereen, eentje dee zijn voeten, en rest nou, eentje dee zijn hoofd, eentje dee zijn voeten, zijn armen". [70]

12. Onderzoek naar [naam 2]

Naar aanleiding van het onderzoek is verbalisant Feliz op zoek gegaan naar [naam 2] . Nadat telefonisch contact met deze persoon tot stand is gebracht wordt hem gevraagd of hij een getuigenverklaring wil afleggen. [naam 2] reageert hierop dat hij bang is om te getuigen tegen deze verdachten. Hij bevestigt dat hij juist daarom uit de stad Groningen is vertrokken. [71]
Overwegingen
Betrouwbaarheid verklaringen aangever
Door de verdediging is bepleit bijzonder terughoudend te zijn met het gebruik van de verklaringen van aangever.
De rechtbank stelt vast dat aangever meerdere malen door de politie is gehoord. De eerste keer in het ziekenhuis. Dat was in dezelfde nacht als dat aangever is opgenomen. De tweede keer in zijn woning. Hij was die ochtend uit het ziekenhuis ontslagen en lag op de bank te slapen voordat de verbalisanten binnen kwamen.
Hierna is hij meerdere malen op het politiebureau gehoord en heeft hij een verklaring afgelegd, terwijl verbalisanten met hem de route die mogelijk op de avond van 13 september 2019 is afgelegd, hebben gereden. Hij is voor de laatste keer gehoord in september 2020 door de rechter-commissaris.
De rechtbank stelt vast dat aangever tijdens alle keren dat hij is gehoord over de belangrijkste onderdelen van wat er volgens hem is gebeurd consistent heeft verklaard. Uit al zijn verklaringen blijkt duidelijk dat hij bij zijn woning in Groningen is opgehaald en dat hij zich aan de Goudlaan gedwongen voelde om in de Peugeot 206 te stappen.
Ook is hij duidelijk over de rit van Groningen naar Leeuwarden; er werden hem telkens vragen gesteld over [naam 2] , er werd gesproken over een kweek en hij mocht enkel zijn telefoon bekijken als de anderen meekeken of mee konden luisteren. Aangever heeft telkens verklaard dat, wanneer ze in de Groene Ster zijn aangekomen, de persoon die rechts van hem zat zijn spullen uit zijn zakken heeft gepakt en dat hij vrij snel, nadat hij is uitgestapt, is vastgebonden met tiewraps en ducttape. Daarna is er ook tape over zijn ogen geplakt, waardoor hij niets meer kon zien. Hij verklaart ook telkens dat hij meerdere malen is geslagen en geschopt en dat hij door geweld op de stenen terecht is gekomen. Ook verklaart hij steeds dat er, toen hij op de grond lag, terpentine over hem heen is gegoten, dat hij enkele malen buiten bewustzijn is geweest en dat hij op enig moment in de sloot is gegooid.
De rechtbank is van oordeel dat deze verklaringen niet alleen consistent zijn, maar dat deze ook in lijn zijn met de bevindingen van de verbalisanten die na de aanrijding bij aangever zijn, namelijk dat er bij aangever ducttape en tiewraps worden gezien en dat aangever meerdere verwondingen heeft. Ook passen deze verklaringen bij de bevindingen van de verbalisanten en de ambulancemedewerker dat aangever naar terpentine rook.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van het voorgaande voor het bewijs uit kan worden gegaan van de juistheid van de verklaringen van aangever. Daarbij betrekt de rechtbank dat eventuele tegenstrijdigheden in zijn verklaringen veelal zien op details en op verschil in volgorde waarin iets zou zijn gebeurd. De rechtbank is van oordeel dat dit geen afbreuk doet aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangever. Temeer nu er hier sprake is van een voor aangever zeer traumatische ervaring, waarbij hij deels niet kon zien wat er plaatsvond.
De rechtbank neemt aldus de verklaringen van aangever als uitgangspunt. Daarop zal de rechtbank op onderdelen -die naar haar oordeel van ondergeschikte aard zijn- een uitzondering maken, aangezien deze onderdelen onvoldoende steun vinden in andere (objectieve) bewijsmiddelen.
Betrouwbaarheid van de verklaringen van verdachte en zijn medeverdachten
[verdachte] is op 14 september 2019 aangehouden en heeft zich vanaf het begin op zijn zwijgrecht beroepen. De politie heeft het onderzoek op 29 november 2019 afgerond en een proces-verbaal opgemaakt.
Uit heimelijk opgenomen gesprekken blijkt dat [verdachte] meerdere malen heeft gezegd dat hij het onderzoek ging afwachten en dan een verhaal zou maken, zodat hij zijn eigen aandeel en dat van de anderen kon minimaliseren. Ook anderen moesten zich op hun zwijgrecht beroepen, zodat er niet tegenstrijdig verklaard zou worden. [verdachte] heeft na afronding van het onderzoek in april 2020 een schriftelijke verklaring aan de rechtbank doen toekomen en heeft in september 2020 als getuige bij de rechter-commissaris een verklaring afgelegd.
Uit de inhoud van de schriftelijke verklaring van april 2020 en de verklaring die [verdachte] in september 2020 bij de rechter-commissaris heeft afgelegd, blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat [verdachte] aan de hand van het dossier een scenario heeft uitgewerkt. De feiten waarvan hij vermoedt dat hij daar niet onderuit kan komen, worden door hem bekend en hij probeert hieraan een voor hem zo gunstig mogelijke draai te geven. Daarbij blijven er echter feiten en omstandigheden over, zoals de nitrile handschoenen met daarop zowel het DNA-materiaal van aangever als het DNA-materiaal van [verdachte] en de terpentine op zijn schoenen en kleding, waarvoor hij geen enkele of geen aannemelijke verklaring heeft gegeven. Daarnaast heeft hij geen plausibele uitleg gegeven voor het verschil tussen hetgeen hij uiteindelijk heeft verklaard over wat er is gebeurd en wat zijn aandeel daarin is geweest en hetgeen hij eerder in de heimelijk opgenomen gesprekken daarover heeft gezegd.
De rechtbank zal om deze redenen zijn verklaring, afgezien van hetgeen in de bewijsmiddelen is opgenomen onder het kopje
1. Algemeen, niet volgen.
Hetzelfde geldt in grote lijnen voor de verklaringen van de medeverdachten [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 5] .
[medeverdachte 4] heeft op 13 januari 2020 als eerste een verklaring afgelegd die meer richting de vaststaande feiten gaat. Hij heeft een voor zijn medeverdachten een belastende verklaring afgelegd, zonder concreet aan te geven wie wat heeft gedaan. Dit past bij hetgeen hij eerder in het heimelijk opgenomen gesprek dat hij met [verdachte] heeft gevoerd in een arrestantenvoertuig heeft gezegd, te weten dat zijn broer erg boos was en hem heeft aangeraden iedereen te verraden. Hij heeft in zijn verklaring van januari 2020 ook aangegeven dat hij het heft in eigen handen neemt, nu hij al vier maanden vast zit en geen van zijn zogenaamde vrienden iets heeft verteld om hem vrij te pleiten. In dit licht en mede gelet op de omstandigheid dat hij evenmin een aannemelijke verklaring voor de terpentine op zijn kleding en schoenen en het uit de auto gooien van latex handschoenen heeft gegeven, zal de rechtbank zijn verklaring evenmin volgen.
De andere medeverdachten hebben nadat [medeverdachte 4] heeft verklaard een verklaring afgelegd. Deze verklaringen komen er allemaal op neer dat ze zelf niet betrokken zijn geweest bij het geweld in de Groene Ster en dat ze ook niet hebben gezien wie wat heeft gedaan. Enkel [medeverdachte 5] heeft verklaard dat hij heeft gezien dat [verdachte] aangever heeft geslagen en geschopt. Hij heeft echter ook verklaard dat hij alleen die handeling van [verdachte] wil bevestigen die [verdachte] zelf op een eerder moment al heeft erkend. De rechtbank zal deze verklaringen, afgezien van hetgeen in de bewijsmiddelen is opgenomen onder het kopje
1. Algemeen, om deze redenen evenmin voor het bewijs gebruiken.
Feit 1: de wederrechtelijk vrijheidsberoving
Beoordeeld moet worden of [verdachte] zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van de opzettelijke wederrechtelijke vrijheidsberoving van aangever. De rechtbank stelt daarbij voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Artikel 282 van het Wetboek van Strafrecht stelt een tweetal gedragingen strafbaar: beroven van de vrijheid en van de vrijheid beroofd houden. Naast het van de vrijheid beroven is het beroofd houden strafbaar gesteld, opdat ook strafbaar zou worden hij die een oorspronkelijk niet wederrechtelijk of niet door hem gepleegde vrijheidsberoving wederrechtelijk voortzet. Aan [verdachte] is onder 1. kortgezegd wederrechtelijke vrijheid beroving en het van de vrijheid beroofd houden van aangever ten laste gelegd. Van wederrechtelijke vrijheidsberoving in de zin van artikel 282 van het Wetboek van Strafrecht is reeds sprake indien iemand niet vrij is om te vertrekken van de plaats waar hij zich op dat moment bevindt.
De rechtbank stelt voorop dat er niet direct vanaf het begin af aan sprake hoeft te zijn geweest van een wederrechtelijke vrijheidsberoving, maar dat deze ook na verloop van tijd kan ontstaan. Of dat zo is, en vanaf welk moment dat het geval is, zal afhangen van de omstandigheden van het geval.
Voor beide in artikel 282 van het Wetboek van Strafrecht genoemde gedragingen geldt dat nalaten al voldoende kan zijn. Het delict kan, naast actieve gedragingen, dus uit een nalaten bestaan, of uiteraard uit een combinatie van handelen en nalaten. De enkele aanwezigheid bij een vrijheidsberoving kan er onder omstandigheden toe bijdragen dat het slachtoffer niet kan gaan en staan waar hij wil. Bewust nalaten om in te grijpen, kan dan een uitvoeringshandeling zijn.
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen volgt dat aangever onder valse voorwendselen naar de Goudlaan in Groningen is gebracht. [naam 1] had hem gebeld dat hij een klant voor hem had, maar het was van meet af aan de bedoeling dat [verdachte] met aangever ging praten. Aangever heeft verklaard dat hij vanaf het begin niet vrijwillig in de Peugeot 206 heeft gezeten. De rechtbank is van oordeel dat dit past bij de omstandigheden. Aangever is woonachtig in Groningen en had geen enkele reden om mee te gaan om zich te laten verhoren over de verblijfplaats van [naam 2] . Op de parkeerplaats bij de Goudlaan werd hij al ondervraagd door in ieder geval [verdachte] , terwijl [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] hier op intimiderende wijze bij stonden. Vervolgens werd hem gezegd dat hij achter in de Peugeot 206 moest plaatsnemen, terwijl aan weerskanten de voor hem onbekende mannen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] gingen zitten. [medeverdachte 1] was de chauffeur vanuit Groningen tot in de Larixstraat in Leeuwarden.
Gelet op deze omstandigheden acht de rechtbank bewezen dat aangever niet vrijwillig is ingestapt, maar onder druk en door de getalsmatige overmacht van [verdachte] en de medeverdachten hiertoe is gedwongen. De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van aangever over het vastpakken, duwen en de bedreiging met geweld door te doen alsof er wapens gebruikt zouden worden als hij niet mee zou werken, onvoldoende steun vindt in de overige bewijsmiddelen. De rechtbank komt voor deze handelingen niet tot een bewezenverklaring.
In een heimelijk opgenomen gesprek heeft [verdachte] gezegd dat aangever in de auto niet ‘brak’. De rechtbank begrijpt dat aldus dat aangever in de auto stevig is bevraagd. Dat sluit aan bij de verklaring die aangever daarover heeft afgelegd, namelijk dat hem in de auto steeds is gevraagd naar [naam 2] , waar hij was en wat hij met de hennep had gedaan. Aangever had voorts geen mogelijkheid om de Peugeot 206 te verlaten en was volledig overgeleverd aan de inzittenden van de Peugeot 206. Wanneer hij zijn telefoon wilde gebruiken moest deze op de luidspreker of er werd door de verdachten meegekeken. Gelet op deze omstandigheden acht de rechtbank bewezen dat aangever wederrechtelijk van zijn vrijheid is beroofd en beroofd gehouden.
Aangekomen in de Larixstraat in Leeuwarden had aangever wellicht de mogelijkheid om de Peugeot 206 te verlaten of via zijn telefoon om hulp te vragen. Dit heeft hij niet gedaan. De rechtbank ziet hierin echter niet de contra-indicatie die door de verdediging is gesteld. Daarbij betrekt de rechtbank dat aangever tijdens de rit van Groningen naar Leeuwarden al stevig was ondervraagd, dat hij wist dat ze bij de woning van [verdachte] stonden en dat hij zag dat de andere inzittenden zich nog in de directe omgeving van de Peugeot 206 bevonden. Er was daardoor nog steeds sprake van een getalsmatige overmacht in een voor de verdachten bekende en voor aangever onbekende omgeving. Tevens blijkt uit zijn verklaring dat hij toen nog de hoop had dat het goed zou kunnen komen en dat hij misschien uiteindelijk nog terug naar Groningen zou worden gebracht. Dit blijkt ook uit hetgeen [verdachte] in een van de heimelijk opgenomen gesprekken heeft gezegd, te weten dat wanneer aangever had bekend hij misschien wel weer naar huis was gebracht.
De vaststaande feiten en omstandigheden bevatten voor wat betreft [verdachte] en de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] in het bijzonder uitvoeringshandelingen die doorgaans worden gekwalificeerd als vrijheidsberoving, terwijl voor wat betreft de medeverdachte [medeverdachte 1] zijn gedragingen zonder meer passen bij het van de vrijheid beroofd houden. Het onderscheid tussen vrijheidsberoving en van de vrijheid beroofd houden is niet messcherp te trekken.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat [verdachte] het initiatief heeft genomen om aangever op te laten halen en dat hij ook degene is geweest die aangever op de parkeerplaats in Groningen heeft ondervraagd en tegen hem heeft gezegd plaats te nemen in de Peugeot 206. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] waren hierbij op intimiderende wijze aanwezig en door het getalsmatig overwicht is aangever in de Peugeot 206 gestapt. Vervolgens is aangever in de door [medeverdachte 1] bestuurde Peugeot 206 door [verdachte] en de medeverdachten stevig verhoord en werd hij in zijn doen en laten gecontroleerd, terwijl ze met de Peugeot 206 van Groningen naar Leeuwarden reden en aangever steeds verder van huis brachten.
Naar het oordeel van de rechtbank hebben [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] zich, gelet op de door hen verrichte uitvoeringshandelingen, met [verdachte] samen schuldig gemaakt aan de vrijheidsberoving van aangever. Vervolgens hebben zij -en dat geldt evenzeer voor [medeverdachte 1] - met hun voortdurende aanwezigheid in de (directe) nabijheid van aangever hem van de vrijheid beroofd gehouden. Juist door die aanwezigheid is voorkomen dat aangever zich uit de voeten kon maken. Reeds enkel door hun aanwezigheid hebben zij een overduidelijke en centrale uitvoeringshandeling gepleegd die bepaald niet is gelijk te stellen aan medeplichtigheid. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat [verdachte] en de medeverdachten ook bij de latere gebeurtenissen in de Groene Ster aanwezig zijn geweest en -met uitzondering van de medeverdachte [medeverdachte 1] - onderdeel van de groep zijn blijven uitmaken en daaraan een bijdrage hebben geleverd.
De rechtbank is om deze redenen van oordeel dat er sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking tussen de verdachten om aangever van zijn vrijheid te beroven en beroofd te houden en zij acht medeplegen van de opzettelijke wederrechtelijke vrijheidsberoving en het beroofd houden wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2: poging tot doodslag
Aan [verdachte] is onder 2. primair medeplegen van een poging tot doodslag van aangever ten laste gelegd.
Uit de bewijsmiddelen blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet dat [verdachte] en/of zijn medeverdachten van meet af aan het opzet hebben gehad om aangever van het leven te beroven. Aldus zal moeten worden beoordeeld of er op enig moment sprake kan zijn geweest van voorwaardelijk opzet op dit gevolg, te weten het overlijden van aangever.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg -zoals hier het overlijden van aangever- aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat aangever tegen zijn wil in een auto is meegenomen naar een afgelegen parkeerplaats in het recreatiegebied de Groene Ster. Daar aangekomen werden in de auto zijn zakken leeggehaald en werd onder meer zijn telefoon afgenomen. Vervolgens moest hij uit de auto stappen. Hierna werden zijn handen vastgebonden met tiewraps. Vervolgens werden zijn ogen en mond met ducttape afgeplakt en werd er ducttape rond zijn polsen geplakt. Ook werden zijn voeten vastgebonden met tiewraps. Hierna werd aangever geslagen en geschopt. Door het geweld kwam hij op de stenen van het parkeerterrein ten val. Er werd geroepen om terpentine en aangever raakte buiten bewustzijn. Toen hij bijkwam lag hij nog op de stenen, was hij nat en rook hij naar terpentine. Hij werd opgetild aan zijn armen en benen en even later viel hij in het gras. Daarna werd hij nogmaals opgetild en kwam hij in een sloot terecht. In het water kon hij op dat moment niet ademen. Hij moest zich op de bodem laten zakken en vandaar omhoog springen om te ademen. Daarna kon hij zichzelf gedeeltelijk losmaken door eerst zijn handen en toen zijn benen te bevrijden en kon hij uit de sloot klimmen. Op dat moment was er niemand meer op de parkeerplaats aanwezig. Aangever is weggevlucht en een eind verderop aangereden door een auto die hij staande wilde houden om hulp te vragen.
Er zijn aan het lichaam van aangever zowel tiewraps als stukken ducttape aangetroffen. De verbalisanten, die bij de plaats van de aanrijding zijn gekomen en de bestuurder van de auto, die aangever heeft aangereden, hebben dit gezien. Tevens hebben verbalisanten in het ziekenhuis doorgeknipte stukken tiewraps en een stuk ducttape inbeslaggenomen dat volgens het verplegend personeel afkomstig was van aangever. Ook op de parkeerplaats zijn soortgelijke tiewraps en ducttape aangetroffen. Daarnaast hebben meerdere personen verklaard dat aangever onder het bloed zat en dat hij over zijn gehele lichaam bont en blauw was. Ook zijn er diverse verwondingen, zwellingen en blauwe plekken in zijn gezicht gezien, alsmede loszittende tanden. Daarnaast zijn er handschoenen aangetroffen met daarop aan de buitenzijde bloed van aangever. Ook is er bloed van aangever op de jassen van [verdachte] en [medeverdachte 2] aangetroffen. Gelet op deze bewijsmiddelen acht de rechtbank bewezen dat aangever, nadat hij was vastgebonden, tegen zijn gezicht en lichaam is geslagen en/of geschopt.
De rechtbank acht ook bewezen dat aangever is overgoten met terpentine. De verklaring van aangever daaromtrent vindt steun in de omstandigheid dat zijn kleding naar terpentine rook, alsook dat de schoenen en kleding van drie van de verdachten, onder wie [verdachte] , naar terpentine roken.
De rechtbank acht eveneens bewezen dat aangever in de sloot is gegooid. De verklaring van aangever daaromtrent vindt steun in de omstandigheid dat meerdere personen hebben verklaard dat hij geheel nat werd aangetroffen en dat in de sloot, bij het parkeerterrein de Simmerkrite in de Groene Ster, de schoenen van aangever zijn aangetroffen. Daarnaast werd in het gras voor die sloot een sok van aangever aangetroffen. Voorts is de plek waar aangever, gelet het aantreffen van de schoenen en de sok, in de sloot terecht moet zijn gekomen gelegen aan de achterzijde van het parkeervak waar bloed, tiewraps en ducttape zijn aangetroffen. De rechtbank acht niet aannemelijk dat aangever -zoals [verdachte] tegenover de rechter-commissaris heeft verklaard- na het krijgen van een duw in de sloot is gevallen.
De rechtbank verwijst daarvoor naar eerdere overwegingen in dit vonnis over de geloofwaardigheid van de verklaringen van de verdachten versus die van aangever. Daarbij komt dat de rechtbank het -gelet op de ruime afstand van het parkeervak tot de sloot- niet aannemelijk vindt dat het zo gegaan zou zijn.
Aldus is aangever, terwijl zijn polsen en voeten waren vastgebonden en zijn gezicht was ingetapet, in een sloot van ongeveer 160 centimeter diep en 790 centimeter breed gegooid en achtergelaten. Op dat moment was aangever al op zo'n wijze mishandeld dat hij weerloos gemaakt was en het bewustzijn al meerdere malen had verloren. De rechtbank acht het een feit van algemene bekendheid dat wanneer iemand op deze wijze en in deze staat in een redelijk diepe en modderige sloot wordt gegooid en achtergelaten er een aanmerkelijke kans is dat deze persoon komt te overlijden door verdrinking. Deze aanmerkelijke kans is voor een ieder voorzienbaar.
De rechtbank is van oordeel dat de hiervoor beschreven gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer op de dood gericht te zijn dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat degene die deze gedragingen hebben verricht willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg hebben aanvaard. Van aanwijzingen die op het tegendeel wijzen is de rechtbank niet gebleken. De rechtbank acht daarom poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank stelt vast dat uitgaande van de verklaring van aangever op zijn minst twee personen betrokken moeten zijn geweest bij het in het water gooien van aangever.
De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden is of vastgesteld kan worden dat [verdachte] een van de personen is geweest die aangever in het water heeft gegooid of zijn bijdrage hieraan anderszins van zodanig gewicht is dat hij als medepleger van het in het water gooien van aangever kan worden aangemerkt.
Zoals de Hoge Raad in vaste jurisprudentie heeft uitgemaakt is voor de de kwalificatie van medeplegen vereist dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is slechts gerechtvaardigd als de bewezen verklaarde -intellectuele en/of materiele- bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
De omstandigheid dat verdachte weigert een verklaring af te leggen of een verklaring aflegt die als uiterst ongeloofwaardig kan worden aangemerkt kan naar het oordeel van de rechtbank een rol spelen bij de vraag of, gelet op het voorhanden zijnde bewijsmateriaal, de bijdrage van verdachte als van voldoende gewicht kan worden aangemerkt.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat [verdachte] het initiatief heeft genomen voor de vrijheidsberoving van aangever en bij de uitvoering daarvan een leidende rol had. Daarbij is aangever onder druk gezet in verband met een partij hennep die gestolen zou zijn. Toen aangever daarover geen informatie kon of wilde prijsgeven is hij meegenomen naar een afgelegen plek in recreatiegebied de Groene Ster. De rechtbank is van oordeel dat in deze handelingen op zichzelf al de reële mogelijkheid besloten ligt dat er geweld tegen aangever gepleegd zou worden.
In de Groene Ster is [verdachte] een van de personen geweest die aangever weerloos heeft gemaakt door hem vast te binden en is hij ook een van de personen geweest die aangever tot bloedens toe heeft mishandeld. Dit leidt de rechtbank af uit het aantreffen van bloed van aangever op de mouw van zijn jas. Vervolgens heeft [verdachte] samen met twee anderen als laatste de plaats delict verlaten, terwijl aangever kort daarvoor door meerdere personen in het water was gegooid. Tijdens het wegrijden zijn vanuit de auto waarin [verdachte] zat mogelijke sporendragers (handschoenen) weggegooid. De kleding en schoenen van [verdachte] roken naar terpentine.
[verdachte] heeft in zijn verklaringen geen enkele aannemelijke verklaring gegeven voor de terpentine op zijn kleding en schoenen en het uit de auto gooien van handschoenen. Evenmin heeft hij een plausibele verklaring kunnen geven voor de aanwezigheid van zowel het DNA-materiaal van aangever als zijn DNA-materiaal op in de Peugeot 206 aangetroffen nitrile handschoenen. Zoals de rechtbank heeft overwogen, acht zij de verklaringen van [verdachte] volstrekt ongeloofwaardig. Hij heeft aan de hand van het dossier een scenario uitgewerkt. De feiten waarvan hij vermoedt dat hij daar niet onderuit kan komen, worden door hem bekend en hij probeert hieraan een voor hem zo gunstig mogelijke draai te geven. Daarnaast heeft hij geen plausibele uitleg gegeven voor het verschil tussen hetgeen hij uiteindelijk heeft verklaard over wat er is gebeurd en wat zijn aandeel daarin is geweest en hetgeen hij eerder in de heimelijk opgenomen gesprekken daarover heeft gezegd.
Gelet op de door rechtbank vastgestelde feiten, de ongeloofwaardige verklaring van [verdachte] over wat er in het Groene Ster gebied zou zijn gebeurd en gelet op het uitblijven van een aannemelijke verklaring van [verdachte] over de bij hem aangetroffen sporen, is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] kan worden aangemerkt als medepleger van het in het water gooien van aangever.
Daarmee acht de rechtbank de onder 2. primair ten laste gelegde medeplegen van poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1. en 2. primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 13 september 2019 in de provincie Groningen en de provincie Friesland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, immers hebben verdachten:
- met die [slachtoffer] in de auto gereden, waarbij die [slachtoffer] op de achterbank van die auto moest plaatsnemen, met aan [slachtoffer] weerszijden medeverdachten;
2.
primair
hij op 13 september 2019 in de gemeente Leeuwarden, in recreatiegebied De Groene Ster, tezamen in vereniging met een ander of anderen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet:
- tegen die [slachtoffer] heeft gezegd dat hij uit moest stappen en
- heeft geroepen: "Handen op de rug" en
- ducttape heeft geplaatst over de ogen en mond van die [slachtoffer] en
- de handen en voeten van die [slachtoffer] vast heeft gemaakt met tiewraps en ducttape en
- die [slachtoffer] heeft geslagen tegen het hoofd en het lichaam en
- vervolgens die [slachtoffer] heeft geschopt tegen het hoofd en/of het lichaam en
- vervolgens terpentine over het lichaam van die [slachtoffer] heeft gegoten en
- vervolgens, terwijl die [slachtoffer] al dan niet in staat van bewusteloosheid verkeerde, die [slachtoffer] in de sloot heeft gegooid en
- vervolgens die [slachtoffer] daar heeft achtergelaten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid
beroven en beroofd houden;
2. primair medeplegen van poging tot doodslag.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Straf en maatregel motivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1. en 2. primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier jaren met aftrek van het voorarrest en oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor integrale vrijspraak. In het geval de rechtbank tot een veroordeling mocht komen heeft de raadsvrouw bepleit in strafmaat rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de omstandigheid dat door de maatregelen die zijn genomen om de verspreiding van het coronavirus tegen te gaan verdachte onder bijzonder zware omstandigheden de voorlopige hechtenis heeft moeten ondergaan. Voorts heeft zij bepleit de adviezen van de reclassering en dan met name het advies waarin een deels voorwaardelijke straf wordt geadviseerd, te volgen. Tevens is door de raadsvrouw aangevoerd dat oplegging van een maatregel van terbeschikkingstelling, in welke vorm dan ook, niet aan de orde is, omdat er geen sprake is van een ziekelijke stoornis dan wel dat verdachte niet verminderd toerekeningsvatbaar is. Ook is er geen sprake van zodanig gevaar dat dit de oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling rechtvaardigt.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de ter terechtzittingen, het trajectconsult opgemaakt door het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (hierna te noemen NIFP) van 18 november 2019 en een rapport opgemaakt door het NIFP, locatie Pieter Baan Centrum (hierna te noemen PBC) van 28 augustus 2020, het reclasseringsadvies opgemaakt door Reclassering Nederland op 18 november 2020, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Uit het dossier komt naar voren dat verdachte kennelijk bestolen is van een partij hennep. Verdachte heeft vervolgens via aangever geprobeerd in contact te komen met degene die hij daarvoor verantwoordelijk hield, te weten [naam 2] . Toen dat niet lukte, heeft hij samen met drie van de medeverdachten aangever tegen zijn wil meegenomen in een auto van Groningen naar Leeuwarden. Vóór het instappen en onderweg is aangever stevig bevraagd over waar [naam 2] was en wat er met de hennep was gebeurd, maar hij brak niet. Uiteindelijk is aangever meegenomen naar een afgelegen parkeerterrein in het recreatiegebied de Groene Ster nabij Leeuwarden. Bij hem werden zijn sleutels en telefoon afgenomen en -eenmaal uit de auto- tiewraps en ducttape aangebracht. Daardoor waren zijn polsen aan elkaar vastgemaakt en was zijn gezicht ingetapet, zodat hij niet meer kon zien wat er gebeurde. Hij is vervolgens door meerdere personen, onder wie verdachte, geschopt en geslagen over zijn hele lichaam. Daarna is hij met terpentine overgoten. Verdachte en in ieder geval één van de medeverdachten hebben aangever, die volkomen weerloos (gemaakt) was en af en toe buiten bewustzijn verkeerde, in een tamelijk diepe sloot geworpen en hem daar achtergelaten zonder zich verder om hem te bekommeren. Terwijl aangever te water was, heeft hij zichzelf van de tiewraps en ducttape weten te bevrijden en kon hij vervolgens uit de sloot komen.
Aangever is aldus een aantal uren van zijn vrijheid beroofd geweest, is ernstig mishandeld en heeft op meerdere momenten in doodsangst verkeerd. Hij mag van geluk spreken dat hij het heeft overleefd. Nadat aangever uit de sloot heeft weten te komen, heeft hij grote moeite gehad om hulp te krijgen. In zijn wanhoop heeft hij een auto op de dichtbij gelegen autoweg tot stilstand gedwongen door zijn arm boven de rijbaan uit te steken. Hij is daarbij ernstig gewond geraakt aan zijn arm.
Verdachte is degene geweest die steeds het initiatief nam en de leiding had. Dat hij zich kennelijk bezighield met de productie van hennep is op zichzelf al laakbaar, maar dat verdachte in een conflict daarover zijn toevlucht heeft genomen tot grove inbreuken op de geestelijke en lichamelijke integriteit van een ander, waarbij hij de mogelijkheid van de dood op de koop toe heeft genomen, is onacceptabel. In beginsel past daarbij niets anders dan een langdurige gevangenisstraf.
Voordat bij een passende bestraffing kan worden stilgestaan, zal de rechtbank zich uitlaten over de mogelijkheid en eventuele noodzaak van de oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging (hierna: tbs), zoals door de officier van justitie geëist.
Wettelijk kader
De maatregel van terbeschikkingstelling kan door de rechter worden opgelegd, indien is voldaan aan de in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht (Sr) gestelde voorwaarden. Eén van die voorwaarden houdt in dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. In de regel zal de vaststelling daarvan door de rechter zijn gegrond op bevindingen, conclusies en adviezen van gedragsdeskundigen, vervat in door hen opgestelde rapporten.
Voorts is ingevolge artikel 37a, derde lid, in verbinding met artikel 37, tweede lid, Sr vereist dat de rechter beschikt over adviezen van ten minste twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines, onder wie een psychiater, die de verdachte hebben onderzocht. Deze adviezen mogen in beginsel niet meer dan een jaar voor aanvang van de terechtzitting zijn opgemaakt.
Op grond van artikel 37, derde lid, in verbinding met artikel 37a, derde lid, Sr blijft het voorgaande buiten toepassing, wanneer de verdachte weigert medewerking te verlenen aan het onderzoek. In zo’n geval is oplegging van de maatregel mogelijk, nadat door de gedragsdeskundigen voor zover mogelijk over de reden van de weigering is gerapporteerd en de rechter zich zoveel mogelijk heeft laten voorlichten over de wenselijkheid of noodzakelijkheid van een last tot terbeschikkingstelling aan de hand van één of meer andere adviezen of rapporten aan de totstandkoming waarvan de betrokkene wel bereid is geweest mee te werken.
Daarnaast dient het door de verdachte begane feit een misdrijf te zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en dient de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel te eisen. Indien het hiervoor bedoelde gevaar voor recidive van ernstige aard is kan tevens worden bevolen dat de verdachte van overheidswege zal worden verpleegd (artikel 37b, eerste lid, Sr).
In het kader van de vraag of een last tot terbeschikkingstelling als bedoeld in artikel 37a Sr moet worden gegeven, is het aan de rechter die over de feiten oordeelt om vast te stellen of bij de verdachte ten tijde van het plegen van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. De rechter heeft daarin een eigen verantwoordelijkheid en is niet gebonden aan de door de deskundigen uitgebrachte adviezen.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte heeft geweigerd medewerking te verlenen aan de onderzoeken als bedoeld in artikel 37, tweede lid Sr, te weten het nader te noemen onderzoek van het PBC, zodat het bepaalde in artikel 37, tweede lid Sr buiten toepassing blijft.
Persoon van de verdachte
Verdachte heeft in de onderhavige strafzaak consequent geweigerd mee te werken aan onderzoek door gedragsdeskundigen en deze deskundigen zijn hierdoor beknot in hun mogelijkheden hem te onderzoeken en de van belang zijnde vragen te beantwoorden. De vraag of bij de verdachte ten tijde van het delict sprake was van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens is daarom door geen van hen als zodanig beantwoord en evenmin is een gedragskundige advisering over een behandeling of begeleiding in een strafrechtelijk kader gegeven.
In het onderzoeksverslag van het PBC wordt echter ook geciteerd dan wel geparafraseerd uit eerdere gedragskundige rapporten, waaronder rapporten uitgebracht in het kader van een andere strafzaak tegen de verdachte (waarin aan hem de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: PIJ-maatregel) is opgelegd), aan de totstandkoming waarvan de verdachte zijn medewerking wel heeft verleend, alsmede diverse andere stukken met betrekking tot de geestvermogens en het gedrag van de verdachte.
Bij de door de rechtbank te beantwoorden vraag of bij de verdachte ten tijde van het begaan van de thans tenlastegelegde feiten een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond, heeft de rechtbank de inhoud van de na te melden rapporten en verklaringen betrokken. Die inhoud is hierna telkens zakelijk en voor zover van belang weergegeven.
a. Rapportage GGZ dagbehandeling “De Swing” (januari 2005)
Op dit moment kan gesteld worden dat er sprake is van een ernstige gedragsstoornis en is het risico voor het ontwikkelen van een antisociale persoonlijkheidsstoornis op latere leeftijd groot.
b. M. Koekkoek, GZ-psycholoog (Accare, 27 november 2008)
Op de DSM-IV wordt gescoord: ADHD, gedragsstoornis met vroeg begin en in de differentiaaldiagnose MCDD. Op as II wordt een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling in antisociale richting gesteld.
c. F.M.J. Bruggeman, psychiater (Pro Justitia 18 maart 2010)
Bruggeman stelt als hoofddiagnose een gedragsstoornis beginnend op de kinderleeftijd, ernstig, en daarbij ADHD gecombineerde type, misbruik van alcohol en misbruik van cannabis. De persoonlijkheidsdiagnostiek is uitgesteld maar hoewel betrokkene de leeftijd van 18 jaar nog niet bereikt heeft, zijn er al wel aanwijzingen voor een ontwikkeling richting een persoonlijkheidsstoornis met antisociale en narcistische kenmerken. Uit de voorgeschiedenis is gebleken dat verdachte maar beperkt leerbaar is. Hij heeft een uitgebreide (residentiële) behandelvoorgeschiedenis zonder dat deze behandeling fundamenteel veranderingen in zijn gedrag heeft aangebracht. Zijn leerbaarheid is beperkt, functioneel en gebruikmakend van aard.
d. E. de Vrij, klinisch psycholoog (Pro Justitia 11 maart 2010)
Er is op basis van de vroege ontwikkelingsproblematiek sprake van een verhoogd zelfbeeld, een sterke gerichtheid op wensvervulling en neiging anderen naar zijn hand te zetten, van een lage frustratietolerantie en beperking in de impulscontrole en van beperkingen in het inlevingsvermogen en in het ervaren van schuld en moreel besef. Tevens is er sprake van een gebrek aan probleeminzicht. Er wordt een zorgelijke seksuele ontwikkeling geconstateerd. In DSM-IV termen is er sprake van een gedragsstoornis en een zich vormende persoonlijkheidsstoornis met narcistische en antisociale trekken. Wegens het nog niet bereikt hebben van de leeftijd van 18 jaar kan evenwel niet tot een stoornis van de persoonlijkheid worden besloten.
e. Matsier, psychiater (FOBA Rotterdam, 31 maart 2011)
DSM-diagnose: Gedragsstoornis beginnend voor het 12e jaar, ernstig, als hoofddiagnose en daarbij ADHD gecombineerde type, misbruik van alcohol en misbruik van cannabis, beide in remissie door toezicht. De persoonlijkheidsdiagnose in de DSM-IV wordt uitgesteld.
f. C. van den Bergh, behandelcoördinator (27 maart 2014)
De DSM-IV classificatie wordt hernieuwd, omdat verdachte volwassen is. Als hoofddiagnose wordt gesteld schizo-affectieve stoornis, daarbij gedragsstoornis, beginnend voor het 12e jaar, ernstig, misbruik van alcohol en van cannabis in remissie door toezicht. Op de as II wordt een antisociale persoonlijkheidsstoornis gesteld met narcistische trekken.
Verdachte had een basaal wantrouwen naar anderen en voelde zich snel tekort gedaan, verraden of gekrenkt. Hierover ging hij rumineren en kreeg paranoïde gedachten en heftige wraakgevoelens. Hij was sterk afhankelijk van externe sturing op zijn gedrag en had baat bij een rustige omgeving en medicatie om zijn gedrag te reguleren.
g. A. Witvliet, GZ-psycholoog (PBC, 28 augustus 2020)
Door de weigering is geen zicht verkregen op verdachtes belevingswereld en innerlijke drijfveren, maar door zijn gedrag op de afdeling, het milieurapport en verschillende justitiële bronnen is wel het nodige over hem bekend geworden.
Zo is duidelijk dat verdachte een problematische kindertijd heeft gekend en zich reeds vanaf jonge leeftijd afwijkend heeft ontwikkeld. In de rapportages gedurende de PIJ-maatregel valt ook op dat de diagnostiek enigszins verschuift en zich meer richt op de eveneens gediagnostiseerde gedragsstoornis en in het verlengde daarvan de persoonlijkheidsstoornis en minder op de eventuele ADHD. Deze gedragsstoornis wordt ook al op jonge leeftijd bij betrokkene gezien en beschreven. In de basisschoolleeftijd worden meerdere hulpverleningstrajecten ingezet, maar dit leidt niet tot gedragsverandering. Sterker nog, in de daaropvolgende jaren verergeren de gedragsproblemen en overtreedt hij meerdere malen de wet. Hierbij valt op dat verschillende ingezette hulpverleningstrajecten niet het gewenste effect hebben en hij zelfs in een JJI tweemaal een groepsleider steekt.
In de zes jaar durende PIJ-maatregel, die verdachte op 17-jarige leeftijd krijgt opgelegd concludeert men dat de gedragsproblemen zijn uitgekristalliseerd richting een antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische strekken. De behandeling binnen de PIJ oogt beperkt effectief. Verdachte staat er nauwelijks open voor, heeft weinig doorzettingsvermogen en verantwoordelijkheidsgevoel en komt niet tot een zinvolle dagbesteding.
In het huidige onderzoek ziet ook onderzoeker een ontwikkeling richting persoonlijkheidsproblematiek met antisociale en narcistische tendensen. Echter, of er nog immer gesproken kan worden van een persoonlijkheidsstoornis (met antisociale en narcistische trekken) heeft onderzoeker met de beschikbare informatie niet kunnen verifiëren. Tegen het einde van de PIJ-maatregel, binnen zijn resocialisatietraject, en in de ongeveer drie jaar tussen de afloop van de PIJ-maatregel en het huidige tenlastegelegde, lijken enkele afwijkende persoonlijkheidstrekken nog wel zichtbaar te zijn in de beschikbare informatie. Zo oogt betrokkene onverantwoordelijk en prikkelbaar en agressief. Ook lijkt hij bezitterig en jaloers, arrogant en hooghartig en lijkt hij gebruik te maken van list en bedrog. Ten slotte overtreedt hij de wettelijke normen.
Er is op basis van dossiergegevens en de observatie geen enkele stoornis vast te stellen, maar het geheel aan voorliggende informatie geeft wel de indruk dat er bij betrokkene sprake zou kunnen zijn van een persoonlijkheidsstoornis met antisociale en narcistische trekken.
h. De verklaring van A. Witvliet, afgelegd ter terechtzitting van 24 november 2020:
Het is een feit dat betrokkene vanaf de pubertijd tot de adolescentie gedragsproblemen heeft gehad, zoals overmatige agressiviteit, wetsovertredingen, wantrouwen, zich tekort gedaan voelen. Kortom: kenmerken die eerder zijn beschreven. Ik heb geen aanwijzingen gevonden om er anders over te denken. Gelet op deze gegevens kan ik me voorstellen dat de ernstige gedragsstoornis en uiteindelijk de antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische trekken in die tijd is vastgesteld.
Een antisociale persoonlijkheidsstoornis kan wel veranderen. Dat is hier zeker mogelijk gezien het feit dat betrokkene een PIJ-maatregel gehad heeft en toen is behandeld. Er is maar beperkte informatie over hoe de behandeling is verlopen en over hoe het ging tegen het einde van de PIJ. Het is niet waarschijnlijk dat in een zo korte periode zo veel verandering zou optreden, maar dat is ook niet volledig uit te sluiten.
i. D. Harari, psychiater (PBC 28 augustus 2020):
Er is onvoldoende informatie om op dit moment op grond van eigen onderzoek een diagnose te kunnen stellen. Daartegenover staat dat de beschikbare informatie vanuit justitie en hulpverlening wel zeer omvangrijk is. Al met al kan gesteld worden dat bij verdachte in de kindertijd herhaaldelijk een ernstige gedragsstoornis is vastgesteld, waarbij ook kenmerken van een zich ontwikkelende antisociale persoonlijkheidsstoornis en van narcistische problematiek in de kindertijd zijn beschreven en dat op zijn 21ste jaar de diagnose antisociale persoonlijkheidsstoornis is gesteld. Het gedrag dat uitgebreid in politiemutaties beschreven staat, past bij een dergelijke diagnose. Verdachte lijkt op verschillende levensgebieden te disfunctioneren en lijkt op volwassen leeftijd ook niet tot een samenwerking met instanties te kunnen komen om hier verbetering in de brengen. In het onderhavige onderzoek heeft verdachte zich gecontroleerd en aangepast opgesteld. Hij maakt een wat lege indruk. De aangepaste presentatie sluit een antisociale persoonlijkheidsstoornis niet uit. Er zijn subtiele aanwijzingen voor narcistische problematiek.
j. De verklaring van D. Harari, afgelegd ter terechtzitting van 24 november 2020:
Een persoonlijkheidsstoornis is, anders dan een stoornis die bestaat uit een bepaald toestandsbeeld (dat komt en gaat), meer blijvend van aard. De PIJ-maatregel is bedoeld voor behandeling. Dat verdachte een maand na afloop van de PIJ werd aangehouden voor overtreding van de opiumwet en de wet wapens en munitie, geeft weinig reden om optimistisch te zijn over het effect van de maatregel. Duidelijk is wel dat in de tijd dat verdachte werd behandeld in het kader van de PIJ-maatregel, de stoornis lastig te behandelen was.
Gedurende de observatie hebben wij kleine trekken van kenmerken van een antisociale persoonlijkheidsstoornis gezien: hij oogde vlak, toonde minder emotie dan verwacht rondom de geboorte van zijn eerste zoon, kwam nu en dan wantrouwend over, toonde zich soms licht dwingend en uit de hoogte. Ook werd er enige jaloezie bij hem waargenomen.
Door de eisen die aan ons zijn gesteld om een stoornis te kunnen vaststellen, kunnen wij dat nu niet, maar er ligt wel heel veel uit het verleden.
k. Reclasseringsadvies (18 november 2020)
Alle mogelijke behandelingen en begeleiding zijn ingezet om zijn gedag te veranderen. Van zijn 6e tot zijn 12e is dat ambulant, van zijn 12e tot zijn 17e zat hij op een gesloten afdeling van een jeugdinstelling of in de JJI en van zijn 17e tot zijn 23e is er sprake van een PIJ maatregel. Betrokkene heeft zich gedurende al deze trajecten ongemotiveerd opgesteld, hij wilde zijn gedrag niet veranderen en vele incidenten in deze gesloten settingen getuigen daar ook van. Hetzelfde geldt voor scholing en dagbesteding. Steeds weer bleek hij ongemotiveerd of zo’n traject moest worden afgebroken wegens agressief gedrag of pro crimineel gedrag. Naast gebrek aan motivatie speelt een gebrek aan inzicht en beperkte leerbaarheid een rol. Nadat in 2016 de PIJ maatregel eindigt blijft hij zich bezig houden met criminaliteit en (vuurwapen)gevaarlijk gedrag, waarbij hij zich herhaaldelijk lijkt te bevinden in groepen die datzelfde gedrag vertonen.
Als wij naar zijn strafblad en de jarenlange behandelgeschiedenis, in gesloten settingen en tijdens de PIJ maatregel en proefverloven, kijken lijkt dit niets te hebben opgeleverd en dat baart ons grote zorgen.
Verdachte heeft na het PBC onderzoek er voor gekozen om een deels bekennende verklaring af te leggen. Hij lijkt daarin berekenend en opportunistisch. Er is een grote discrepantie tussen waar hij van wordt verdachte en wat hij bekent.
Bij een schuldig verklaring constateren wij op basis van de RISC een hoog recidive risico en een hoge kans op letselschade en omdat de eerder vastgestelde stoornissen niet kunnen worden uitgesloten achten wij het onverantwoord en onhaalbaar om een deels voorwaardelijk straf met voorwaarden te adviseren, zoals door verdachte is voorgesteld. Gelet op hetgeen wij in de conclusie schreven en op basis van eerdere jarenlange ‘toezichten’ in het kader van proefverloven hebben wij geen illusie dat wij in de onderhavige zaak met een reclasseringstoezicht de risico’s kunnen beperken, zijn gedrag kunnen veranderen of grip op hem kunnen krijgen. Hij laat zich niet aansturen en wij schatten in dat de veiligheid van een collega, die hem zou moeten begeleiden in het gedrang zou kunnen komen.
Vaststelling van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens van de verdachte
Op basis van het voorgaande staat vast dat de verdachte vanaf zijn vroege jeugd gedragsproblemen heeft vertoond, die ondanks pogingen tot beïnvloeding door professionals in ernst toenamen.
Blijkens de hiervoor genoemde rapporten worden reeds in 2005 (verdachte was toen 12 jaar oud) alarmerende signalen waargenomen, waarna de situatie lijkt te verslechteren. Sindsdien is er door hulverleners en behandelaars consequent een ernstige gedragsstoornis, beginnend in de kindertijd, vastgesteld en wordt benoemd dat er een groot risico op het ontwikkelen van een persoonlijkheidsstoornis op latere leeftijd bestaat. Uiteindelijk wordt in 2014, wanneer verdachte de 18-jarige leeftijd heeft bereikt, een psychische stoornis in de vorm van een antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische trekken vastgesteld.
De rechtbank ziet -mede gelet op de verklaring van de deskundige Witvliet ter terechtzitting- geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de toen gestelde diagnose en neemt deze als uitgangspunt.
De rechtbank ziet zich in het kader van de onderhavige zaak vervolgens voor de vraag gesteld of er, mede gezien het tijdsverloop sinds de vaststelling van de antisociale persoonlijkheidsstoornis in 2014, aanwijzingen zijn met betrekking tot het al dan niet voortbestaan van de stoornis van verdachte ten tijde van het tenlastegelegde.
Over de persoon van de verdachte in de periode na 2014 tot heden is weinig bekend, behalve wat uit het milieuonderzoek en verdachtes justitiële antecedenten blijkt. Daarbij moet echter worden aangetekend dat verdachte telkens iedere medewerking aan het milieuonderzoek heeft geweigerd, en dat de onderzoekers aan, bijvoorbeeld, zijn moeder of levenspartner en/of andere bekenden niet naar zijn levenswandel in die periode hebben kunnen vragen.
Uit de verklaring van de deskundigen Witvliet en Harari ter terechtzitting volgt dat een antisociale persoonlijkheidsstoornis wel veranderbaar is, maar dat het een langdurig en intensief traject vereist. De rechtbank memoreert in dit verband de observatie van Bruggeman uit 2010 dat verdachtes leerbaarheid beperkt is en functioneel van aard. De reclassering beschrijft in haar recente rapport dat er tijdens de periodes van toezicht die er op verdachte zijn geweest nauwelijks sprake was van samenwerking en beïnvloeding.
Over het effect van de PIJ-maatregel, die verdachte heeft ondergaan van 4 december 2010 tot 22 mei 2016, valt in de eerste plaats op dat de slotfase daarvan haperend is verlopen. Zo is in oktober 2015 de machtiging STP ingetrokken, omdat verdachte zich niet aan de afspraken over dagbesteding en de voorwaarden van de woonbegeleiding hield. Tevens waren er zorgen over zijn houding.
Witvliet beschrijft in het rapport van het PBC dat tegen het einde van de PIJ-maatregel, binnen zijn resocialisatietraject, en in de ongeveer drie jaar tussen de afloop van de PIJ-maatregel en het huidige tenlastegelegde, enkele afwijkende persoonlijkheidstrekken nog wel zichtbaar lijken te zijn in de beschikbare informatie. Ter terechtzitting heeft hij daaraan toegevoegd dat het niet waarschijnlijk is dat in een zo korte periode (tussen de beëindiging van de PIJ-maatregel en het tenlastegelegde) zo veel verandering zou optreden, maar dat dat ook niet volledig is uit te sluiten.
Harari heeft er ter terechtzitting op gewezen dat de omstandigheid dat verdachte een maand na afloop van de PIJ-maatregel werd aangehouden voor overtreding van de Opiumwet en de wet wapens en munitie, weinig reden geeft om optimistisch te zijn over het effect van de maatregel. Duidelijk is wel dat in de tijd dat verdachte werd behandeld in het kader van de PIJ-maatregel, de stoornis lastig te behandelen was.
Verdachte zelf heeft bij gelegenheid van zijn laatste woord opgemerkt dat hij tijdens de periode waarin hij de PIJ-maatregel onderging niet is behandeld.
Over de periode vanaf de eindfase van de PIJ-maatregel en na het beëindigen daarvan blijkt onder meer het volgende uit het verdachte betreffende uittreksel uit het justitieel documentatieregister en het milieuonderzoek.
Op 23 juni 2016 werd verdachte in een uitgaansgelegenheid gezien met een zak pillen, aldus een politiemutatie. Hij wilde niet meewerken aan een fouillering en rende weg. Tijdens de achtervolging gooide hij een zak pillen weg en liet hij een vuurwapen in een portiek achter. In hoger beroep werd hij op 29 mei 2018 veroordeeld tot een werkstraf van 180 uur en 3 maanden voorwaardelijke gevangenisstraf. Op 5 juli 2017 maakte hij zich schuldig aan uitgaansgeweld, waarvoor hij op 9 oktober 2017 door de politierechter werd veroordeeld tot een werkstraf van 40 uur. Op 14 juli 2017 kreeg verdachte een gebiedsverbod voor het centrum van Leeuwarden, omdat hij de orde verschillende keren ernstig had verstoord, aldus een politiemutatie. Daarbij werd als onderbouwing gegeven: “Uit deze stukken blijkt dat u herhaaldelijk crimineel en (vuurwapen)gevaarlijk gedrag vertoont, en zich bedreigend en gewelddadig gedraagt. U bevindt zich in groepen die herhaaldelijk crimineel en (vuurwapen)gevaarlijk gedrag vertonen. U speelt binnen deze groepen een dominante rol. U mag sinds vorig jaar niet meer in een groot gedeelte van de Leeuwarder horecabedrijven komen, maar u trekt zich daar niets van aan. De politie omschrijft u als onberekenbaar. Uit de overleggen die over u worden gevoerd blijkt dat u moeilijk te sturen bent en geen hulp wilt accepteren.” In december 2017 werd verdachte besproken bij het Veiligheidshuis. Daar concludeerde men dat het wegens zijn verleden, verslaving en agressief gedrag moeilijk voor hem was een baan te vinden. Bij twee bedrijven was dat al mislukt, omdat hij agressief was. Hij leefde ’s nachts en overdag sliep hij. Verder heeft hij zich schuldig gemaakt aan medeplegen van schuldheling (2015), lokaalvredebreuk (2017) en overtreding van de Wegenverkeerswet (2018). In een rapport van reclassering Nederland uit 2019 werd opgetekend dat verdachte inmiddels samenwoonde met zijn vriendin en haar zoon. Hij had geen zinvolle dagbesteding, anders dan sporten en de zorg voor zijn stiefzoon. Hij had geen schulden en ontving samen met zijn vriendin een bijstandsuitkering. Er waren zorgen over betrokkenes contact met leden van Outlaw Motorcycle gangs. Betrokkene werd als een kwetsbare man gezien, die mogelijk niet opgewassen was tegen zware criminelen.
Harari heeft ter terechtzitting verklaard dat het gedrag dat uitgebreid in politiemutaties beschreven staat, past bij de diagnose van een antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische trekken.
Gelet op het feit dat het -na afloop van de PIJ-maatregel- aan behandeling van verdachte heeft ontbroken, is het naar het oordeel van de rechtbank onaannemelijk dat zijn psychische stoornis is overgegaan. Ook hierin ligt een aanwijzing dat de psychische stoornis nog bestond en bestaat.
Uit voormelde documentatie volgt dat sprake is van een bestendig patroon van het plegen van delicten, waarbij ook voorwaardelijke straffen en een PIJ-maatregel de verdachte niet van het telkens opnieuw plegen van strafbare feiten hebben weerhouden.
Naar het oordeel van de rechtbank passen de thans tenlastegelegde feiten bij de eerder bij verdachte vastgestelde stoornis. De deskundigen hebben ter terechtzitting kenmerken van een antisociale persoonlijkheidsstoornis benoemd. Deze zijn:
- geregeld de wet overtreden;
- gebrekkige spijt-/berouwbeleving;
- zich minder goed kunnen inleven in anderen;
- prikkelbaarheid/agressie;
- impulsiviteit;
- gebrek aan verantwoordelijkheid.
Op basis van de stukken in het dossier, met name de OVC-gesprekken, komt het volgende beeld naar voren. Verdachte voelde zich gekrenkt doordat een partij hennep van hem was gestolen. Om degene die hij daarvoor verantwoordelijk hield daadwerkelijk ter verantwoording te kunnen roepen, heeft verdachte instrumenteel druk en geweld op aangever uitgeoefend. Harari heeft ter terechtzitting opgemerkt dat zij tijdens het verblijf van verdachte in het PBC weliswaar geen geweldsdoorbraken bij hem heeft waargenomen, maar dat er ook een andere vorm van agressie bestaat, namelijk instrumentele agressie. De rechtbank schat in dat de ultieme geweldsdaad -het in het water gooien van het weerloos gemaakte en de bij vlagen buiten bewustzijn verkerende aangever- in een opwelling tot stand is gekomen. Verdachte heeft vervolgens de wet overtreden toen hij met teveel alcoholhoudende drank op en zonder rijbewijs de auto heeft bestuurd vanaf de plaats van het delict. Bij geen enkele gelegenheid heeft verdachte spijt betuigd aan aangever, waaruit de rechtbank opmaakt dat hij zich minder goed kan inleven in anderen en weinig spijt en berouw ervaart. Tot slot heeft verdachte -anders dan hij wil doen geloven- geen volledige verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen, maar heeft hij zich beperkt tot het bekennen van die handelingen waarvoor in zijn visie voldoende bewijs voorhanden was, zoals hij ook tijdens zijn verblijf in de P.I. met zijn moeder en partner had besproken. In al deze aspecten van het handelen van verdachte ziet de rechtbank sterke aanwijzingen dat de persoonlijkheidsstoornis niet uit zichzelf is overgegaan en ook bestond ten tijde van de tenlastegelegde feiten.
Ook in het gedrag van de verdachte in de penitentiaire inrichting, zoals het instrumenteel toepassen van geweld door een medegedetineerde te bedreigen om zodoende voor overplaatsing in aanmerking te kunnen komen en de behoefte aan kleding die geschikt is om spullen te smokkelen, ziet de rechtbank bepaald geen contra-indicatie voor het bestaan van een antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische trekken. Bovendien hebben de deskundigen Witvliet en Harari in het onderzoek bij het PBC kleine trekken gezien van kenmerken die passen bij deze persoonlijkheidsstoornis.
Conclusie
Gelet op hetgeen in het bijzonder door de deskundigen Witvliet en Harari naar voren is gebracht over het ontstaan en voortbestaan van een stoornis als de onderhavige acht de rechtbank de in 2014 door C. van den Bergh gestelde diagnose niet achterhaald en ook nu nog geldig.
Op grond van al hetgeen hiervoor is overwogen stelt de rechtbank vast dat het er voor moet worden gehouden dat bij verdachte ten tijde van het plegen van de bewezen verklaarde feiten een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van een psychische stoornis, te weten een antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische trekken, bestond. Sterker nog, de rechtbank is van oordeel dat er sterke aanwijzingen zijn dat verdachtes handelen mede door de stoornis is beïnvloed.
De rechtbank overweegt daarbij dat de deskundigen Witvliet en Harari weliswaar spreken in termen van mogelijkheid van het nu nog bestaan van in 2014 vastgestelde stoornis en niet kunnen uitsluiten dat deze verdwenen zou kunnen zijn, maar dat uit de strafrechtelijke levensloop van verdachte, noch uit wat er verder over hem bekend is, enig aanknopingspunt kan worden afgeleid dat de rechtbank tot een andere vaststelling noopt. De enkele omstandigheid dat de deskundigen, gelet op hun beroepsethiek, nu niet tot een actualisering van de diagnose kunnen komen doet daaraan niet af.
De stelling van verdachte dat hij sinds 2018 door zijn huidige relatie is veranderd, hetgeen is versterkt door de geboorte van zijn kind afgelopen zomer, kan op geen enkele wijze worden getoetst. Door zijn onwil om de door justitie ingeschakelde deskundigen ook maar enig inzicht te verschaffen omtrent zijn geestvermogens heeft verdachte dat onmogelijk gemaakt.
Vervolgens ligt de vraag ter beantwoording voor of -ter bescherming van de maatschappij- een terbeschikkingstelling met dwangverpleging aangewezen is. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend. Gebleken is dat bij verdachte ten tijde van de bewezen geachte feiten sprake was van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Voorts is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een aanzienlijk recidivegevaar. De inschatting van dat gevaar ontleent de rechtbank aan de langjarige duur van het bestaan van de antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische trekken en de daaraan voorafgegane ernstige gedragsstoornis, als ook het bestendige delictspatroon, waarin een toename in ernst van geweldsdelicten valt te ontwaren. Daarbij neemt de rechtbank bovendien in aanmerking de uitkomsten van het risicotaxatie-instrument door de deskundigen van het PBC. Deze geven weliswaar een onvolledig beeld, maar verdachte scoort hoog op de historische items en er valt geen enkele protectieve factor aan te wijzen. Verder betrekt de rechtbank daarbij de professionele inschatting van de reclassering. De rechtbank vindt het, ter bescherming van de maatschappij, niet verantwoord om verdachte daarin te laten terugkeren, zonder dat dit gevaar is weggenomen of in belangrijke mate is teruggebracht, waartoe behandeling een bijdrage zou kunnen leveren.
Verdachte heeft door te volharden in zijn weigering medewerking te verlenen aan het door gedragsdeskundigen (onder wie een psychiater) te verrichten onderzoek, iedere opening voor een verder onderzoek naar het bestaan van alternatieve, minder vergaande modaliteiten van beteugeling van herhalingsgevaar onmogelijk gemaakt.
De door verdachte begane feiten zijn misdrijven, waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen het opleggen van die maatregel met dat bevel eist. Gelet op de bewezenverklaring voor -kort gezegd- medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving en poging doodslag, wordt de maatregel opgelegd ter zake van misdrijven die gericht zijn tegen, of gevaar hebben veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van meerdere personen. Dat maakt dat de maatregel niet gemaximeerd is.
Zoals eerder overwogen past bij het handelen van verdachte ook een bestraffing, in beginsel in de vorm van een langdurige gevangenisstraf. De maatregel van tbs met dwangverpleging dient ter bescherming van de maatschappij. Deze maatregel brengt naar verwachting voor verdachte mee dat hem voor langere tijd zijn vrijheid wordt ontnomen. De rechtbank zal met het oog daarop de op te leggen gevangenisstraf matigen. Uit een oogpunt van vergelding en normbevestiging vindt de rechtbank -naast de maatregel van tbs met dwangverpleging- een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier jaar passend en zal deze aan verdachte opleggen.

Inbeslaggenomen goed

De rechtbank acht het vuurwapen met munitie, dat is aangetroffen in de auto die bij verdachte in gebruik was, vatbaar voor onttrekking aan het verkeer nu zij bij gelegenheid van het onderzoek naar de door hem begane feiten zijn aangetroffen en zij kunnen dienen tot het begaan van soortgelijke feiten, terwijl het ongecontroleerde bezit daarvan door verdachte in strijd is met de wet of het algemeen belang.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 2.303,76 ter vergoeding van materiële schade en € 20.000,-- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft hoofdelijke toewijzing van de vordering gevorderd met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij bepleit. Primair omdat verdachte moet worden vrijgesproken. Subsidiair omdat de verschillende opgevoerde schadeposten niet dan wel onvoldoende duidelijk zijn onderbouwd, waardoor geen goede inschatting gemaakt kan worden of er sprake is van een causaal verband met de strafbare feiten. Nadere onderbouwing van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafproces met zich meebrengen. Meer subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat in het geval de rechtbank komt tot toewijzing van immateriële schade in verband met psychische schade het gevorderde bedrag flink moet worden gematigd, omdat hoe hoger het gevorderde bedrag is hoe meer eisen er aan de onderbouwing mogen worden gesteld.
Oordeel van de rechtbank
De materiële schade
Door de benadeelde partij wordt een bedrag van € 600,-- voor kleding, zoals jas, schoenen, trainingspak en pet gevorderd. De rechtbank is van oordeel dat op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij schade aan zijn kleding heeft geleden ten gevolge van de bewezenverklaarde feiten. De vordering is echter niet onderbouwd. De aanschafwaarde en de aanschafdatum van de kleding is niet bekend. De rechtbank zal daarom gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek de hoogte van de schade op € 200,-- schatten. Voor het overig gevorderde zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard.
Door de benadeelde partij wordt een bedrag van € 325,-- gevorderd voor geld dat hem tijdens de bewezenverklaarde feiten is afgenomen. De diefstal van het geld is niet ten laste gelegd. Tevens blijkt uit het dossier onvoldoende duidelijk dat de benadeelde partij dit geld is afgenomen. Gelet daarop ontbreekt het rechtstreekse verband met de bewezenverklaarde feiten, zodat dit deel van de vordering niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
Door de benadeelde partij wordt een bedrag van € 385,-- aan ziektekosten gevorderd. Dit bedrag betreft het verplichte wettelijke eigen risico van de zorgverzekering. Door de verdediging wordt het bedrag betwist en er is geen onderbouwing gegeven dat de benadeelde partij eerder in het jaar nog niets van zijn eigen risico had gebruikt. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij de hoogte van de schade alsnog te laten aantonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal de vordering voor dit deel daarom niet-ontvankelijk verklaren.
Door de benadeelde partij worden bedragen van € 933,76 en € 60,-- voor gemaakte tandartskosten gevorderd. De rechtbank is van oordeel dat op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij schade aan zijn tanden heeft gehad ten gevolge van de bewezenverklaarde feiten. De vordering is echter onvoldoende onderbouwd, omdat niet is aangegeven waarom juist de in de facturen omschreven behandelingen zijn uitgevoerd en in hoeverre deze in verband kunnen worden gebracht met de bewezenverklaarde feiten. Omdat de rechtbank het op basis van de bewijsmiddelen wel aannemelijk acht dat er door het onder 2. primair bewezenverklaarde feit schade is ontstaan aan het gebit van verdachte, zal de rechtbank gebruikmaken van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek en de hoogte van de schade op € 500,-- schatten. Voor het overig gevorderde zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard.
De immateriële schade
Door de benadeelde partij is vergoeding van immateriële schade gevorderd in verband met geleden psychische schade. In het geval sprake is van lichamelijk letsel, kan op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek een vergoeding voor immateriële schade worden toegekend.
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij wederrechtelijk van zijn vrijheid is beroofd en in een auto is meegenomen van Groningen naar Leeuwarden. In Leeuwarden zijn ze met hem naar een afgelegen gebied gereden, waar met tiewraps en ducttape zijn handen en voeten werden vastgebonden en ducttape over zijn ogen en mond werd geplakt. Vervolgens werd hij geschopt en geslagen, met terpentine overgoten en is hij vastgebonden in een sloot gegooid en achtergelaten. Tijdens de hiervoor beschreven handelingen heeft de benadeelde partij doodsangsten uitgestaan.
De benadeelde partij heeft in zijn vordering gemotiveerd onderbouwd wat de strafbare feiten met hem hebben gedaan en wat de gevolgen hiervan voor hem zijn in zijn dagelijks leven.
Naar het oordeel van de rechtbank is derhalve voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van de bewezenverklaarde feiten. Gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek schat de rechtbank de hoogte van de schade op
€ 10.000,--. De rechtbank zal de immateriële schade tot dit bedrag toewijzen en voor het overige deel niet-ontvankelijk verklaren.
Concluderend
Gelet op het voorgaand zal de vordering tot een bedrag van € 10.700,--, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 september 2019 toewijzen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte de schadevergoeding niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen indien een of meer van zijn medeverdachten deze al heeft of hebben betaald, en andersom.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Bij onherroepelijk arrest van 12 juni 2018 de het gerechtshof Leeuwarden-Arnhem, locatie Leeuwarden, is verdachte veroordeeld tot -onder meer- een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van drie jaren. De proeftijd is ingegaan op 27 juni 2018. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen.
De officier van justitie heeft bij vordering van 16 november 2020 de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijke straf.
Nu veroordeelde de bewezenverklaarde feiten heeft begaan voor het einde van de proeftijd, zal de rechtbank de tenuitvoerlegging gelasten van deze voorwaardelijke straf.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36b, 36d, 36f, 37a, 37b, 45, 47, 57, 63, 282 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1. en 2. primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast dat verdachte ter beschikking zal worden gesteld en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
feit 1 en 2:
Benadeelde partij
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 10.700,-- (zegge: tienduizend zevenhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
13 september 2019, in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededaders van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige niet ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] , te betalen een bedrag van € 10.700,-- (zegge: tienduizend zevenhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 september 2019, en bepaalt de duur waarvoor gijzeling kan worden toegepast op 88 dagen. Dit bedrag bestaat uit € 700,-- aan materiële schade en € 10.000,-- aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte en/of (een van) zijn mededader(s) heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] , daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte en/of (een van) zijn mededader(s) aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Verklaart onttrokken aan het verkeerhet in beslag genomen vuurwapen met munitie.
Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer 21/003417-17:
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden van 12 juni 2018, te weten:
drie maanden gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.S. Sikkema, voorzitter, mr. N.A. Vlietstra en
mr. C.H. Beuker, rechters, bijgestaan door G.T. Zandstra-Alkema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 18 december 2020.
Mr. C.H. Beuker is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De genoemde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm op ambtseed en door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakt; tenzij aangegeven bevinden de genoemde pagina's zich in het doorgenummerde proces-verbaal met proces-verbaalnummer 2019244747, gesloten op 29 november 2019.
2.Verklaring [verdachte] afgelegd ter terechtzitting van 24 november 2020;
3.Verklaring [verdachte] d.d. 23 september 2020 ten overstaan van de rechter-commissaris, aanvullend stuk X;
4.Verklaring [medeverdachte 2] d.d. 19 februari 2020, aanvullend stuk E;
5.Schriftelijke verklaring van [verdachte] van april 2020, aanvullend stuk F;
6.Proces-verbaal, pagina 886;
7.Schriftelijke verklaring van [verdachte] van april 2020, aanvullend stuk F;
8.Verklaring [verdachte] afgelegd ter terechtzitting van 24 november 2020;
9.Verklaring [medeverdachte 1] , d.d. 16 juni 2020, ten overstaan van de rechter-commissaris, aanvullend stuk H.
10.Verklaring van [medeverdachte 4] d.d. 13 januari 2020, aanvullend stuk B;
11.Proces-verbaal, pagina's 263 en 264;
12.Proces-verbaal, pagina 271;
13.Proces-verbaal, pagina 285;
14.Proces-verbaal, pagina's 274 en 275;
15.Proces-verbaal, pagina's 276 en 277;
16.Verklaring [getuige] , d.d. 24 februari 2020 ten overstaan van de rechter-commissaris, aanvullend stuk N;
17.Proces-verbaal, pagina 755;
18.Proces-verbaal, pagina 270;
19.Proces-verbaal, pagina 271;
20.Proces-verbaal, pagina 273;
21.Proces-verbaal, pagina's 579 t/m 581;
22.Aanvullend proces-verbaal d.d. 14 september 2020 en foto 2 van de fotomap, aanvullend stuk J;
23.Proces-verbaal, pagina's 579 t/m 581;
24.Proces-verbaal, pagina 395;
25.Proces-verbaal, pagina 807;
26.Proces-verbaal, pagina 300;
27.Proces-verbaal, pagina 299;
28.Proces-verbaal, pagina 313;
29.Proces-verbaal, pagina 77;
30.Proces-verbaal, pagina 314;
31.Proces-verbaal, pagina 78;
32.Proces-verbaal, pagina 384;
33.Proces-verbaal, pagina 806;
34.Proces-verbaal, pagina 384;
35.Proces-verbaal, pagina 304;
36.Proces-verbaal, pagina 414;
37.Proces-verbaal, pagina 437;
38.Proces-verbaal, pagina’s 437 t/m 440;
39.Proces-verbaal, pagina 384;
40.Proces-verbaal, pagina’s 438 en 441;
41.Proces-verbaal, pagina 384;
42.Proces-verbaal, pagina 439;
43.Proces-verbaal, pagina’s 476 t/m 479;
44.Proces-verbaal, pagina’s 450 en 451;
45.NFI-rapport d.d. 30 januari 2020, aanvullend stuk C;
46.Verklaring [slachtoffer] d.d. 16 september 2020 ten overstaan van de rechter-commissaris, aanvullend stuk Q;
47.Proces-verbaal, pagina 761;
48.Verklaring [slachtoffer] d.d. 16 september 2020 ten overstaan van de rechter-commissaris, aanvullend stuk Q;
49.Proces-verbaal, pagina 759;
50.Proces-verbaal, pagina’s 761, 762, 764 en 765;
51.Verklaring [slachtoffer] d.d. 16 september 2020 ten overstaan van de rechter-commissaris, aanvullend stuk Q;
52.Proces-verbaal, pagina 772;
53.Proces-verbaal, pagina 797;
54.Verklaring [slachtoffer] d.d. 16 september 2020 ten overstaan van de rechter-commissaris, aanvullend stuk Q;
55.Proces-verbaal, pagina's 775 en 776;
56.Proces-verbaal, pagina 763;
57.Verklaring [slachtoffer] d.d. 16 september 2020 ten overstaan van de rechter-commissaris, aanvullend stuk Q;
58.Proces-verbaal, pagina 798;
59.Proces-verbaal, pagina 767;
60.Proces-verbaal, pagina 886;
61.Verklaring [naam 1] d.d. 24 februari 2020 ten overstaan van de rechter-commissaris, aanvullend stuk O;
62.Proces-verbaal, pagina's 519 en 520;
63.Proces-verbaal, pagina 640;
64.Proces-verbaal, pagina 640;
65.Proces-verbaal, pagina's 513 en 514;
66.Proces-verbaal, pagina 587;
67.Proces-verbaal, pagina's 519 en 520;
68.Proces-verbaal, pagina's 598 en 602;
69.Proces-verbaal, pagina's 609, 611, 614, 616 en 617;
70.Proces-verbaal, pagina's 640, 650 en 651;
71.Proces-verbaal, pagina 307.