Op 18 december 2020 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot afpersing. De verdachte, geboren in 1999 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, werd ervan beschuldigd op 29 november 2018 met een gedeeltelijk bedekt gelaat een winkel in Groningen binnen te zijn gegaan, een mes te hebben getoond en dit mes tegen de keel van de eigenaar van de winkel te hebben gehouden. De rechtbank heeft de zaak behandeld op tegenspraak, waarbij de verdachte via videoverbinding aanwezig was, bijgestaan door zijn advocaat, mr. M. Flach, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. M. Scharenborg.
De rechtbank heeft de tenlastelegging beoordeeld en geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was voor de poging tot diefstal of afpersing, maar dat de verdachte wel degelijk met een mes de winkel was binnengekomen en de eigenaar had bedreigd. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit, maar het subsidiair ten laste gelegde feit van poging tot afpersing wettig en overtuigend bewezen verklaard. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de impact van het feit op het slachtoffer en het feit dat de verdachte niet eerder onherroepelijk was veroordeeld.
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 maanden, waarbij de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 18 december 2020.