ECLI:NL:RBNNE:2020:4498

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
18 december 2020
Publicatiedatum
18 december 2020
Zaaknummer
18/141777-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 met een voorwaardelijke geldboete en ontzegging van de rijbevoegdheid

Op 18 december 2020 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 10 oktober 2019 een verkeersongeval heeft veroorzaakt op de Rijksweg A7 nabij Groningen. De verdachte, die als bestuurder van een motorrijtuig handelde, was ten tijde van het ongeval afgeleid door een mobiele telefoon, wat leidde tot het verlies van controle over het voertuig. Het ongeval resulteerde in zwaar lichamelijk letsel voor de bijrijder, die als slachtoffer werd aangeduid. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich niet aanmerkelijk schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde, namelijk aanmerkelijke onvoorzichtigheid en/of onoplettendheid, en heeft hem daarvan vrijgesproken. Echter, het subsidiair ten laste gelegde, dat de verdachte niet in staat was het voertuig tot stilstand te brengen, werd wel bewezen verklaard. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 500,- en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 2 maanden, met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de omstandigheden van het geval, de impact van het ongeval op de verdachte en het feit dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten was veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/141777-20
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 18 december 2020 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1970 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 4 december 2020.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J.A.M. Kwakman, advocaat te Hoogeveen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R. Janssens.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 10 oktober 2019 te of nabij Groningen als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, De Rijksweg A7 zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, rijdende op een rechte en overzichtelijke weg,
- niet in staat te zijn geweest het door hem gebezigde voertuig tot stilstand te kunnen brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte, de weg kon overzien en waarover deze vrij was dan wel
- zijn voertuig op zodanige wijze te besturen en/of te beremmen, dat hij de voortdurende controle over dat voertuig is verloren, waarbij verdachte ten tijde van het bezigen van dat voertuig een mobiele telefoon heeft bediend/gebruikt, althans was afgeleid door op een mobiele telefoon en/of diens passagier, tengevolge waarvan een (eenzijdig) verkeersongeval heeft plaatsgevonden (waarbij het voertuig - grotendeels - op de kop in een met water gevulde sloot is terechtgekomen), waardoor een ander (genaamd [slachtoffer]) zwaar lichamelijk letsel of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 10 oktober 2019 te of nabij Groningen als bestuurder van een voertuig (bedrijfsauto), daarmee rijdende op de weg, Rijksweg A7, rijdende op een rechte en overzichtelijke weg, en toen - niet in staat is geweest het door hem gebezigde voertuig tot stilstand te kunnen brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte, de weg kon overzien en waarover deze vrij was dan wel - zijn voertuig op zodanige wijze heeft bestuurd en/of heeft beremd, dat hij de voortdurende controle over dat voertuig heeft verloren, waarbij verdachte ten tijde van het bezigen van dat voertuig een mobiele telefoon heeft bediend/gebruikt, althans was afgeleid door op een mobiele telefoon en/of diens passagier, tengevolge waarvan een (eenzijdig) verkeersongeval heeft plaatsgevonden (waarbij het voertuig - grotendeels - op de kop in een met water gevulde sloot is terechtgekomen), waarbij de passagier van dat voertuig, te weten [slachtoffer], ernstig gewond is geraakt, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde in die zin dat er sprake is van aanmerkelijke onvoorzichtigheid en/of onoplettendheid. De officier van justitie heeft daartoe het volgende aangevoerd. Verdachte is de macht over het stuur verloren doordat hij afgeleid was. De reden dat verdachte afgeleid was blijft onduidelijk; een mogelijkheid is dat hij naar de pas gelakte nagels van zijn bijrijder keek. Een andere mogelijkheid is dat verdachte op de telefoon van zijn bijrijder keek. In beide scenario’s is sprake van afleiding, waarna verdachte vervolgens weer voor zich uit keek en besefte dat de auto voor hem te kort genaderd was, waarna hij moest uitwijken. Het voorgaande kan niet gekenschetst worden als momentane onoplettendheid, nu gebleken is dat verdachte gewoon niet heeft opgelet, afgeleid was daar waar hij juist zijn ogen op de weg had moeten houden. Door niet te kijken en door afgeleid te zijn is er sprake van aanmerkelijke onvoorzichtigheid en/of onoplettendheid, waardoor verdachte niet in staat was om op een rechte en overzichtelijke weg zijn voertuig tot stilstand te brengen dan wel zodanig te besturen en te remmen als nodig was in de geboden verkeerssituatie.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, nu er onvoldoende bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde aanmerkelijke schuld te komen.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte zal daarom hiervan worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hierbij het volgende.
Voor een bewezenverklaring van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 moet worden vastgesteld dat verdachte zich in het verkeer zodanig heeft gedragen dat het aan zijn aanmerkelijke schuld is te wijten dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Daarbij komt het aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Voorts verdient opmerking dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
Uit het dossier is naar voren gekomen dat verdachte op 10 oktober 2019 als bestuurder van een auto op enig moment zodanig dicht op de auto voor hem reed, dat hij zich genoodzaakt voelde om een stuurbeweging naar rechts te maken, waarna hij de berm en vervolgens de sloot in is gereden. De auto kwam in de sloot tot stilstand doordat deze tegen een damwand is gebotst. Het slachtoffer - de bijrijder van verdachte - heeft als gevolg van het ongeval zwaar lichamelijk letsel opgelopen.
Niet in geschil is dat verdachte direct voorafgaand aan het ongeval onvoldoende oplettend is geweest. Verdachte heeft dat zelf ook toegegeven. Op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting valt echter niet meer met zekerheid vast te stellen wat de exacte reden is geweest en evenmin hoe lang dit moment van onoplettendheid is geweest. Niet valt uit te sluiten dat er slechts sprake is geweest van een kort moment van onoplettendheid. Een dergelijke momentane onoplettendheid kan ernstig gevaar opleveren voor de verkeersveiligheid, zoals in dit geval ook is gebleken, maar levert naar het oordeel van de rechtbank, geen aanmerkelijke schuld op, zoals ten laste gelegd.
De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 4 december 2020;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal VerkeersOngevallenAnalyse d.d. 28 oktober 2019, opgenomen op pagina 35 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2019269940 d.d. 19 december 2019, inhoudende de relatering van verbalisant.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 10 oktober 2019 te Groningen als bestuurder van een voertuig (bedrijfsauto), daarmee rijdende op de weg, Rijksweg A7, rijdende op een rechte en overzichtelijke weg, niet in staat is geweest het door hem gebezigde voertuig tot stilstand te kunnen brengen binnen de afstand waarover hij, verdachte, de weg kon overzien en waarover deze vrij was, dan wel zijn voertuig op zodanige wijze heeft bestuurd en/of beremd, dat hij de voortdurende controle over dat voertuig is verloren, waarbij verdachte ten tijde van het bezigen van dat voertuig was afgeleid door een mobiele telefoon en/of diens passagier, ten gevolge waarvan een eenzijdig verkeersongeval heeft plaatsgevonden waarbij het voertuig grotendeels op de kop in een met water gevulde sloot is terechtgekomen, waarbij de passagier van dat voertuig, te weten [slachtoffer], ernstig gewond is geraakt, door welke gedraging van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:

subsidiair. overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 50 uren, te vervangen door 25 dagen hechtenis. Daarnaast dient aan verdachte een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid opgelegd te worden voor de duur van 2 maanden, met een proeftijd van 2 jaren. Bij zijn strafeis heeft de officier van justitie rekening gehouden met de landelijke richtlijnen en het tijdsverloop sinds het ongeval.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit om aan verdachte een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen, gelet op het feit dat verdachte zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk. Daarnaast heeft verdachte zijn rijbewijs nodig om uitstapjes te kunnen maken met het slachtoffer, nu haar dat de ontspanning en afleiding biedt die zij hard nodig heeft. De raadsvrouw heeft verder gepleit om aan verdachte- in plaats van een taakstraf - een geldboete op te leggen, nu door oplegging van een taakstraf het werk van verdachte gevaar zou lopen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft op 10 oktober 2019 op de Rijksweg A7 een ongeval veroorzaakt. Doordat verdachte tijdens het rijden op enig moment was afgeleid, zag hij een auto die voor hem reed te laat en heeft hij een ruk aan het stuur gegeven. Zodoende heeft verdachte op dat moment gevaar op de weg veroorzaakt. Als gevolg hiervan is verdachte met zijn auto in een sloot naast de snelweg beland. Het slachtoffer, een goede kennis van verdachte die naast hem in de auto zat, heeft als gevolg van de aanrijding zwaar lichamelijk letsel opgelopen.
Dat verdachte het verschrikkelijk vindt dat het slachtoffer door zijn toedoen ernstig letsel heeft opgelopen werd ter zitting duidelijk. Voorts is gebleken dat het ongeval ook op verdachte een grote impact heeft gehad.
In het voordeel van verdachte neemt de rechtbank mee dat verdachte blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie niet eerder voor het plegen van soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld.
Gelet op het bovenstaande en gelet op het feit dat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie, acht de rechtbank een voorwaardelijke geldboete en daarnaast een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid een passende reactie. De rechtbank overweegt dat een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid in deze zaak niet aangewezen is, nu verdachte zijn rijbewijs om meerdere redenen hard nodig heeft waardoor deze maatregel verdachte onevenredig zwaar zou treffen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
betaling van een
geldboete ten bedrage van € 500,-(zegge: vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door 10 dagen hechtenis.
Bepaalt dat deze geldboete niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen - bromfietsen daaronder begrepen - voor de tijd van 2 maanden.
Bepaalt, dat deze bijkomende straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Timmermans, voorzitter, mr. J. van Bruggen en H.R. Bracht rechters, bijgestaan door mr. S. Fokkert, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 18 december 2020.