ECLI:NL:RBNNE:2020:4395

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
8 december 2020
Publicatiedatum
11 december 2020
Zaaknummer
18/117151-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak en veroordeling in verkeerszaak met betrekking tot onvoorzichtig rijgedrag en letsel door aquaplaning

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 8 december 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van onvoorzichtig rijgedrag, wat geleid zou hebben tot een verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel voor een inzittende. De rechtbank oordeelde dat, hoewel de verdachte onvoorzichtig had gereden, niet kon worden vastgesteld dat deze onvoorzichtigheid als aanmerkelijk onvoorzichtig gekwalificeerd kon worden. Hierdoor was er geen sprake van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet (WVW). De rechtbank sprak de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde, maar achtte het subsidiair ten laste gelegde, namelijk overtreding van artikel 5 WVW, wel bewezen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte met een te hoge snelheid had gereden onder slechte weersomstandigheden, wat gevaar op de weg had veroorzaakt. De rechtbank legde een geldboete op van € 500,00 en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 3 maanden op, met een proeftijd van 2 jaren. De uitspraak is gedaan na een zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden van de zaak, waarbij ook de verklaringen van getuigen en de verdachte zelf zijn meegewogen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/117151-19
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 8 december 2020 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1946 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 24 november 2020.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. L.F. Withaar-Weijns, advocaat te Urk. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. Th. Pitstra.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 30 april 2018 te Groningen als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de A7, komende uit de richting van Drachten en gaande in de richting van Groningen, zich
zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, met een gezien de toen en daar aanwezige weersomstandigheden, te weten harde windstoten en/of heftige regenbuien, waardoor hij, verdachte, slecht zicht en/of minder grip op de weg heeft gehad, met een te hoge snelheid te rijden, waardoor hij, verdachte,
- de controle over het door hem, verdachte, bestuurde voertuig heeft verloren, en/of
- ( vervolgens) met dat voertuig in een dwarsslip is geraakt, en/of
- ( vervolgens) met de voorzijde van dat voertuig tegen de middengeleider is gebotst,
waardoor een ander (een inzittende van het door verdachte bestuurde voertuig, genaamd [slachtoffer]) zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken nek, meerdere brandwonden, gebroken rechterschouder en/of linker schouder uit de kom, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden
hij op of omstreeks 30 april 2018 te Groningen als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende over de weg, de A7, komende uit de richting van Drachten en gaande in de richting van Groningen, met een gezien de toen en daar aanwezige weersomstandigheden, te weten harde windstoten en/of heftige regenbuien, waardoor hij,
verdachte, slecht zicht en/of minder grip op de weg heeft gehad, met een te hoge snelheid heeft gereden, waardoor hij, verdachte,
- de controle over het door hem, verdachte, bestuurde voertuig heeft verloren, en/of
- ( vervolgens) met dat voertuig in een dwarsslip is geraakt, en/of
- ( vervolgens) met de voorzijde van dat voertuig tegen de middengeleider is gebotst, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde en heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Verdachte heeft met zijn auto op z'n minst aanmerkelijk onvoorzichtig gereden door zijn rijgedrag niet aan te passen en te rijden met een hogere snelheid dan waar de specifieke weersomstandigheden en verkeerssituatie om vroegen. Dat verdachte aldus heeft gehandeld is onder meer af te leiden uit het proces-verbaal VerkeersOngevallenAnalyse (verder: het proces-verbaal VOA), de verklaring van verdachte ter terechtzitting dat hij ten tijde van het ongeval 100 kilometer per uur heeft gereden en de verklaringen van de overige inzittenden van de auto waaruit niet is gebleken dat verdachte, ondanks de extreme weersomstandigheden waarbij sprake was van hevige regenval, en de grote hoeveelheid water op het wegdek, zijn snelheid niet tijdig heeft aangepast. Getuige [getuige 1] heeft daarbij nog verklaard dat verdachte met onverminderde snelheid bleef doorrijden, ook nadat de auto al twee keer was gaan glijden.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Zij heeft daartoe samengevat het volgende aangevoerd.
Niet kan worden bewezen dat verdachte met een, gelet op de weersomstandigheden, te hoge snelheid heeft gereden. Dat sprake is geweest van dergelijk handelen door verdachte kan niet worden afgeleid uit de getuigenverklaringen die over zijn rijgedrag zijn afgelegd. De conclusie van die strekking uit het proces-verbaal VOA is gebaseerd op een achteraf redenatie, terwijl juist van belang is wat zich voorafgaand aan het ongeval heeft afgespeeld.
Dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen kan voorts niet aan verdachte worden toegerekend, maar is goeddeels aan zijn eigen schuld zijn te wijten, nu hij zijn gordel niet om had.
Gelet hierop kan niet worden bewezen dat sprake is geweest van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (verder: WVW). Evenmin kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 5 WVW. Uit niets is gebleken dat het rijgedrag van verdachte zodanig was dat hij het ongeluk had kunnen voorzien.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen en overweegt hiertoe het volgende.
Bij de beoordeling van de vraag of een verdachte zich zodanig heeft gedragen dat er sprake is van schuld in de zin van 6 WVW komt het aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Daarbij komt dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
Op grond van het strafdossier stelt de rechtbank de volgende gang van zaken vast.
Verdachte reed op 30 april 2018 als bestuurder van een personenbusje met vijf passagiers op de A7 komende uit de richting van Drachten en gaande in de richting van Groningen.
Verdachte reed - conform ter plaatse was toegestaan - met een snelheid van 100 kilometer per uur. Er was sprake van hevige regenval en er lag veel water op de weg. Op enig moment is verdachte met zijn auto in een slip geraakt, tegen de vangrail gebotst en met zijn auto gekanteld. Eén van de inzittenden van de auto, [slachtoffer], is ten gevolge van dit ongeval zwaar gewond geraakt.
De rechtbank leidt uit het nog nader te noemen proces-verbaal VOA en de verklaringen van verdachte en overige inzittenden van de auto af dat er ten tijde van het ongeval sprake was van hevige regenval, dat er veel water op het wegdek lag en dat verdachte hoogstwaarschijnlijk door aquaplaning met zijn auto in een slip is geraakt. In het proces-verbaal VOA wordt daarbij geconcludeerd dat verdachte - gezien de weersomstandigheden - met een te hoge snelheid heeft gereden, wat mede als oorzaak van het ongeval wordt aangemerkt. Voort heeft [getuige 1] als één van de inzittenden van de auto verklaard dat verdachte met onverminderde snelheid bleef doorrijden, zelfs nadat hij al twee had gevoeld dat de auto begon te glijden.
De rechtbank overweegt dat zodanig verkeersgedrag in beginsel tot het oordeel kan leiden dat verdachte zich aanmerkelijk onoplettend en/of onachtzaam heeft gedragen en dat sprake is van schuld als bedoeld in artikel 6 WVW.
De rechtbank stelt echter mede op basis van de verklaringen van de overige inzittenden van de auto vast dat deze conclusie niet zonder meer getrokken kan worden.
Zo heeft inzittende [getuige 2] verklaard dat het eerst leek alsof ze op open asfalt reden, dat er geen water op de weg bleef liggen, maar dat het asfalt ineens gladder leek en er wel water op de weg bleef liggen. Hij voelde dat de bus begon te glijden. Inzittende [getuige 3] heeft verklaard dat hij tijdens de regenbui in Groningen voelde dat de bestuurder tijdens die regenbui voor een bocht wat gas losliet, maar dat de bus alsnog begon te glijden en dat er geen houden meer aan was. [getuige 4], zoon van verdachte en inzittende, heeft verklaard dat net voor Groningen, op de A-7, een flauwe bocht naar links is en dat hij voelde dat ze door een plas water reden en dat de banden even geen grip meer op de weg hadden, waarna de bus ging draaien.
De rechtbank acht het gelet op deze verklaringen niet ondenkbaar dat verdachte door de hevige regenval - en met name door de grote hoeveelheden water die daardoor op de weg bleven liggen - is overvallen, zoals verdachte zelf ook heeft verklaard, en zijn snelheid niet meer tijdig heeft kunnen aanpassen. Naar het oordeel van de rechtbank kan wellicht worden vastgesteld dat verdachte onvoorzichtig heeft gereden, maar kan niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat die onvoorzichtigheid ook als aanmerkelijk onvoorzichtig gekwalificeerd kan worden waardoor niet kan worden vastgesteld dat er sprake is van schuld in de zin van genoemde bepaling. Dit betekent dat verdachte van het primair ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.
De rechtbank past ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 24 november 2020 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik reed op 30 april 2018 als bestuurder van een personenauto op de A7, komende uit de richting van Drachten en gaande in de richting van Groningen. Bij mij in de auto zaten vijf passagiers. Door de harde regen en het vele water op de weg verloor ik de controle over het stuur. Ik raakt met de auto in een slip we botsten tegen de vangrail waarna de auto kantelde. Het was slecht zicht, de ruitenwissers konden het niet meer aan.
2. Proces-verbaal VerkeersOngevallenAnalyse, nummer 30.04.2018.01.41.2459, d.d. 13 augustus 2018, opgenomen in voornoemd dossier, inhoudende het relaas van verbalisanten:
1.2 Beknopte ongevalsbeschrijving:
De bestuurder van de Opel reed met zijn voertuig over de A7, komende uit de richting van Drachten en gaande in de richting van Groningen. Op enig moment is de bestuurder met zijn voertuig in een slip geraakt en tegen de vangrail gebotst. Vervolgens is de bestuurder met zijn voertuig gekanteld. Hierbij is een van de inzittenden gewond geraakt.
1.4
Conclusie/beantwoording:
Wij, verbalisanten, zijn van mening dat het ongeval niet te wijten is aan een technisch gebrek, doch dat de oorzaak moet worden gezocht in een rij- c.q. beoordelingsfout van de bestuurder van de Opel. Hij is met zijn voertuig in een dwarsslip geraakt en tegen een vangrail gebotst. Hierdoor is het voertuig gekanteld.
4.1.5
Snelheid
Tijdens het ongeval was er sprake van een grote hoeveelheid water op het wegdek, ten gevolge van hevige regenval. Vrijwel zeker is de, gezien de omstandigheden, te hoge snelheid van het voertuig van invloed geweest op het ontstaan van het ongeval. De combinatie van een te hoge snelheid en de grote hoeveelheid water op het wegdek is er vrijwel zeker de oorzaak van dat het voertuig in een ongecontroleerde slip raakte als gevolg van aquaplanning.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 5 WVW. Verdachte heeft immers, gelet op hetgeen is opgenomen in het proces-verbaal VOA, gevaar op de weg veroorzaakt door met een te hoge snelheid te rijden gezien de grote hoeveelheid water op het wegdek. Het gevaar dat zijn auto daardoor in een ongecontroleerde slip zou kunnen geraken als gevolg van aquaplaning heeft zich ook verwezenlijkt waarmee naar het oordeel van de rechtbank de overtreding van genoemd artikel vaststaat.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 30 april 2018 te Groningen als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende over de weg, de A7, komende uit de richting van Drachten en gaande in de richting van Groningen, met een gezien de toen en daar aanwezige weersomstandigheden, te hoge snelheid heeft gereden, waardoor hij, verdachte,
- de controle over het door hem, verdachte, bestuurde voertuig heeft verloren, en
- vervolgens met dat voertuig in een dwarsslip is geraakt, en
- vervolgens met de voorzijde van dat voertuig tegen de middengeleider is gebotst, door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Subsidiair: Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen -bromfietsen daaronder begrepen- voor de tijd van 6 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De officier van justitie heeft bij het bepalen van haar strafeis in het voordeel van verdachte onder meer rekening gehouden met de ouderdom van het feit.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft voor het geval de rechtbank tot een veroordeling over zal gaan, gepleit voor de oplegging van een geldboete, waarvan een substantieel deel in voorwaardelijke zin. Mocht de rechtbank tevens een rijontzegging willen opleggen dan dient deze geheel voorwaardelijk te zijn. De persoonlijke omstandigheden van verdachte en de ouderdom van het feit dienen bij de strafoplegging matigend te werken.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft door te handelen als bewezenverklaard gevaar op de weg veroorzaakt waardoor een eenzijdig ongeval is ontstaan. Eén van de inzittenden van de door verdachte bestuurde auto is ten gevolge hiervan ernstig gewond geraakt.
Gelet op de aard en ernst van het feit acht de rechtbank een geheel onvoorwaardelijke geldboete en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid passend.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte (in het buitenland) eerder onherroepelijk is veroordeeld voor overschrijding van de maximum snelheid.
Gelet op het feit dat de rechtbank tot een bewezenverklaring komt van een minder ernstig feit dan waarop de officier van justitie haar strafeis heeft gebaseerd komt zij tot een andere straf dan gevorderd.
De rechtbank zal aan verdachte een geldboete opleggen van € 500,00 en een rijontzegging van 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Hierbij heeft de rechtbank in het voordeel van verdachte de rechtbank rekening gehouden met de omstandigheid dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn. Om die reden legt de rechtbank een voorwaardelijke rijontzegging op in plaats van een onvoorwaardelijke rijontzegging.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
betaling van een
geldboete ten bedrage van € 500,00(zegge: vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door 10 dagen hechtenis.
ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen-bromfietsen daaronder begrepen- voor de tijd van 3 maanden.
Bepaalt dat deze bijkomende straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Timmermans, voorzitter, mr. M.J.B. Holsink en mr. O.J. Bosker, rechters, bijgestaan door W. Brandsma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 8 december 2020.
Mr. Holsink is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.