Op 10 december 2020 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Groningen uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1990, die werd beschuldigd van meerdere druggerelateerde misdrijven. De zaak kwam ter terechtzitting op 26 november 2020, waar de verdachte aanwezig was met zijn advocaat, mr. W. van Vliet, en het openbaar ministerie vertegenwoordigd was door mr. L. Grooters. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne, hennep, MDMA en het telen van hennepplanten in de periode van 1 september 2015 tot en met 12 november 2015. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de feiten had bekend, hoewel hij zich op zijn zwijgrecht beriep tijdens de zitting. De rechtbank achtte de feiten wettig en overtuigend bewezen en verklaarde de verdachte strafbaar.
De officier van justitie had een taakstraf van 200 uren geëist, waarbij rekening werd gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdediging pleitte voor matiging van de sanctie, wijzend op de lange duur van de procedure en de positieve veranderingen in het leven van de verdachte, waaronder het overwinnen van zijn cocaïneverslaving. De rechtbank besloot uiteindelijk om de verdachte een taakstraf van 180 uren op te leggen, waarvan 90 uren voorwaardelijk, en hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn van bijna twintig maanden. De rechtbank benadrukte dat de verdachte zich gedurende enkele maanden schuldig had gemaakt aan cocaïnehandel en de teelt van hennep, maar dat zijn positieve ontwikkeling in de afgelopen jaren aanleiding gaf om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. De rechtbank paste de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet toe en sprak de verdachte vrij van andere ten laste gelegde feiten die niet bewezen waren.