ECLI:NL:RBNNE:2020:4367

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
10 december 2020
Publicatiedatum
10 december 2020
Zaaknummer
18/820111-15
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de termijn van terbeschikkingstelling van een veroordeelde met antisociale persoonlijkheidsstoornis

Op 10 december 2020 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak van een veroordeelde die ter beschikking was gesteld wegens poging tot zware mishandeling en mishandeling. De rechtbank heeft de termijn van de terbeschikkingstelling met twee jaren verlengd, op verzoek van de officier van justitie. De behandeling vond plaats op 26 november 2020, waarbij de veroordeelde, zijn raadsvrouw mr. J.H. Rump, de officier van justitie mr. N. Tromp en deskundige B. Versantvoort aanwezig waren. De rechtbank heeft de adviezen van psychiater C.J. van Gestel en klinisch psycholoog B. Koudstaal in overweging genomen, die beiden concludeerden dat de veroordeelde nog niet klaar is voor beëindiging van de maatregel.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde, die lijdt aan een antisociale persoonlijkheidsstoornis, een geschiedenis van gewelddadig gedrag vertoont en dat zijn behandelgeschiedenis moeizaam is verlopen. Ondanks eerdere behandelingen in verschillende instellingen, is er geen significante vooruitgang geboekt in zijn resocialisatie. De rechtbank oordeelde dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen vereisen dat de terbeschikkingstelling wordt verlengd. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om het onderzoek te heropenen voor een voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging, zoals door de raadsvrouw was verzocht.

De beslissing om de terbeschikkingstelling te verlengen is genomen op basis van de artikelen 38d en 38e van het Wetboek van Strafrecht, waarbij de rechtbank de ernst van de problematiek van de veroordeelde en het risico op recidive in overweging heeft genomen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de veroordeelde nog niet in staat is om op een maatschappelijk aanvaardbare manier te functioneren buiten de instelling, gezien zijn gebrek aan ervaring met vrijheden en de bijbehorende risico's.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/820111-15
beslissing van de meervoudige kamer d.d. 10 december 2020 op een vordering van de officier van justitie tot verlenging van de termijn van terbeschikkingstelling
in de zaak tegen

[veroordeelde],

geboren op [geboortedatum] 1991 te [geboorteplaats],
thans verblijvende in [instelling 1].

Procesverloop

De officier van justitie heeft schriftelijk gevorderd dat de rechtbank de termijn van terbeschikkingstelling van de veroordeelde zal verlengen met twee jaren.
De behandeling heeft plaatsgevonden op 26 november 2020, waarbij aanwezig waren de veroordeelde, diens raadsvrouw mr. J.H. Rump, de officier van justitie mr. N. Tromp en (via een telefonische verbinding) mevrouw B. Versantvoort (GZ-psycholoog in de Woenselse Poort) als deskundige.
De rechtbank heeft acht geslagen op de stukken, waaronder met name het door het hoofd van de inrichting ondertekende rapport met advies d.d. 29 september 2020 van het behandelteam van De Woenselse Poort, waar de veroordeelde van overheidswege werd verpleegd, alsmede de aantekeningen omtrent de lichamelijke en geestelijke gesteldheid van de veroordeelde, tevens omvattende die van zijn huidige verblijf in de [instelling 1].
De rechtbank heeft voorts gelet op de adviezen als bedoeld in artikel 6:6:12, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), opgemaakt door psychiater C.J. van Gestel en klinisch psycholoog B. Koudstaal, beide op 18 september 2020, en beiden niet verbonden aan de instelling waar de veroordeelde wordt verpleegd.

Motivering

De opgelegde terbeschikkingstelling
Bij arrest van 14 november 2018 heeft het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden veroordeelde wegens poging tot zware mishandeling en mishandeling ter beschikking gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege. De terbeschikkingstelling is aangevangen op 29 november 2018.
Het advies van de instelling
In het voormeld verlengingsadvies wordt geadviseerd de termijn van de terbeschikkingstelling te verlengen met twee jaren. In dit verlengingsadvies is onder meer het volgende aangegeven, zakelijk weergegeven:
Veroordeelde is een 28-jarige man met een antisociale persoonlijkheidsstoornis met borderline trekken. Er is sprake van een gebrekkige gewetensfunctie en empatisch vermogen. Zijn gedragsbeeld is volledig passend bij een man bij wie sprake is van ernstige hechtingsproblematiek. Er is sprake van een jarenlang verblijf binnen forensische jeugd- en volwasseninstellingen. Dit heeft onder meer geleid tot een gebrek aan vertrouwen in de ander, het telkens zoeken van de machtsstrijd met de omgeving en de enerzijds functionele contactname en anderzijds behoefte aan gezien worden. Na een gemaximeerde tbs-maatregel heeft veroordeelde momenteel tbs met dwangverpleging. De behandelgeschiedenis van veroordeelde verloopt uiterst moeizaam en kent vele wisselingen van forensische instellingen, waarbij even zo vaak is besloten tot een overplaatsing na incidenten en delictgedrag. Berekende agressie en forse dreigementen die na verloop van tijd door veroordeelde worden uitgevoerd, zorgen voor een nauwelijks tot stand te brengen werkrelatie en uitblijvend behandelresultaat. Hoewel iedere professional binnen het werkveld ervan bewust is dat de hechtingsproblematiek van veroordeelde niet gebaat is bij de voortdurende overplaatsingen, maakt zijn grote mate van agressie en verzet het vaak onmogelijk om langdurig op een afdeling te verblijven en stabiliteit te behalen. Veroordeelde heeft binnen de huidige maatregel in verschillende PI’s en verschillende klinieken verbleven, maar van resocialisatie komt niets terecht. Veroordeelde verblijft sinds 4 april 2020 in [instelling 1]. In de huidige penitentiaire setting wordt haast maximaal risicomanagement toegepast, omdat veroordeelde zonder dit risicomanagement als acuut gevaarlijk wordt beschouwd. Het meest opvallende element uit dit risicomanagement is het boeienregime, waar veroordeelde inmiddels alles bij elkaar jaren aan onderworpen is. Als gekeken wordt naar risicofactoren voor toekomstig gewelddadig gedrag, zoals bijeengebracht in de HCR-20, dan scoort veroordeelde hoog op de vele factoren, zowel zijn geschiedenis betreffend, als het hier en nu en de toekomst, indien veroordeelde een hoog beveiligde setting zou verlaten, althans op basis van informatie uit de stukken. Eerdere instellingen hebben wel geconcludeerd dat het risico bij veroordeelde hoog is. Het is evenwel niet zo dat plaatsing van veroordeelde in de hoog beveiligde setting van een regulier FPC dit risico wezenlijk verlaagd heeft. Er lijkt slechts sprake van verplaatsing van het risico. In de komende periode zal de aanvraag voor een LFPZ-indicatie worden overwogen.
De deskundige Versantvoort heeft tijdens de terechtzitting van 26 november 2020 het advies bevestigd en nader toegelicht. Deze toelichting houdt - zakelijk weergegeven - in:
Veroordeelde lijkt te zijn gebaat bij een setting waarin niet zozeer wordt ingezet op beperkingen en waar verantwoordelijkheid wordt neergelegd bij veroordeelde. Er is veel contact en aandacht nodig om het verloop van de maatregel succesvol te laten zijn. Er zal eerst worden gekeken naar [instelling 2]. Daar zal vanuit het contact worden gewerkt, waarna stappen richting meer vrijheid zullen worden gezet in een FPK of FPA. Het is nog niet duidelijk of de plaatsing in Zeeland zal lukken, omdat hier tegen de grenzen van het beveiligingsniveau wordt aangelopen.
De adviezen van de deskundigen als bedoeld in artikel 6:6:12, derde lid Sv.
Veroordeelde heeft geweigerd mee te werken aan zowel het psychiatrisch als het psychologisch onderzoek. Beide deskundigen onthouden zich daarom van conclusies en advies.
In het door de deskundige B. Koudstaal (klinisch psycholoog) opgemaakte rapport worden op basis van het dossier en het korte onderzoekscontact wel enkele forensische overwegingen gegeven. Deze overwegingen houden in, zakelijk weergegeven:
De rapporteur adviseert een koerswijziging waarbij het creëren van continuïteit van zorg de prioriteit krijgt. Pas in een situatie waarin veroordeelde zich enigszins aan anderen kan verbinden, zal hij stappen vooruit kunnen maken. Hij heeft begeleiding nodig om zijn doelen te bereiken, maar hij is niet in staat deze begeleiding te accepteren. Door langdurig op dezelfde afdeling te verblijven komt veroordeelde in een situatie die hij nooit eerder heeft meegemaakt. Gezien de ernst van de problematiek, het ontbreken van overeenstemming en het voortdurende dreigende recidiverisico, adviseert de rapporteur om dit traject in te zetten op de [instelling 1]. Pas als het lukt om tot enige samenwerking te komen kan concreet worden nagedacht over het vervolg.
Door de deskundige C.J. van Gestel (psychiater) zijn in het rapport enkele constateringen gedaan. Deze constateringen houden in, zakelijk weergegeven:
Beëindiging van de maatregel lijkt onmogelijk, omdat er geen reden is aan te nemen dat de gronden voor die maatregel zijn verdwenen. Een onderzoek naar de mogelijkheid van een voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging lijkt heel ver weg. Destijds was er geen vertrouwen in de samenwerking met veroordeelde, dat noodzakelijk is om te komen tot een pakket met voorwaarden dat passend is bij het functioneren van veroordeelde en de risico’s die daarbij gezien zijn. Een verlenging van de maatregel resteert dan. Inmiddels is koers gezet naar plaatsing in de [instelling 2], maar die bestemming is nog niet bereikt. Of het huidige risicomanagement daar uitvoerbaar is, is voor de rapporteur niet duidelijk. Als het risicomanagement minder inperkend wordt, loopt het risico op nieuwe incidenten op. In het algemeen ziet de rapporteur geen andere optie dan te komen tot plaatsing voor langere tijd in een kliniek die met veroordeelde een modus vivendi vindt, om te komen tot afwikkeling van de maatregel.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gepersisteerd bij haar vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling met dwangverpleging met twee jaren.
Het standpunt van de veroordeelde en zijn raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging dient te worden onderzocht en dat daartoe het onderzoek ter terechtzitting dient te worden geschorst. Zij heeft dit als volgt toegelicht:
Het gerechtshof heeft bij de oplegging van de maatregel in het bijzonder overwogen dat de behandeling van veroordeelde primair gericht moet zijn op resocialisatie en dat er geen behandeling in klassieke zin zal moeten plaatsvinden. Daarbij heeft het gerechtshof overwogen dat aan veroordeelde binnen afzienbare termijn perspectief op meer vrijheden moet worden geboden. De behandeling in de Woenselse Poort leek goed te gaan, maar door een incident is veroordeelde nu in de [instelling 1] geplaatst en is hij weer terug bij af. Het is de vraag of het recidiverisico hoog is. Veroordeelde reageert sterk op repressie en autoriteit, waardoor het recidiverisico als hoog wordt ingeschat. Als veroordeelde echter normaal wordt bejegend, floreert hij.
Veroordeelde is van mening dat hij niet thuishoort in het tbs-systeem en dat het gevaar van recidive beperkt is als hij met respect wordt behandeld.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op grond van de strafmotivering in het onderliggende arrest vast dat de terbeschikkingstelling is opgelegd ter zake van misdrijven gericht tegen of gevaar veroorzakend voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
Op grond van de inhoud van voormelde adviezen, de door de deskundige gegeven toelichting en hetgeen overigens uit het onderzoek ter zitting naar voren is gekomen, is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen en goederen vereist dat de termijn van de dwangmaatregel wordt verlengd.
Uit de (eerdere) rapportages volgt dat de dynamiek in de persoonlijkheid van veroordeelde maakt dat hij sterk en met agressie reageert op autoriteit en de situatie waarin hij zich vernederd, onrechtvaardig of onheus bejegend voelt. Met name op mannen die zich in de beleving van veroordeelde dominant gedragen reageert veroordeelde met agressie. Mannen met - in de beleving van veroordeelde - dat gedrag zal veroordeelde ook buiten de instelling tegenkomen. Nu het te verwachten is dat veroordeelde ook buiten de poorten van de kliniek of PI geconfronteerd zal worden met dergelijke situaties, is de rechtbank van oordeel dat nog steeds de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen en goederen verlenging van de maatregel vereist. Veroordeelde heeft feitelijk zijn hele leven nog niet of nauwelijks buiten instellingen verbleven. Hij kan wel denken dat hij buiten instellingen wèl op een maatschappelijk aanvaardbare manier kan functioneren, maar dat is niet gebaseerd op enige ervaring in de opbouw van vrijheden binnen dan wel buiten een instelling en daarmee samenhangende beoordeling door behandelaars van vermindering van veiligheidsrisico's bij veroordeelde. Uit de adviezen volgt dat, gelet op de problematiek van veroordeelde, de verwachting is dat bij een zorgvuldig opgebouwd (behandel)contact veroordeelde stappen kan zetten in de richting van afname van het recidiverisico en resocialisatie.
Hoewel de rechtbank niet ontgaat hoe bijzonder de situatie van veroordeelde is, ziet de rechtbank anders dan de raadsvrouw daarom geen aanleiding om het onderzoek te heropenen en opdracht te geven aan de reclassering om een voorwaardelijke beëindiging van de dwangverpleging te onderzoeken.
De rechtbank zal de terbeschikkingstelling, overeenkomstig de vordering en het verlengingsadvies, met twee jaren verlengen.
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 38d en 38e van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

De rechtbank verlengt de termijn van de terbeschikkingstelling van veroordeelde met twee jaren.
Deze beslissing is gegeven door mr. T.M.L. Veen, voorzitter, mr. H.J. Schuth en
mr. M.B.W. Venema, rechters, bijgestaan door mr. B.E. Oosterhout, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 december 2020.