ECLI:NL:RBNNE:2020:4364

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
4 december 2020
Publicatiedatum
10 december 2020
Zaaknummer
18/210686-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag tijdens uitgaan in Sneek met ernstige gevolgen voor slachtoffer

De meervoudige strafkamer van de rechtbank Noord-Nederland heeft op 4 december 2020 uitspraak gedaan in een zaak waarin een man is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, voor poging tot doodslag. Het incident vond plaats op 2 augustus 2020 in Sneek, waar de verdachte, tijdens een uitgaansavond, het slachtoffer met kracht tegen het hoofd schopte en met beide benen op zijn hoofd sprong terwijl het slachtoffer weerloos op de grond lag. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, als geoefend vechtsporter, zich bewust moest zijn van de gevaren van zijn handelen. Ondanks het advies van de reclassering om het adolescentenstrafrecht toe te passen, besloot de rechtbank dit niet te doen, gezien de ernst van het geweld en de impact op het slachtoffer. De rechtbank achtte de kans op de dood van het slachtoffer aanmerkelijk, wat leidde tot de conclusie dat er sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood. De verdachte werd vrijgesproken van medeplegen, omdat niet kon worden vastgesteld dat de medeverdachte opzet had op de dood van het slachtoffer. De rechtbank legde ook een schadevergoeding op aan het slachtoffer, die zowel materiële als immateriële schade vorderde.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/210686-20
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 4 december 2020 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
thans gedetineerd te [instelling].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 20 november 2020.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.L. Firet, advocaat te Almere. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. I. Kluiter.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 2 augustus 2020 te Sneek, in elk geval in de gemeente Súdwest-Fryslân, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of verdachtes mededader(s) voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] tegen de grond heeft getrapt en/of (vervolgens) (toen die [slachtoffer] op de grond lag) tegen het hoofd en/of een of meer ander(e) de(e)l(en) van het lichaam heeft getrapt en/of geschopt en/of gestompt en/of
geslagen en/of met twee benen op/tegen het hoofd is gesprongen/heeft getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 2 augustus 2020 te Sneek, in elk geval gemeente Súdwest-Fryslân, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of verdachtes mededader(s) voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer] tegen de grond heeft getrapt en/of (vervolgens)(toen die [slachtoffer] op de grond lag) tegen het hoofd en/of een of meer ander(e) de(e)l(en) van het lichaam heeft getrapt en/of geschopt en/of gestompt en/of geslagen en/of met twee benen op/tegen het hoofd is gesprongen/heeft getrapt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Beoordeling van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde en vrijspraak gevraagd voor het ten laste gelegde medeplegen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde.
Ten eerste heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte niet betrokken is geweest bij het geweldsincident. De verdachte heeft verklaard dat hij de hele avond met (onder meer) zijn vader in de binnenstad van Sneek was en dat zij samen rond 2:00 uur naar huis zijn gegaan. De vader van verdachte heeft dit bij de politie bevestigd. Ter zitting heeft de raadsvrouw een viertal verklaringen overgelegd van personen die de verklaring van verdachte en zijn vader ondersteunen. Daarmee is onaannemelijk dat verdachte bij het geweldsincident aanwezig was, aldus de raadsvrouw. Ook is uitgesloten dat verdachte de hele avond in gezelschap van de andere getuigen is geweest, zoals door [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3] is verklaard. Dat maakt hun verklaringen onbetrouwbaar. Volgens de raadsvrouw zijn de verklaringen van de getuigen [getuige 1], [getuige 2], [getuige 3], [getuige 4] en [getuige 5] bovendien onbetrouwbaar omdat zij hun verklaringen bij de rechter-commissaris volledig hebben afgevlakt en de verklaringen vele tegenstrijdigheden en onzekerheden bevatten. Daarbij komt dat er belangrijke contra-indicaties zijn voor de betrokkenheid van verdachte bij het geweldsincident. De raadsvrouw wijst op de ontlastende verklaring van de medeverdachte van 31 augustus 2020, de MMA-meldingen die een ander dan verdachte als dader aanwijzen, en het ontlastende onderzoek aan de jas van verdachte.
Ten tweede heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is geweest van (voorwaardelijk) opzet op de dood. Uit het dossier kan niet exact worden vastgesteld welke handelingen zijn verricht. Daarnaast staat onvoldoende vast wat de kracht van de eventuele schop tegen het hoofd is geweest en waar aangever zou zijn geraakt.
Het oordeel van de rechtbank
Wat is er gebeurd?
Op grond van de aangifte en de beschrijving van de camerabeelden door de politie stelt de rechtbank het volgende vast.
Aangever is in de nacht van 2 augustus 2020 met twee vrienden in het centrum van Sneek geweest. Daar zijn zij in gesprek geraakt met een groep van zes andere mannen. Aanvankelijk verloopt het gesprek gemoedelijk, maar rond 04.52 in de ochtend is de sfeer omgeslagen. Aangever is door twee van de mannen uit de groep van zes aangevallen. Hij is door een van de mannen in het gezicht geslagen (aanvaller 2). Daarna is de andere man (aanvaller 1) met twee benen bovenop aangever gesprongen, terwijl hij op de grond lag.. Vervolgens heeft ‘aanvaller 2’ aangever onderuit geschopt waardoor hij nogmaals ten val is gekomen. ‘Aanvaller 1’ heeft vervolgens een aanloop genomen en aangever vol tegen zijn hoofd dan wel schouder geschopt waardoor aangever een meter achteruit is gerold.
Meerdere getuigen hebben [medeverdachte] aangewezen als ‘aanvaller 2’. [medeverdachte] heeft bekend dat hij inderdaad de persoon is geweest die aangever heeft geslagen en onderuit heeft geschopt. Hij heeft niet willen verklaren wie ‘aanvaller 1’ is.
Is verdachte betrokken geweest bij het geweldsincident?
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte betrokken is geweest bij het geweldsincident op 2 augustus 2020.
De getuigen [getuige 1], [getuige 2], [getuige 4] en [getuige 3] hebben bij de politie verklaard dat zij samen met medeverdachte [medeverdachte] en verdachte deel uitmaakten van de groep van 6 mannen met wie aangever in gesprek is geraakt. Zij hebben tevens verklaard dat verdachte aanwezig was op het moment van het geweldsincident. Bij de rechter-commissaris hebben alle vier getuigen hun verklaring op dit punt bevestigd.
Bij de politie heeft de getuige [getuige 1] verklaard dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] achter aangever zijn aangerend en hem onderuit hebben geschopt. De getuige [getuige 4] heeft verklaard dat [medeverdachte] aangever heeft geslagen en onderuit heeft geschopt en dat verdachte met twee benen op aangever is gesprongen en later tegen zijn hoofd heeft schopt. De getuige [getuige 3] heeft verklaard dat verdachte op het hoofd van aangever is gesprongen, terwijl aangever op de grond lag. Bij de rechter-commissaris hebben voornoemde getuigen hun verklaring ten aanzien van de toegepaste geweldshandelingen door verdachte bevestigd. Getuige [getuige 2] heeft bij de politie niet willen verklaren wie ‘aanvaller 1’ is. Wel heeft hij [medeverdachte] aangewezen als ‘aanvaller 2’. Bij de rechter-commissaris heeft getuige [getuige 2] verklaard dat [medeverdachte] en verdachte uit hun groepje bij de vechtpartij betrokken waren.
De rechtbank acht de getuigenverklaringen van [getuige 1], [getuige 2], [getuige 4] en [getuige 3] betrouwbaar. De verklaringen van de getuigen komen op hoofdlijnen overeen en de getuigen hebben bij de politie en daaropvolgend bij de rechter-commissaris consistent verklaard. Alleen de getuige [getuige 2] heeft bij de rechter-commissaris zijn verklaring op een punt gewijzigd: bij nader inzien stelt hij niet gezien te hebben wie er geslagen heeft en wie er op het hoofd sprong. Dat maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat zijn verklaring niet meer betrouwbaar is. [getuige 2] heeft zowel bij de politie als bij de rechter-commissaris verklaard wie er bij de vechtpartij betrokken zijn geweest. Daarmee ondersteunen zijn verklaringen de verklaringen van de andere getuigen op een essentieel punt.
De rechtbank is van oordeel dat het dossier geen dan wel onvoldoende aanknopingspunten biedt voor een motief van de getuigen om verdachte de schuld in de schoenen te schuiven, zoals door de verdediging is betoogd. Er zijn geen aanwijzingen dat de voornoemde getuigen zijn bedreigd en zich gedwongen voelden om een belastende verklaring af te leggen jegens verdachte. Van doorslaggevend belang acht de rechtbank daarbij dat de persoon die volgens verdachte in verband moet worden gebracht met de gestelde bedreigingen (Gerrit [getuige 5]), bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat hij niet weet of verdachte de persoon is die bovenop het hoofd van het slachtoffer is gesprongen. Het komt de rechtbank onwaarschijnlijk voor dat het vermeende brein achter de gestelde bedreigingen een niet belastende verklaring zou afleggen. In de door de verdediging ter zitting overgelegde screenshots van Messenger gesprekken ziet de rechtbank ook geen aanwijzingen dat sprake zou zijn van bedreigingen in de richting van verdachte en zijn familie, nog daargelaten dat niet duidelijk is hoe bedreigingen aan het adres van verdachte en zijn familie van invloed zouden zijn op de verklaringen van getuigen. Ook voor het overige is er niet gebleken dat sprake zou zijn van kwade opzet van de getuigen.
Daarnaast is er geen begin van aannemelijkheid van het door verdachte geschetste alternatieve scenario. De verklaring van verdachte en de verklaring zijn vader komen zodanig overeen dat sprake lijkt te zijn van afstemming. De rechtbank acht hierbij tevens van belang dat verdachte pas na enige tijd met kennis van het dossier en de belastende getuigenverklaringen met een alternatief scenario is gekomen, dat vervolgens door zijn vader is bevestigd. De verklaring van de vader van verdachte acht de rechtbank onbetrouwbaar. Datzelfde geldt voor de door de verdediging ter zitting overgelegde verklaringen. Daarvan kan niet worden vastgesteld hoe die tot stand zijn gekomen. Tegenover deze verklaringen staan bovendien meerdere getuigenverklaringen die verdachte als een van de daders van het geweldsincident aanwijzen en die door de rechtbank betrouwbaar worden geacht.
Gelet op de verklaring van aangever, de beschrijving van de camerabeelden en de getuigenverklaringen van [getuige 1], [getuige 2], [getuige 4] en [getuige 3], acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte ‘aanvaller 1' is geweest. Verder acht de rechtbank bewezen dat verdachte met twee benen op het hoofd van aangever is gesprongen op het moment dat aangever op de grond lag en vervolgens toen aangever opnieuw op de grond lag, tegen het hoofd van aangever heeft geschopt.
Hoe moet het feit juridisch gekwalificeerd worden?
De raadsvrouw heeft (subsidiair) betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, omdat verdachte geen opzet (in voorwaardelijke zin) op de dood had.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood van het slachtoffer – aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
De rechtbank stelt vast dat verdachte met beide benen met zijn volle gewicht en geschoeide voet op het hoofd van aangever is gesprongen, terwijl aangever weerloos op de grond lag. Verdachte heeft vervolgens, toen aangever nogmaals ten val kwam, een aanloop genomen en met zodanige kracht met geschoeide voet tegen het hoofd van aangever geschopt dat aangever een meter achteruit is gerold. De getuige [getuige 4] verklaard hierover dat ‘het leek alsof verdachte een bal wilde wegschoppen’.
Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een kwetsbaar deel van het lichaam is en dat het uitoefenen van geweld op het hoofd levensbedreigende situaties tot gevolg kan hebben. De kans dat het door verdachte toegepaste geweld tot de dood van aangever had kunnen leiden, acht de rechtbank in dit geval aanmerkelijk, gelet op de grote kracht waarmee aangever tot tweemaal toe door verdachte is geraakt. De rechtbank neemt daarbij mede in aanmerking dat aangever met zijn hoofd op de grond lag op het moment dat verdachte met beide benen op het hoofd van aangever sprong waardoor het hoofd niet naar achteren kon meebewegen. Bij zo'n harde trap in het gezicht is de aanmerkelijke kans aanwezig dat het slachtoffer hersenletsel oploopt waardoor hij komt te overlijden. Dat het niet zover is gekomen acht de rechtbank min of meer toevallig. Daarbij acht de rechtbank van belang dat verdachte een geoefend vechtsporter is. Aangenomen mag worden dat verdachte met meer kracht kan schoppen dan een gemiddeld persoon en dat hij zich hiervan bewust is. Bovendien mag de verdachte, als geoefend vechtsporter, met de gevaren van het uitoefenen van geweld op het hoofd bekend worden verondersteld. Er is wat dit betreft geen enkele aanwijzing dat verdachte niet met de aanmerkelijke kans op de dood bekend is geweest. Door desondanks te handelen zoals hij deed, heeft verdachte de kans dat aangever zou komen te overlijden op de koop toegenomen.
De rechtbank concludeert dat verdachte heeft gehandeld met het opzet (in voorwaardelijke zin) op de dood van aangever. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging doodslag.
Is er sprake geweest van medeplegen?
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het medeplegen van de poging doodslag. Weliswaar hebben verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] beide geweldshandelingen gepleegd jegens aangever, maar de medeverdachte kan op grond van het dossier niet verantwoordelijk worden gehouden voor de geweldshandelingen van de verdachte. Niet kan worden vastgesteld of de medeverdachte opzet op de dood van aangever heeft gehad en of sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking teneinde aangever dodelijk te verwonden.

Bewijsmiddelen

De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De inhoud van het zaaksdossier van Politie Noord-Nederland, nummer PL0100-2020208001, gesloten op 19 augustus 2020, dat bestaat uit diverse processen-verbaal en stukken, waaronder:
1.1.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 4 augustus 2020, opgenomen op pagina 20 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer]:
We gingen een avondje uit in Sneek. Dit was in de nacht van zaterdag 1 augustus 2020
op zondag 2 augustus 2020. Daarna liepen we richting de Prins Hendrikkade/Looxmagracht naar de plek waar de meeste taxi's staan. Daar zagen wij een grote groep jongeren staan. We liepen vlak langs de groep en we raakten met hun aan de praat. Ineens zag ik dat er een jongen op mij af kwam stormen (tussen de vier jongens die voor mij stonden). Ik zag dat die jongen mij tegemoet kwam met één gebalde buist. Ik zag en voelde meteen een vuistslag tegen mijn linker kaak. Die tik kon ik een beetje tegenhouden. Ik dat er ook andere jongens op mij af kwamen en ik draaide mij om en weerde mij af. Ik dacht dat ik ergens heen moest sprinten waar meer mensen zijn en toen ik weg wilde sprinten werd ik getackeld op mijn linker kuitbeen. Toen viel ik voorover. Daarna voelde ik dat er op mijn hoofd en lichaam werd geslagen en geschopt. Ik deed mijn armen om mijn hoofd heen om mijn hoofd te beschermen. En toen voelde ik ook dat er tegen mijn armen en hoofd geschopt. Steeds als ik overeind wilde komen, werd ik weer naar beneden gedrukt. Daarna raakte ik bewusteloos. Toen ik weer bij kwam voelde ik dat mijn rechteroog plakkerig was en dat ik bloedde. Ik heb nog veel last van spierpijn in mijn nek, mijn borstkas, mijn armen. Ook heb ik nog pijn in mijn beide armen. Ik voel me niet meer duizelig, maar ik nog wel hoofdpijn.
1.2.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van 17 augustus, opgenomen op pagina 37 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 1]:
We waren op 2 augustus met zijn zessen bij de Looxmagracht. Er kwamen even later 3 personen bij ons. We hadden eerst gewoon een gesprek. De jongen, ik bedoel die jongen die onderuit werd geschopt, begon opeens een rare vraag te stellen. De kleine van onze groep was er wel klaar mee. Hij zei ook dat de jongen op moest houden. Ik zag dat hij de persoon omduwde. Dat hij de vervelende man een trap gaf. Ik wilde [medeverdachte] tegen houden maar ik kon
er zo snel niet bij komen. Ik heb wel gezien dat de jongen werd geslagen en viel en dat er boven op hem werd gesprongen. Ik zag dat [getuige 3] er ook nog heen ging en die heb ik nog tegen willen houden. [getuige 3] deed echter op dat moment niet zo veel. Ik heb gezien dat [medeverdachte] en [verdachte] achter de jongen aanrenden en hem onderuit schopten.
1.3.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van 18 augustus, opgenomen op pagina 39 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 2]:
Ik ben zaterdag 1 augustus, omstreeks 23:00 uur, samen met vrienden naar het centrum van Sneek gegaan. Dit betrof [medeverdachte], [getuige 3], [verdachte] en [getuige 1]. Toen wij op zondag 2 augustus 2020, omstreeks 04:15 uur onder aan de brug bij de Looxmagracht zaten, kwamen diezelfde drie jongens die eerder met de politie spraken onze kant opgelopen. Wij hadden eerst een gewoon gesprek met deze jongens, ze zeiden dat ze hier op vakantie waren. Al naar enkele minuten sloeg de sfeer om. Jongen 1 wilde weglopen. Ik zag dat één iemand uit onze groep jongen 1 sloeg. Ik wil niet zeggen wie. Ik zag dat jongen een door deze klap op zijn hoofd geraakt werd. Ik zag dat jongen 1 hierdoor achterover viel. Ik zag dat Jongen 1 opstond en
probeerde weg te komen. Ik zag dat [medeverdachte] achter hem aan liep en hem "vloerde". Dit deed hij door jongen 1 tegen zijn voet aan te schoppen. Jongen 1 lag nu weer op de grond. Ik weet niet meer wat er daarna gebeurde. Ik liep toen weg. We zijn vervolgens naar de auto gelopen.
1.4.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van 18 augustus, opgenomen op pagina 42 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 4]:
Ik kwam die avond 2 augustus 2020 bij mijn vriendin vandaan en ik kwam toen wat jongens in de stad tegen. Die vroegen of ik ook nog even een peukje wilde roken. Het leek me wel even gezellig en we gingen toen naar dat bankje bij de gracht. Toen opeens werd er gevochten. Ik weet nog steeds niet waarom. Ik heb toen ook niet gezien wat er verder gebeurde omdat ik alleen maar naar die jongen keek die in het water was terecht gekomen. Ik zag later die beelden en toen schrok ik ook wel dat die ene jongen gewoon tegen zijn hoofd getrapt werd.
V: Jullie stonden daar eerst met z'n zessen. Wie waren dat allemaal?
A: [verdachte] en [medeverdachte] zijn de enige twee die ik echt ken, die anderen ken ik verder niet en daar weet ik de naam ook niet van. Ja, eentje ken ik verder wel, maar weet zijn niet.
V: Wie was degene die op die jongen sprong met twee benen?
A: Dat was volgens mij [verdachte].
Ik zie dat [verdachte] zijn achternaam [verdachte] is.
V: Diezelfde persoon, dus vermoedelijk [verdachte], schopte later nog een keer tegen het
hoofd van dat slachtoffer terwijl hij daar op de grond lag op de brug. Wat kun je
daarover zeggen?
A: Ik had dat dus niet in het echt gezien. Ik had alleen gezien dat die jongen viel
en volgens mij heb ik toen weer op die jongen gelet die in het water lag. Op de
beelden zag ik die kopschop dus. Het leek wel of [verdachte] een bal wilde wegtrappen. Ik
vind dat persoonlijk echt niet kunnen. Ik hou zelf helemaal niet van vechten.
V: Je hebt de beelden bekeken, dus kun je ook aangeven wat [medeverdachte] heeft gedaan?
A: Wat ik op de beelden zag dan was hij degene die een paar klappen heeft gegeven. Tevens is hij degene die die ene jongen onderuit trapte, waardoor hij op de brug ten val kwam.
1.5.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van 17 augustus, opgenomen op pagina 79 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 3]:
Wij zaten op 2 augustus op het bankje in Sneek en toen kwamen er 3 jongens aan. Die kenden wij niet. Toen waren we gewoon aan het praten en op dat moment werd ik gebeld en liep ik erbij weg. Op een gegeven moment keek ik naast me en toen zag ik dat ze een beetje vervelend aan het doen waren. Toen was het zomaar zo ver dat ze op de grond lagen en compleet in elkaar geslagen werden.
V: Ik wil graag weten wie er allemaal bij waren. Wil je me de namen geven?
A: [medeverdachte], is degene die voorover struikelt met de Keetdopper trui aan. [verdachte],
waarvan ik de achternaam niet weet, is degene die heel hoog kan springen. Dat is dus
degene die op het hoofd sprong van die jongen die op de grond lag.
1.6.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 14 augustus 2020, opgenomen op pagina 64 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant]:
Op zondag 2 augustus 2020 werd er een openlijke geweldpleging gepleegd op de Looxmagracht te Sneek. Het bleek dat er een camera in de omgeving hing die het feit had opgenomen. De beelden werden gevorderd en door mij uitgekeken. Op de beelden is het volgende te zien:
Op de beelden is dan te zien dat slachtoffer [slachtoffer] weg wil lopen. Echter verdachte 2 gaat achter hem aan en slaat hem met zijn rechter vuist. De slag wordt een beetje afgeweerd en beiden vallen op de grond. Dan is te zien dat verdachte 1 een aanloop neemt en boven op [slachtoffer] springt. [slachtoffer] staat daarna weer op en probeert weg te rennen. Verdachte 2 is echter ook weer opgestaan en rent achter [slachtoffer] aan en schopt(tackelt) hem onderuit waardoor [slachtoffer] weer valt en rollend op de brug terecht komt. Dat verdachte 1 hierna een aanloop neemt en [slachtoffer] vol schopt bij zijn hoofd c.q schouder waardoor [slachtoffer] een meter achteruit rolt.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feit 1. primair wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 2 augustus 2020 te Sneek, in elk geval in de gemeente Súdwest-Fryslân, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] toen die [slachtoffer] op de grond lag tegen het hoofd heeft geschopt en met twee benen op het hoofd is gesprongen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
poging doodslag.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1. primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er onvoldoende aanleiding bestaat om het adolescentenstrafrecht op verdachte toe te passen. Dat verdachte goed lijkt te gedijen in een Justitiële Jeugdinrichting (JJI) is daartoe onvoldoende zwaarwegende reden. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat in verband met de vordering benadeelde partij aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor het toepassen van het adolescentenstrafrecht, in het geval verdachte wordt veroordeeld. In het geval verdachte voor het onder 1. subsidiair ten laste gelegde feit wordt veroordeeld, heeft de raadsvrouw bepleit dat aan verdachte geen gevangenisstraf wordt opgelegd die langer duurt dan het voorarrest.
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportage van de reclassering van 12 november 2020, de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstige vorm van zinloos geweld tijdens het uitgaan in Sneek. Aanvankelijk hebben aangever en verdachte met hun gezamenlijke vrienden gemoedelijk staan praten. Zonder duidelijke aanleiding is de sfeer omgeslagen, waarbij aangever en zijn twee vrienden agressief zijn benaderd door verdachte en een mededader. Om volstrekt onduidelijke redenen is de situatie volledig uit de hand gelopen. Verdachte heeft fors geweld gebruikt tegen aangever, waarbij de kans bestond op dodelijke afloop. Verdachte is eenmaal met kracht met beide benen bovenop het hoofd van aangever gesprongen en heeft hem eenmaal met kracht tegen zijn hoofd geschopt. Dit alles terwijl aangever weerloos op de grond lag. Dat het niet erger is afgelopen is een gelukkig toeval geweest. Als geoefend vechtsporter wordt verdachte bovendien geacht bekend te zijn met zijn eigen krachten en het gevaar van trappen op het hoofd. Dat verdachte zich daardoor kennelijk niet heeft laten weerhouden rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
Uitgaansgeweld in de publieke ruimte zorgt in algemene zin voor gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Dat het feit ook op aangever een grote impact heeft gehad blijkt uit de verklaring die hij ter zitting heeft voorgelezen. Niet alleen ervaart hij meer dan drie maanden na het feit nog dagelijks lichamelijke klachten, ook voelt hij zich onveilig op straat en gaat hij groepjes met mensen uit de weg, bang om nog een keer het slachtoffer te worden van zinloos geweld.
Alleen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf doet naar het oordeel van de rechtbank recht aan de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is gepleegd.
De reclassering heeft in zijn rapportage van 12 november 2020 geadviseerd om het adolescentenstrafrecht (ASR) toe te passen. Ter zitting heeft de reclassering toegelicht dat toepassing van het ASR wenselijk wordt geacht, omdat verdachte zijn voorarrest in een JJI heeft doorgebracht en daar goed lijkt te gedijen.
De rechtbank zal voorbij gaan aan dit advies van de reclassering. Het uitgangspunt bij een meerderjarige verdachte is dat deze volgens het volwassenstrafrecht wordt bestraft. In uitzonderingsgevallen kan een verdachte tussen de 18 en 23 jaar volgens het jeugdstrafrecht bestraft worden. Belangrijke aanwijzingen daarvoor zijn de handelingsvaardigheden en de pedagogische beïnvloedbaarheid van de verdachte.
De rechtbank ziet in het geval van verdachte geen aanwijzingen dat er beperkingen zijn in de ontwikkeling van de verdachte of in de mate van zelfredzaamheid. Verder is niet gebleken dat een pedagogische aanpak noodzakelijk is. Een interventie binnen het kader van het jeugdstrafrecht is eveneens niet geadviseerd. Onder deze omstandigheden acht de rechtbank het feit dat verdachte goed gedijt in een JJI van onvoldoende zwaarwegende reden om toepassing te geven aan het jeugdstrafrecht.
De rechtbank zal de jonge leeftijd van verdachte wel betrekken bij het bepalen van de hoogte van de straf.
Voorts slaat de rechtbank acht op het feit dat hij niet eerder met justitie in aanraking is geweest.
Uit het reclasseringsrapport van 12 november 2020 blijkt verder dat de reclassering geen inschatting heeft kunnen maken van een mogelijk recidiverisico, omdat verdachte het feit ontkent. Verder volgt uit het rapport dat verdachte een jonge man is die over het algemeen zijn leven goed op orde heeft. In dit licht baart de plotselinge en heftige geweldsexplosie die van verdachte is uitgegaan de rechtbank des te meer zorgen. Daarom zal de rechtbank, als stok achter de deur, een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van 2 jaar.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, passend en geboden.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 376,86 ter vergoeding van materiële schade en € 5.000 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen, met uitzondering van de schadepost ‘horloge’. Van deze schadepost kan niet worden gesteld dat de schade rechtstreeks veroorzaakt is door het ten laste gelegde feit. Op dit punt zal de vordering volgens de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard moeten worden.
Het standpunt van de verdediging
Primair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken en dat de vordering daarom niet-ontvankelijk is. Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de vordering niet-ontvankelijk verklaard moet worden, omdat de materiële schade en immateriële schade onvoldoende zijn onderbouwd. Tot slot heeft de raadsvrouw bepleit dat in geval van toewijzing van de vordering deze gematigd dient te worden met het oog op de bijdrage van anderen aan het geweld.
Het oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat het overhemd van de benadeelde partij beschadigd is geraakt ten gevolge van het onder 1. primair bewezenverklaarde. Dit deel van de vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal worden toegewezen.
Van de schadepost ‘horloge’ kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gesteld dat de schade rechtstreeks een gevolg is van het onder 1. primair bewezenverklaarde. Dit deel van de vordering zal daarom door de rechtbank niet-ontvankelijk worden verklaard.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank als volgt.
De benadeelde partij vordert een vergoeding van door hem geleden immateriële schade vanwege lichamelijke en psychische klachten.
Het door de benadeelde partij gestelde lichamelijke letsel past bij het bewezenverklaarde geweld. Gelet daarop acht de rechtbank voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij het gestelde lichamelijke letsel heeft opgelopen ten gevolge van het bewezenverklaarde.
Wat betreft de gestelde psychische klachten is de rechtbank van oordeel dat verdachte een zeer ernstige inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van de benadeelde partij en zijn gevoel van veiligheid. Gelet op de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een aantasting van de persoon bedoeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek.
De rechtbank acht het gevorderde bedrag van € 5.000,00 billijk en zal de vordering tot vergoeding van immateriële schade toewijzen.
De vordering van de benadeelde partij zal voor een bedrag van totaal € 5.029,73 worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 2 augustus 2020.
De rechtbank ziet geen aanleiding tot matiging van het bedrag.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1. primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 6 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 2 jaar, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Ten aanzien van 18/210686-20, feit 1. primair:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
5.029,73(zegge: vijfduizend negenentwintig euro en drieënzeventig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 augustus 2020. Dit bedrag bestaat uit € 29,73 materiele schade en € 5.000,00 immateriële schade.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer]te betalen een bedrag van €
5.029,73(zegge: vijfduizend negenentwintig euro en drieënzeventig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 augustus 2020, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling voor de duur van 60 dagen worden toegepast, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 29,73 materiele schade en € 5.000,00 immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer]daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mr. B.F. Hammerle en mr. A. Nieuwenhuis, rechters, bijgestaan door L. Palstra, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 4 december 2020.