ECLI:NL:RBNNE:2020:4342

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
12 februari 2020
Publicatiedatum
8 december 2020
Zaaknummer
17167446
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Begeleide omgang tussen kinderen en hun moeder na echtscheiding met betrokkenheid van de Raad voor de Kinderbescherming

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Nederland op 12 februari 2020, staat de omgang van twee minderjarige kinderen met hun moeder centraal. De rechtbank heeft eerder, op 19 juni 2019, de zaak naar een nadere zitting verwezen in afwachting van een rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK). Tijdens de zitting op 27 januari 2020 zijn de partijen en hun advocaten aanwezig geweest, evenals een vertegenwoordiger van de RvdK. De rechtbank heeft kennisgenomen van verschillende documenten, waaronder een rapport van de RvdK van 1 november 2019, waarin de situatie van de kinderen en de omgang met de moeder wordt besproken.

De man, de vader van de kinderen, heeft verklaard dat hij de omgang met de moeder heeft stopgezet omdat dit onrust veroorzaakte bij de kinderen. Hij heeft ook zorgen geuit over de invloed van de moeder op de kinderen en heeft gesuggereerd dat de kinderen niet goed voor zichzelf kunnen zorgen in de omgang met hun moeder. De vrouw, de moeder, heeft echter aangegeven dat zij en de kinderen goed contact hadden tijdens de omgang bij Humanitas en dat zij niet begrijpt waarom de omgang is stopgezet.

De RvdK heeft in zijn rapport vastgesteld dat de kinderen al veel hebben meegemaakt, waaronder de echtscheiding van hun ouders en een ondertoezichtstelling. De RvdK adviseert begeleide omgang tussen de kinderen en de moeder, omdat het belangrijk is voor de ontwikkeling van de kinderen dat zij contact hebben met beide ouders. De rechtbank heeft de conclusies van de RvdK gevolgd en bepaald dat er begeleide omgang zal plaatsvinden via het BOCS-traject bij het Kenniscentrum Kind en Echtscheiding (KKE). De rechtbank heeft ook benadrukt dat de verantwoordelijkheid voor het stimuleren van contact tussen de kinderen en de moeder bij de vader ligt, en dat hij moet zorgen voor een veilige omgeving waarin de kinderen contact kunnen hebben met hun moeder.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rekestnummer: C/17/167446 / FA RK 19-707
beschikking van de enkelvoudige kamer d.d. 12 februari 2020
inzake
[naam],
wonende te [woonplaats] ,
hierna ook te noemen de vrouw,
advocaat mr. F. Hofstra, kantoorhoudende te Leeuwarden,
tegen
[naam],
wonende te [woonplaats] ,
hierna ook te noemen de man,
advocaat mr. P. Rijnsburger, kantoorhoudende te Leeuwarden.

1.Procesverloop

1.1.
Bij beschikking van deze rechtbank van 19 juni 2019, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast moet worden beschouwd, is de zaak naar een nadere zitting verwezen in afwachting van het onderzoek door en advies van de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de RvdK).
1.2.
Ter zitting van 27 januari 2020 is de zaak behandeld in aanwezigheid van partijen en hun advocaten. Voorts is mevrouw [naam] verschenen namens de RvdK.
1.3.
De rechtbank heeft kennisgenomen van:
- een rapport van de RvdK van 1 november 2019, vergezeld van een advies;
- een F9-formulier met bijlagen, ontvangen op 14 november 2019, van de zijde van de vrouw.
1.4.
De rechtbank heeft op 31 januari 2020 de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gehoord.

2.Motivering

Standpunt van de man
2.1.
De man heeft desgevraagd verklaard dat hij de kinderen niet meer bij Humanitas heeft gebracht voor omgang met de vrouw, omdat het onrust veroorzaakte bij de kinderen, net als het onderzoek door de RvdK, en omdat Humanitas volgens hem niet meewerkte. Hij stelt dat de vrouw tegen de afspraken in de tweeling meenam naar de omgang en dat ze de kinderen heeft opgestookt om op school te zeggen dat hij als vader niet goed is voor hen. Hij heeft de omgang niet tegengewerkt, maar is er na vier jaar wel klaar mee. Het gaat nu goed met de kinderen, ook op school. Hij heeft de kinderen niet beïnvloed in hoe zij tegenover hun moeder staan. Ter zitting heeft de man verder verklaard dat hij heel meewerkend is ten aanzien van de omgang. Dat is hij altijd geweest.
De advocaat van de man heeft gesteld dat de man weinig vertrouwen heeft in de RvdK, omdat in het rapport onjuistheden staan. Dat zijn dingen die de vrouw heeft verklaard. De man heeft zich enorm ingespannen voor het op gang brengen van de omgang bij Humanitas. Hij is daar niet alleen mee gestopt omdat de vrouw de tweeling meenam, maar ook omdat de partner van de vrouw zich ophield in de directe omgeving van de omgang. De advocaat doet de suggestie om een bijzondere curator aan te stellen voor de kinderen. De man denkt dat de kinderen daar wel mee willen praten. Een andere optie is een gesprek tussen de kinderen en de RvdK op haar kantoor. Voor zover een BOCS-traject bij het Kenniscentrum Kind en Echtscheiding (KKE) zou worden gestart dan moeten er wel afspraken worden gemaakt, zoals dat de partner van de vrouw niet in de buurt is en partijen niet met elkaar worden geconfronteerd. In reactie op het verzoek van de vrouw om een dwangsom op te leggen bij het niet nakomen van de omgangsregeling, verzoekt zij daarom een dwangsom te stellen op de aanwezigheid van de partner van de vrouw in de buurt van de omgang. De man heeft desgevraagd aangegeven dat zijn moeder de kinderen zou kunnen brengen naar de begeleide omgang bij het KKE. Verder zal een BOCS-traject wel spanning veroorzaken bij de kinderen en [minderjarige 2] heeft Cito-toetsen, die nu heel goed gaan.
Standpunt van de vrouw
2.2.
De vrouw heeft ter zitting verklaard dat zij geen contact heeft met de man. Zij heeft afgelopen november wel berichtjes van hem ontvangen, maar die gingen niet over de kinderen. De vrouw stelt dat zij en de kinderen goed contact hadden bij Humanitas. Zij is niet bekend met de aanleiding of reden voor het stoppen van de omgang. Zij is de kinderen nadien nog eens tegengekomen en de jongste twee vroegen haar waarom zij hun niet meer wilde zien. De vrouw vermoedt dat de kinderen niet weten van het Raadsonderzoek en ook niet van de uitnodiging voor het kinderverhoor door rechter.
De advocaat van de vrouw heeft gesteld niet in te zien waarom de kinderen wel met een bijzondere curator zouden willen spreken, maar niet met de RvdK. Als de kinderen tegenover de RvdK hadden verklaard geen contact te willen met de vrouw, dan had de RvdK kunnen onderzoeken wat de reden hiervoor is. De vrouw heeft de kinderen tijdens de omgang niet opgezet tegen de man. Humanitas heeft hiervan ook tijdens de omgang niets gezien of gehoord. De indruk van de vrouw is dat het stopzetten van de omgang iets met de partner van de vrouw heeft te maken. De man heeft een ongezonde fixatie op hem. Hij is afgelopen november veroordeeld voor mishandeling van deze partner.
Hoewel de man heeft gesteld dat hij zich meewerkend opstelt, heeft hij tegenover de RvdK en ook in de kortgedingprocedure verklaard dat hij niet zal meewerken. Er is daarom (nog) niet veel reden om optimistisch te zijn over het meewerken van de man. Namens de vrouw verzoekt zij daarom een dwangsom te verbinden aan het niet nakomen van de vast te stellen omgang.
Raadsrapport van 1 november 2019
2.3.
De RvdK heeft ten behoeve van zijn onderzoek persoonlijk gesproken met de vrouw en met de man in het bijzijn van zijn moeder. Verder heeft de RvdK telefonisch informatie ingewonnen bij de mentor van [minderjarige 1] en de IB-er op de school van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] . De RvdK heeft niet gesproken met de kinderen, omdat de man tegenover de RvdK heeft verklaard dat de kinderen absoluut geen gesprek met de RvdK willen. Ter zitting heeft de man gesteld dat de kinderen telefonisch hebben gesproken met de RvdK. De RvdK heeft hierop ter zitting verklaard de kinderen niet telefonisch te hebben gesproken anders zou hiervan melding zijn gemaakt in het rapport. De RvdK weet hierdoor niet hoe de kinderen tegenover omgang met de vrouw staan en welke mogelijkheden en belemmeringen er zijn.
De RvdK stelt in zijn rapport vast dat de kinderen al veel hebben meegemaakt, zoals de echtscheiding van hun ouders, huiselijk geweld, een ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing en het uit beeld raken van hun moeder, met wie zij nu al geruime tijd geen contact hebben. Vanaf oktober 2017 heeft omgang plaatsgevonden onder begeleiding van Humanitas BOR. Tot de zomer van 2018 is het partijen gelukt om uitvoering te geven aan een omgangsregeling. Daarna is de verstandhouding tussen partijen verslechterd. De ondertoezichtstelling is begin 2019 beëindigd, omdat de GI niet verder komt met partijen omdat zij niet met elkaar kunnen samenwerken. De RvdK stelt voorts vast dat de communicatie tussen partijen ernstig verstoord is en dat er vanuit de man geen bereidheid is om mee te werken aan een omgangsregeling. De reden is dat de man geen vertrouwen heeft in de vrouw als opvoeder en omdat naar zijn zeggen de kinderen geen omgang willen. Ook speelt bij de man mee dat hij negatief staat tegenover de partner van de vrouw. Voor de RvdK is de omslag van de man van meewerken aan een omgangsregeling naar helemaal geen omgang willen onnavolgbaar, nu er in de tussenliggende periode niets is veranderd. De man geeft de vrouw geen rol meer in het leven van de kinderen en verstrekt haar ook geen informatie over de kinderen. Dat vindt de RvdK zorgelijk.
De RvdK heeft gesteld dat de begeleide contacten volgens Humanitas positief zijn verlopen. De kinderen waren ontspannen en blij om hun moeder te zien. Voor hun verdere identiteits- en persoonlijkheidsontwikkeling is positief onbelast contact met beide ouders belangrijk. De kinderen moeten toestemming van beide ouders krijgen om loyaal te mogen zijn aan de andere ouder en onbelast contact te mogen hebben met de andere ouder. Uit zijn onderzoek is de RvdK niet gebleken van dermate zorgelijke signalen met betrekking tot de vrouw dat er op dit moment in het geheel geen begeleid contact tussen de vrouw en de kinderen kan plaatsvinden. De RvdK vindt dat de grootste belemmering is dat vanuit de man geen enkele mogelijkheid of bereidheid is tot (het stimuleren) van omgang tussen de vrouw en de kinderen. De man geeft de kinderen onvoldoende kans om een band met hun moeder op te kunnen bouwen cq uit te kunnen breiden. Het is zijn taak om de kinderen te stimuleren contact te hebben met de vrouw, ook als zij geen contact met de vrouw zouden willen. Voor zover de kinderen zeggen dat zij geen contact willen met hun moeder is dat goed te verklaren vanuit hun loyaliteit naar hun vader. Zij voelen dat er bij de man geen ruimte is om aan te geven dat zij contact met hun moeder willen en daarom zeggen zij geen contact te willen. Dat de kinderen de regie mogen voeren over het wel of niet contact hebben met hun moeder is daarbij niet passend bij hun leeftijd. Zij kunnen de consequenties hiervan niet overzien en raken steeds verder van hun moeder verwijderd. Het is belangrijk dat zij zich zelf een beeld van hun moeder kunnen vormen.
Concluderend stelt de RvdK dat de man tekortschiet in het stimuleren van het contact tussen de vrouw en de kinderen. De RvdK is van mening dat de vrouw in beeld moet blijven bij de kinderen, maar heeft zorgen over de medewerking van de man hieraan, nu hij al heeft aangekondigd niet mee zullen te werken. De RvdK vindt het niet hebben van omgang echter schadelijker voor de kinderen dan het wel hebben van omgang. De RvdK adviseert daarom begeleide omgang door BOCS bij het KKE.
Ter zitting heeft de RvdK aangegeven geen toegevoegde waarde te zien in het aanstellen van een bijzondere curator voor de kinderen, nu zij de RvdK al te eng zouden vinden.
Humanitas
2.4.
In de bij de stukken aanwezige afsluitbrief van Humanitas BOR van 29 oktober 2018 heeft Humanitas zijn ervaringen met de omgang en met partijen weergegeven. Partijen zijn de afspraken tot mei 2018 goed nagekomen. Op 15 mei 2018 is er een gezamenlijk evaluatiegesprek geweest in het bijzijn van de gezinsvoogd. Humanitas heeft een negatieve en dwingende man ervaren, die op een respectloze manier omging met de vrouw. Zij kreeg niet de kans om iets te zeggen. Hierdoor was een wederkerig gesprek niet mogelijk. De man accepteerde geen sturing van de gezinsvoogd of de BOR-coördinator, ook richting hen was hij niet respectvol. De vrouw heeft zich wel positief opgesteld en was respectvol in de omgang naar iedereen. De omgang zelf ging goed. Er was wederkerig contact. Over en weer waren de kinderen en de vrouw oprecht in elkaar geïnteresseerd. Zij waren blij elkaar weer te zien en de kinderen maakten een ontspannen indruk. Beide partijen zijn de afspraken niet volledig nagekomen. De vrouw heeft haar tweeling vaker meegenomen naar de omgang dan afgesproken en de man is de afspraak niet nagekomen om vooraf en na afloop van de omgang een overdracht te doen. Vlak voor de zomervakantie van 2018 heeft de man laten weten dat hij in de vakantie met de kinderen naar Turkije zou gaan, zodat er geen omgang kon zijn. Tijdens het enige bezoek na de vakantie hebben de kinderen aangegeven dat zij niet op vakantie zijn geweest met de man. Daarna heeft de man zonder kennisgeving de kinderen naar geen enkel omgangsmoment meer gebracht.
Kinderverhoor
2.5.
[minderjarige 1] was voorafgaand aan de zitting uitgenodigd voor een kinderverhoor, maar is niet verschenen. Namens de man heeft zijn advocaat hierover verklaard dat de moeder van de man telefonisch contact heeft opgenomen met de rechtbank, waarbij haar verteld zou zijn dat het niet nodig was dat [minderjarige 1] zou komen. Desgevraagd heeft de man ter zitting verklaard dat [minderjarige 1] zelf heeft besloten om niet te komen. Zijn advocaat heeft gesteld dat [minderjarige 2] , die morgen 12 jaar wordt, wel met de rechter zou willen spreken. De RvdK heeft gesteld niet veel toegevoegde waarde van het spreken met de kinderen op het kantoor van de advocaat van de man te verwachten, omdat het twijfelachtig is of de kinderen in vrijheid kunnen spreken. Wat er verder ook zij van de verklaring van de advocaat voor het niet verschijnen van [minderjarige 1] , de rechter heeft op 31 januari 2020 alsnog met beide meisjes gesproken. De rechtbank ziet geen toegevoegde waarde in het benoemen van een bijzondere curator voor de kinderen, nu zij zelf met de kinderen heeft gesproken. Het verloop van het gesprek speelt hierbij mede een rol.

3.Beoordeling

3.1.
De rechtbank overweegt dat duidelijk is dat in het verleden dingen zijn gebeurd toen de kinderen nog bij de vrouw woonden, die niet goed waren voor de kinderen. Dat is ook de reden dat de kinderen onder toezicht zijn gesteld en uit thuis zijn geplaatst bij de man. De kinderen wonen nu definitief bij de man en de ondertoezichtstelling is begin 2019 beëindigd. Dit wil echter niet zeggen dat er geen zorgen meer zijn over de kinderen. Zij hebben nu al bijna anderhalf jaar geen contact meer met hun moeder en dat is zorgelijk, nu dit schadelijk is voor hun verdere identiteits- en persoonlijkheidsontwikkeling. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten om te veronderstellen dat contact tussen de vrouw en de kinderen schadelijk is voor de kinderen. Er is in de contacten bij Humanitas niets voorgevallen dat aanleiding kan zijn geweest om begeleide omgang niet meer in het belang van de kinderen te achten. Het contact verliep juist goed. Daarbij komt dat de kinderen ook niet duidelijk kunnen maken waarom het contact verbroken is. In ieder geval stonden de gebeurtenissen uit het verleden er eerder ook niet aan in de weg om begeleide omgang bij Humanitas te hebben met de vrouw. Van het liegen door de vrouw of van wat er gefluisterd zou zijn in het oor van [minderjarige 1] door de vrouw hebben de kinderen tijdens het kinderverhoor geen duidelijk voorbeelden of uitleg kunnen geven die het volledig verbreken van het contact kunnen verklaren of rechtvaardigen. Zelfs als het klopt wat de (twee oudste) kinderen aangeven, kan de rechtbank niet begrijpen dat zij daarom hun moeder op dit moment volledig uit hun leven schrappen.
3.2.
De rechtbank overweegt dat zij gelooft dat de man oprecht het beste wil voor de kinderen, maar zij heeft ook verschillende aanwijzingen dat hij ten aanzien van het contact met de moeder niet in het belang van de kinderen handelt. De rechtbank overweegt dat zij de man ter zitting meerdere malen nadrukkelijk heeft horen zeggen dat hij meewerkend is ten aanzien van de omgang als dat in het belang van de kinderen nodig is, maar de rechtbank heeft ook gezien dat de man tegenover de RvdK heeft gezegd niet te zullen meewerken aan de uitvoering van een omgangsregeling. Verder heeft hij zich tegenover de RvdK zo negatief over de vrouw uitgelaten dat het niet realistisch is dat hij de kinderen thuis de vrijheid geeft om zelf te bepalen of zij contact met haar willen. In het gesprek dat de rechter met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] heeft gevoerd is een beeld ontstaan dat niet strookt met wat de man op zitting heeft verteld. Dat de kinderen absoluut niet met de RvdK wilden spreken, maar wel met een medewerker van de RvdK hebben gebeld en ook last hadden van de bemoeienis van de RvdK, blijkt niet te kloppen. De kinderen waren helemaal niet op de hoogte van het raadsonderzoek. Het is kennelijk de keuze van de man geweest de kinderen hierover niet te informeren. Hij ontneemt hen zo niet alleen de mogelijkheid om hun eigen verhaal te vertellen, maar ook de mogelijkheid om een deskundige hun verklaringen te laten wegen. Uiteindelijk heeft de rechter met de oudste twee kinderen gesproken, maar zij heeft niet de indruk gekregen dat zij zich vrij voelden om open te spreken over hun gevoelens en mogelijk contact met hun moeder. Tijdens het kinderverhoor bleek dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] een voorbespreking hebben gehad met de advocaat van vader, vader en zijn moeder. Dat alleen al maakt dat het lastig is hun verklaringen als authentiek te duiden. De indruk is dat de kinderen hierdoor dusdanig onder druk zijn komen te staan dat zij zich zichtbaar niet vrij voelden te spreken over het contact met hun moeder. Dit verklaart voorts dat de kinderen nagenoeg hetzelfde hebben verklaard. Er was veel spanning voelbaar tijdens het kindergesprek en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] vertelden aan de rechter in gelijke bewoordingen dat ze hun moeder niet meer wilden zien, zij eerlijk tegen hun vader konden vertellen als zij dat contact wel wilden en dat hij dit dan zou regelen. Op de vraag wat er dan zó erg was dat er helemaal geen ruimte meer was voor contact met hun moeder konden de kinderen geen antwoord geven. De rechtbank overweegt dat hoewel de kinderen aangeven dat hun vader eventueel contact met de moeder helemaal niet in de weg staat, dit moeilijk te rijmen valt met de keuzes die de vader heeft gemaakt. De rechtbank overweegt dat - zoals ook door de RvdK ter zitting is uitgelegd - niet uit te sluiten is dat wat de kinderen zeggen voorkomt vanuit hun loyaliteit naar de man. Dit alles in acht nemend is de rechtbank van oordeel dat er in ieder geval (mogelijk onbewust) een omgeving wordt gecreëerd waarin het voor hen erg lastig is om aan te dringen op contact met hun moeder.
3.3.
De rechtbank volgt de conclusies van de RvdK en maakt deze tot de hare en acht omgang tussen de kinderen en de vrouw in het belang van de kinderen. De kinderen moeten zich een eigen beeld kunnen vormen van hun moeder en de verantwoordelijkheid voor het al dan niet hebben van omgang ligt niet bij hen, maar bij de ouders. Omdat de kinderen wonen bij de man ligt op hem de verantwoordelijkheid de kinderen hierin te stimuleren en vanuit de thuissituatie een veilige basis te creëren van waaruit de kinderen contact mogen hebben met hun moeder. De rechtbank benadrukt dat het niet gaat om een uitgebreide omgangsregeling, maar om een begeleid traject. Als de kinderen concrete problemen hebben met hun moeder acht de rechtbank het van belang dat zij dit naar haar toe kunnen uitspreken. Het is niet aan de man om uitspraken van de kinderen te interpreteren en de omgang volledig stil te leggen.
3.4.
Kortom de rechtbank acht omgang in het belang van de kinderen en zal daarom bepalen dat begeleide omgang zal gaan plaatvinden door middel van het traject BOCS bij het KKE. De man heeft gesteld dat hij meewerkend is en de vrouw wil ook meewerken aan begeleide omgang.
3.5.
Ter zitting is aan de orde gekomen dat er wel wat haken en ogen zitten aan de uitvoering van de omgang, omdat er snel sprake kan zijn van escalaties als de man en de vrouw of de man en de partner van de vrouw elkaar zouden treffen. Om de veiligheid van alle betrokkenen bij de omgang te waarborgen, is het daarom van belang dat de partner van de vrouw zich niet in de nabijheid van de plaats van de omgang begeeft en dat de grootmoeder (vz) zou kunnen zorgdragen voor het brengen en halen van de kinderen.
3.6.
De rechtbank acht het van groot belang dat dit traject van start gaat, maar vindt het ook belangrijk om een vinger aan de pols te houden over het verloop hiervan. Daarom zal zij de zaak over drie maanden op een zitting plaatsen voor een mondelinge behandeling. Dan zal worden besproken hoe de begeleide omgang loopt en voor het geval de man niet of onvoldoende meewerkt aan de begeleide omgang zal ook de door de vrouw verzochte dwangsom worden besproken.
3.7.
Nu de rechtbank ervan uit gaat dat partijen bereid zijn deel te nemen aan het traject BOCS bij het KKE is de rechtbank van oordeel dat dit in het belang van de minderjarigen is en zal zij, conform hetgeen partijen daarover ter zitting hebben aangegeven, de beslissing over de omgang daartoe aanhouden. De rechtbank heeft partijen bij proces-verbaal verwezen naar het traject BOCS en dit gestuurd naar het centraal meldpunt echtscheidingshulpverlening van de provincie Friesland.
3.8.
De rechtbank zal een afschrift van deze beschikking naar het KKE sturen.
3.9.
De rechtbank verzoekt het KKE om uiterlijk op de na te melden datum, of zoveel eerder als mogelijk is, bij de rechtbank een tussenrapportage en de eindrapportage over het verloop van het hulpverleningstraject bij het KKE in te dienen.
Informatie- en consultatieverplichting
3.10.
De rechtbank is niet gebleken van contra-indicaties voor het toewijzen van het verzoek van de vrouw ten aanzien van de invulling van de informatie- en consultatieverplichting van de man jegens de vrouw. De rechtbank zal dit verzoek, zoals hieronder in het dictum verwoord, toewijzen.

4.Beslissing

De rechtbank:
4.1.
draagt de griffier van de rechtbank op een afschrift van deze beschikking te zenden aan het postadres van het Kenniscentrum Kind & Echtscheiding;
4.2.
verzoekt het Kenniscentrum Kind en Echtscheiding op
19 mei 2020een
tussenrapportageen uiterlijk op
18 augustus 2020, of zoveel eerder als mogelijk, de
eindrapportageover het verloop van het hulpverleningstraject aan de rechtbank en partijen over te leggen;
4.3.
stelt partijen in de gelegenheid
om binnen twee wekenna ontvangst van de KKE-eindrapportage daarop te reageren;
4.4.
bepaalt dat aan de hand van de op voormelde zitting voorhanden zijnde gegevens - zo mogelijk - een beslissing zal worden genomen, tenzij partijen dan gemotiveerd hebben aangegeven alsnog een mondelinge behandeling te wensen, althans aanhouding tot een nadere behandeling;
4.5.
bepaalt dat partijen in geval van aanhouding tot een nadere behandeling tegen die behandeling op dezelfde wijze aan voormelde opdrachten dienen te voldoen, voor zover dat dan nog niet heeft plaatsgevonden en de rechtbank niet anders heeft bepaald;
4.6.
bepaalt, dat partijen de rechtbank afdoening bij vervroeging kunnen verzoeken indien daartoe aanleiding bestaat;
4.7.
houdt de beslissing ten aanzien van de omgang aan;
4.8.
bepaalt dat de man de vrouw eens per drie maanden schriftelijk op de hoogte dient te stellen omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van de minderjarigen in die zin dat de man ten minste met betrekking tot de gezondheid en schoolvorderingen van de minderjarigen informatie zal verstrekken en daarbij telkens een recente foto van de minderjarigen zal sturen;
4.9.
verklaart deze beschikking ten aanzien van het in 4.8. bepaalde uitvoerbaar bij voorraad;
4.10.
draagt partijen op om uiterlijk tegen de pro-formazitting van
19 februari 2020opgave te doen van hun verhinderdata over de maanden mei en juni 2020, waarna een dag voor mondelinge behandeling zal worden bepaald.
Deze beschikking is gegeven te Leeuwarden door mr. S.M. Barkhuijsen-Venselaar, lid van de kamer, tevens kinderrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op
woensdag 12 februari 2020in tegenwoordigheid van de griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet door tussenkomst van een advocaat worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden.
fn: 679