ECLI:NL:RBNNE:2020:4334

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
27 oktober 2020
Publicatiedatum
7 december 2020
Zaaknummer
18/144292-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van het adolescentenstrafrecht bij meervoudige inbraken in kledingwinkels

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 27 oktober 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich in een periode van anderhalve maand schuldig heeft gemaakt aan drie inbraken in kledingwinkels, waarvan twee bij dezelfde winkel, en één poging daartoe. De verdachte, geboren in 2001, heeft deze feiten gepleegd in vereniging met anderen, gericht op kledingwinkels die merken uit het hogere segment verkopen. Na digitale voorbereiding zijn de inbraken uitgevoerd, waarbij de buit werd verkocht. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 268 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, onder bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht en ambulante begeleiding. De rechtbank heeft geoordeeld dat de feiten ernstige impact hebben op de getroffen ondernemers en de maatschappij, en dat er sprake is van een hoog recidiverisico. De verdachte heeft echter blijk gegeven van positieve gedragsverandering en heeft een baan gevonden, wat de rechtbank heeft meegenomen in de strafoplegging. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot inbraak, omdat er onvoldoende bewijs was voor een voltooide inbraak. De rechtbank heeft de inbeslaggenomen tas verbeurd verklaard, omdat deze is gebruikt bij de gepleegde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/144292-20
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 27 oktober 2020 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 13 oktober 2020.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. C.C.J. Tuip, advocaat te Amsterdam.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R. de Graaf.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 27 september 2019 te Sneek, in de gemeente Súdwest-Fryslân, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in/uit een (winkel)pand, gelegen aan of bij de [straatnaam], aldaar, (onder meer) (in totaal) ongeveer 65 jassen (merk Stone Island en Canada Goose) en/of (een) broek(en) en/of (een) trui(en) en/of (een) sweater(s), in
elk geval enig(e) goed(eren), dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan de [benadeelde partij 1], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen jassen en/of broek(en) en/of trui(en) en/of sweater(s) weg te nemen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
2
hij in of omstreeks de periode van 15 oktober 2019 tot en met 7 november 2019 te Franeker, in de gemeente Waadhoeke, meermalen, althans eenmaal, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) in/uit een (winkel)pand, gelegen aan of bij de [straatnaam], aldaar, (onder meer) jack's en/of sweaters (merk PJS) en/of een hoeveelheid geld (150 euro), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan het bedrijf [benadeelde partij 2], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl
verdachte en/of zijn mededader(s) zich (telkens) de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen jack's en/of sweaters en/of geld onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
3
hij op of omstreeks 10 oktober 2019 te Oisterwijk, in de gemeente Oisterwijk, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om in/uit een (winkel)pand, gelegen aan of bij [straatnaam], aldaar, geld en/of (een) goed(eren) van zijn/hun gading, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij 3], weg te nemen met het oogmerk om het zich
wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen geld en/of goed/goederen onder zijn/haar/hun bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming, opzettelijk zich naar voornoemd (winkel)pand heeft begeven en/of (vervolgens) met een hamer en/of een steen, althans met een hard en/of stevig voorwerp, heeft geprobeerd een ruit van dat (winkel)pand te forceren, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4
hij op of omstreeks 30 oktober 2019 te Oisterwijk, in de gemeente Oisterwijk, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in/uit een (winkel)pand, gelegen aan of bij [straatnaam], aldaar, (onder meer) een hoeveelheid kleding, waaronder jeans van het merk DSquared, in elk geval enig(e) goed(eren), dat geheel of ten dele aan een ander dan aan
verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij 3], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen kleding, waaronder jeans, weg te nemen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor feiten 1., 2., 3. en 4. Ten aanzien van feit 4. heeft hij daartoe aangevoerd dat uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat er sprake is van een voltooide inbraak.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 4. en heeft, gelet op de bekennende verklaring van verdachte, geen verweer gevoerd ten aanzien van feiten 1., 2. en 3.
Ten aanzien van feit 4. heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte in het verhoor van 16 juli 2020 verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn daden en toen al stellig was dat de inbraak op 30 oktober bij een poging is gebleven. Aangever [naam 1] gaf in eerste instantie ook aan dat niemand binnen was geweest. In een aanvullend verhoor staat dat er wel goederen zijn weggenomen, hetgeen [naam 1] van een medewerker heeft gehoord. Uit het dossier blijkt niet welke goederen en hoeveel goederen zijn weggenomen. In het dossier zit een foto waarop een raam te zien is met een klein gat, dat afkomstig lijkt te zijn van de steen die voor het raam ligt. Uit het dossier is niet af te leiden dat op een andere plek schade is toegebracht aan het pand. Het is dan ook de vraag of het mogelijk was om middels dat raam binnen te komen. Ook blijkt niet dat de winkel is doorzocht. De verklaring van getuige [naam 2] bevestigt dat het gaat om een poging. Hij heeft verklaard dat hij zware klappen hoorde, naar de voorkant van zijn woning is gegaan en twee personen heeft zien vluchten. Het lijkt onwaarschijnlijk dat in dat korte tijdsbestek personen in de winkel zijn geweest. Gelet hierop is er te weinig bewijs voor een voltooide inbraak.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak ten aanzien van feit 4.
De rechtbank acht feit 4. niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank is met de raadsman van oordeel dat het dossier onvoldoende bewijs bevat om vast te stellen dat sprake is geweest van een voltooide inbraak.
Bewezenverklaring ten aanzien van feiten 1., 2. en 3.
De rechtbank acht feiten 1., 2. en 3. wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig ter zitting heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 13 oktober 2020;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 2 oktober 2019, opgenomen op pagina 278 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer NN1R020001 van 19 juni 2020, inhoudend de verklaring van [naam 3] namens [benadeelde partij 1];
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangever van 22 januari 2020, opgenomen op pagina 283 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [naam 3];
4. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van 28 september 2019, opgenomen op pagina 337 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [naam 4];
5. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 17 oktober 2019, opgenomen op pagina 393 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [naam 5];
6. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 13 februari 2020, opgenomen op pagina 407 van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant;
7. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 8 november 2019, opgenomen op pagina 483 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [naam 5] namens [benadeelde partij 2];
8. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 3 april 2020, opgenomen op pagina 505 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant;
9. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 10 oktober 2019, opgenomen op pagina 365 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [naam 6];
10. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 17 oktober 2019, opgenomen op pagina 374 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feiten 1., 2. en 3. wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 27 september 2019 te Sneek, in de gemeente Súdwest-Fryslân, tezamen en in vereniging met anderen, uit een winkelpand, gelegen aan de [straatnaam], aldaar, ongeveer 65 jassen, merk Stone Island en Canada Goose, en broeken en truien, die geheel aan een ander dan aan verdachte en zijn mededaders toebehoorden, te weten aan de [benadeelde partij 1], heeft weggenomen met het oogmerk om zich deze wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van braak.
2.
hij in de periode van 15 oktober 2019 tot en met 7 november 2019 te Franeker, in de gemeente Waadhoeke, meermalen, tezamen en in vereniging met een ander, telkens uit een winkelpand, gelegen aan de [straatnaam], aldaar, onder meer jacks en sweaters, merk PJS, en een hoeveelheid geld, 150 euro, die geheel aan een ander dan aan verdachte en zijn mededader toebehoorden, te weten aan het bedrijf [benadeelde partij 2], heeft weggenomen met het oogmerk om zich deze wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader zich telkens de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van braak.
3.
hij op 10 oktober 2019 te Oisterwijk, in de gemeente Oisterwijk, tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om uit een winkelpand, gelegen aan [straatnaam], aldaar, geld en/of goederen van hun gading, toebehorend aan een ander dan aan verdachte en zijn mededader, te weten aan [benadeelde partij 3], weg te nemen met het oogmerk om zich deze wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen door middel van braak, opzettelijk zich naar voornoemd winkelpand heeft begeven en vervolgens een ruit van dat winkelpand heeft geforceerd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. Diefstal, door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
2. Diefstal, door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak, meermalen gepleegd.
3. Poging tot diefstal, door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte met toepassing van het minderjarigenstrafrecht ter zake van feiten 1., 2., 3. en 4. wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan de duur van het voorarrest, te weten 89 dagen, en een voorwaardelijke jeugddetentie van zes maanden met een proeftijd van drie jaren, onder de bijzondere voorwaarden van een meldplicht, een locatiegebod voor zolang als de reclassering dat nodig vindt, deelnemen aan verdiepingsdiagnostiek en - indien daaruit volgt dat het nodig is - een ambulante behandeling.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor toepassing van het adolescentenstrafrecht en voor oplegging van een onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan de duur van het voorarrest. Ten aanzien van een voorwaardelijke jeugddetentie refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank. Indien de rechtbank daartoe beslist, bepleit de raadsman een kortere voorwaardelijke straf dan is geëist. Verdachte is akkoord met de eventuele bijzondere voorwaarden. Een eventueel locatiegebod hoeft slechts te gelden voor zolang als de reclassering dat noodzakelijk acht. Een locatieverbod acht de raadsman niet langer nodig.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter zitting en de rapportage van Reclassering Nederland van 18 augustus 2020, de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich in een periode van anderhalve maand schuldig gemaakt aan drie inbraken in kledingwinkels, waarvan twee bij dezelfde winkel, en één poging daartoe. Deze feiten heeft hij in vereniging met een of meer anderen gepleegd. De verdachten waren gericht op kledingwinkels die kledingmerken uit het hogere segment verkopen. Zij gingen doelbewust en na digitale voorbereiding op pad, waarna de buit werd verkocht. Bij de inbraken is in de winkels forse schade ontstaan. Door zo te handelen heeft verdachte getoond geen enkel respect te hebben voor de eigendom van anderen en heeft hij zijn eigen materiële belangen boven die van anderen gesteld. Zulke feiten hebben veel impact op de getroffen ondernemers en veroorzaken gevoelens van onveiligheid in de maatschappij. Niet in de laatste plaats worden door zulke feiten hoge beveiligingskosten en forse verzekeringspremies veroorzaakt. Voor dergelijke feiten dient dan ook een gevangenisstraf het uitgangspunt te zijn.
Bij de strafoplegging dient de vraag beantwoord te worden of verdachte volgens het adolescentenstrafrecht of het volwassenenstrafrecht berecht moet worden.
Voor de inhoudelijke behandeling is geen reclasseringsrapportage opgesteld. De rechtbank heeft daarom acht geslagen op het reclasseringsrapport van 18 augustus 2020. De reclassering schat het recidiverisico hoog in, gelet op de beperkte handelingsvaardigheden van verdachte. Dit risico zal dalen wanneer verdachte over dagbesteding beschikt, er structuur in zijn dagelijks leven is aangebracht en hij intensief ambulant wordt begeleid. De reclassering heeft op basis van de gesprekken met verdachte en de referenteninformatie de inschatting gemaakt dat er mogelijk sprake is van beperkte handelingsvaardigheden, te weten beïnvloedbaarheid, impulsief gedrag en het onvoldoende overzien van de gevolgen van zijn gedrag. Daarnaast is continuering van de schoolgang noodzakelijk. Hoewel er enkele contra-indicaties zijn voor toepassing van het jeugdstrafrecht, acht de reclassering de beperkte handelingsvaardigheden ten tijde van het plegen van de feiten doorslaggevend in het advies tot toepassing van het jeugdstrafrecht, waarbij het toezicht door de volwassenenreclassering uitgevoerd dient te worden.
Verdachte heeft openheid van zaken gegeven, hij heeft spijt betuigd en heeft aangegeven dat hij zich erg schaamt voor de strafbare feiten. Hij heeft aangegeven dat hij zijn leven een positieve wending heeft gegeven: de reclassering is sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis zeer tevreden over hem. Het is hem gelukt om een baan te vinden en hij heeft ter zitting zijn arbeidsovereenkomst aan de rechtbank getoond. Ook de rechtbank heeft hieruit geconcludeerd dat sprake is van een positieve gedragsverandering. De rechtbank ziet ruimte voor pedagogische mogelijkheden om deze gedragsverandering te laten beklijven. Gelet op de jeugdige leeftijd van verdachte en de indruk die de rechtbank ter zitting van hem heeft gekregen, acht ook de rechtbank het adolescentenstrafrecht passend. Op advies van de reclassering zal de rechtbank bepalen dat het toezicht door de volwassenenreclassering uitgevoerd dient te worden.
Alles afwegend acht de rechtbank oplegging van een jeugddetentie van 268 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, onder de bijzondere voorwaarden van een meldplicht, een locatiegebod, verdiepingsdiagnostiek, ambulante begeleiding, een verhuisverbod en beschermd wonen, passend en geboden.

Inbeslaggenomen goederen

De rechtbank acht de inbeslaggenomen tas vatbaar voor verbeurdverklaring, omdat de feiten met behulp van deze tas zijn begaan en deze toebehoort aan verdachte.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 33, 33a, 45, 63, 77c, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 4. is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1., 2. en 3. ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een jeugddetentie voor de duur van 268 dagen.

Bepaalt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot
180 dagenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op drie jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt, dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich binnen 14 dagen na het onherroepelijk worden van dit vonnis meldt bij het Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering, op het adres [straatnaam] te Amsterdam en zich daarna gedurende een door de reclassering te bepalen periode en op door de reclassering te bepalen tijdstippen dient te blijven melden bij deze instelling, zo frequent en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
2. dat de veroordeelde, voor zolang als de reclassering dat nodig acht, tussen 20.00 uur en 7.00 uur zal verblijven op het adres [straatnaam], [woonplaats];
3. dat de veroordeelde zal meewerken aan verdiepingsdiagnostiek gericht op zijn verstandelijke vermogens en/of zijn persoonlijkheid, uitgevoerd door Inforsa of een soortgelijke instelling, zulks op aanwijzing van de reclassering, waarbij veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hij daarvoor zal krijgen;
4. dat de veroordeelde zal meewerken aan intensieve en persoonsgerichte ambulante begeleiding, waarbij de reclassering zal bepalen door welke instantie verdachte begeleid zal worden en waarbij veroordeelde zich zal houden aan de afspraken met en aanwijzingen van de ambulant begeleider;
5. dat de veroordeelde niet zal verhuizen zonder toestemming van de reclassering;
6. dat de veroordeelde zal meewerken aan een traject voor beschermd wonen, zulks ter begeleiding door de reclassering.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden, met uitzondering van de onder 2. genoemde voorwaarde waarop de politie toezicht houdt, en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.

Verklaart verbeurd de in beslag genomen tas.

Dit vonnis is gewezen door mr. K. Post, voorzitter, mr. B.F. Hammerle en mr. E.P. van Sloten, rechters, bijgestaan door mr. C.G. Velvis, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 27 oktober 2020.
Mr. Van Sloten en mr. Velvis zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.