In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 4 december 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2004, die beschuldigd werd van poging tot doodslag op zijn broer. De feiten vonden plaats op 28 mei 2020 in Groningen, waar de verdachte zijn broer met een mes heeft gestoken tijdens een confrontatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk met een mes in het lichaam van zijn broer heeft gestoken, wat resulteerde in meerdere steekwonden, waaronder een klaplong. De verdachte was op het moment van de feiten gedetineerd in een jeugdinstelling en werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. M.J. Flach. Het openbaar ministerie was vertegenwoordigd door mr. P.A. van der Vliet en mr. E. Veen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van zijn broer en dat de poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen was. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 195 dagen en een voorwaardelijke PIJ-maatregel, waarbij de verdachte zich op 8 december 2020 moet laten opnemen in een gesloten jeugdzorginstelling. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij, de broer van de verdachte, niet ontvankelijk verklaard, omdat de schadevergoeding alleen bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf afgewezen, gezien de op te leggen straf en maatregel.