Op 3 juli 2020 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, een beslissing genomen op een verzoek tot wraking van mr. B. van den Bosch, rechter in deze rechtbank. Het verzoek tot wraking werd ingediend door een verzoeker, wiens naam en woonplaats in het document niet zijn vermeld. De verzoeker had op 9 maart 2020 een verzoek tot wraking ingediend, waarin hij stelde dat mr. Van den Bosch niet onpartijdig zou zijn in de lopende procedure met zaak-/rolnummer 8351547 EJ VERZ 20-4, die betrekking had op een herroepingsverzoek in een andere procedure met zaak-/rolnummer 7278876 CV EXCL 19-9810.
De rechtbank overwoog dat op grond van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) een rechter gewraakt kan worden indien er feiten en omstandigheden zijn die de onpartijdigheid van de rechter in twijfel trekken. De rechtbank benadrukte dat de verzoeker concrete feiten en omstandigheden diende aan te voeren die objectief de vrees voor vooringenomenheid van de rechter konden rechtvaardigen. De rechtbank stelde vast dat het verzoek tot wraking geen concrete feiten of omstandigheden bevatte die deze vrees konden onderbouwen. De aangevoerde gronden waren te algemeen en niet specifiek genoeg om te concluderen dat er sprake was van vooringenomenheid.
Daarom werd het verzoek tot wraking als kennelijk ongegrond afgewezen. De rechtbank besloot dat de procedure met zaak-/rolnummer 8351547 EJ VERZ 20-4 voortgezet zou worden in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek. De beslissing werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.