ECLI:NL:RBNNE:2020:4313

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
3 juli 2020
Publicatiedatum
4 december 2020
Zaaknummer
C/18/197660 PR RK 20-78
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wraking van rechter wegens gebrek aan concrete feiten en omstandigheden

Op 3 juli 2020 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, een beslissing genomen op een verzoek tot wraking van mr. B. van den Bosch, rechter in deze rechtbank. Het verzoek tot wraking werd ingediend door een verzoeker, wiens naam en woonplaats in het document niet zijn vermeld. De verzoeker had op 9 maart 2020 een verzoek tot wraking ingediend, waarin hij stelde dat mr. Van den Bosch niet onpartijdig zou zijn in de lopende procedure met zaak-/rolnummer 8351547 EJ VERZ 20-4, die betrekking had op een herroepingsverzoek in een andere procedure met zaak-/rolnummer 7278876 CV EXCL 19-9810.

De rechtbank overwoog dat op grond van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) een rechter gewraakt kan worden indien er feiten en omstandigheden zijn die de onpartijdigheid van de rechter in twijfel trekken. De rechtbank benadrukte dat de verzoeker concrete feiten en omstandigheden diende aan te voeren die objectief de vrees voor vooringenomenheid van de rechter konden rechtvaardigen. De rechtbank stelde vast dat het verzoek tot wraking geen concrete feiten of omstandigheden bevatte die deze vrees konden onderbouwen. De aangevoerde gronden waren te algemeen en niet specifiek genoeg om te concluderen dat er sprake was van vooringenomenheid.

Daarom werd het verzoek tot wraking als kennelijk ongegrond afgewezen. De rechtbank besloot dat de procedure met zaak-/rolnummer 8351547 EJ VERZ 20-4 voortgezet zou worden in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek. De beslissing werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

beslissing
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Locatie Groningen
MEERVOUDIGE KAMER
Zaaknummer / rolnummer: C/18/197660 / PR RK 20-78
Beslissing van 3 juli 2020
Beslissing op het verzoek tot wraking ingevolge artikel 36 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) van
[naam],
wonende te [woonplaats],
verzoeker.

1.Procesverloop

1.1.
Bij brief van 9 maart 2020 heeft verzoeker een verzoek tot wraking gedaan van
mr. B. van den Bosch, rechter in deze rechtbank. Bij brief van dezelfde datum heeft
[naam] namens verzoeker de feiten en omstandigheden die aan het verzoek ten grondslag liggen, nader uiteengezet.
Uit het verzoekschrift blijkt dat verzoeker zijn verzoek doet in de procedure met
zaak-/rolnummer 8351547 EJ VERZ 20-4. Dat betreft een herroepingsverzoek in de procedure met zaak-/rolnummer 7278876 CV EXCL 19-9810.
1.2.
Bij schrijven van 19 maart 2020 heeft mr. Van den Bosch aan de wrakingskamer doen weten niet te berusten in de wraking.

2.Overwegingen

2.1.
Ingevolge artikel 36 e.v. Rv kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelt, worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
2.2.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6, eerste lid, van het EVRM geldt als uitgangspunt dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren dat een rechter ten aanzien van een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij kan rekening worden gehouden met de uiterlijke schijn. Het enkele subjectieve oordeel van de verzoeker is niet doorslaggevend. Aan de hand van deze maatstaf zal de rechtbank het verzoek beoordelen.
2.3.
Uit de wet volgt dat een verzoeker concrete feiten en omstandigheden dient aan te voeren waaruit objectief afgeleid kan worden dat de rechter jegens een partij vooringenomen is, of dat de vrees van een partij dat er sprake is van een dergelijke vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is. Alle feiten en omstandigheden moeten tegelijk - in het verzoek - worden voorgedragen.
2.4.
De rechtbank overweegt dat aan het onderhavige verzoek tot wraking van
mr. Van den Bosch geen concrete feiten of omstandigheden ten grondslag zijn gelegd waaruit vooringenomenheid van mr. Van den Bosch of zwaarwegende aanwijzingen voor objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor, kan worden afgeleid.
Voor zover in het wrakingsverzoek feiten en omstandigheden zijn vermeld, zijn deze te algemeen en te weinig concreet, zodat daaruit niet kan worden geconcludeerd dat sprake is van vooringenomenheid van mr. Van den Bosch of daaruit zwaarwegende aanwijzingen voor objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor, kunnen worden afgeleid.
2.5.
Het verzoek tot wraking van mr. Van den Bosch zal dan ook als kennelijk ongegrond worden afgewezen. Een mondelinge behandeling van het verzoek tot wraking kan daarom achterwege blijven.

3.Beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek tot wraking van mr. B. van den Bosch als ongegrond af;
- bepaalt dat de procedure met zaak-/rolnummer 8351547 EJ VERZ 20-4 wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek tot wraking;
- beveelt de onverwijlde mededeling van deze beslissing aan verzoeker en mr. Van den Bosch.
Deze beslissing is gegeven door mrs. Th.A. Wiersma, voorzitter, W.P. Claus en
S. Timmermans, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier en in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2020.