ECLI:NL:RBNNE:2020:4311

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
29 april 2020
Publicatiedatum
4 december 2020
Zaaknummer
C18 /198496 PR RK 20-131
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek tegen rechter in civiele procedure

Op 29 april 2020 heeft de meervoudige kamer van de Rechtbank Noord-Nederland in Groningen een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. E. Gürcan, was gericht tegen rechter mr. F. Brekelmans, die belast was met de behandeling van een omgangsregeling in een andere zaak. Verzoeker stelde dat de rechter vooringenomen was en dat hij geen eerlijk proces kon verwachten. Hij verwees naar een brief van 15 april 2020 waarin hij werd gevraagd zijn telefoonnummer te verstrekken voor een online zitting, wat hij als ongepast beschouwde. De rechter had echter aangegeven dat het gebruik van zijn e-mailadres voor een Skype-zitting voldoende was en dat een telefoonnummer niet meer nodig was. De wrakingskamer oordeelde dat de vrees voor partijdigheid niet objectief gerechtvaardigd was en dat de beslissingen van de rechter procesbeslissingen waren die niet tot wraking konden leiden. De wrakingskamer benadrukte dat een onwelgevallige beslissing op zich geen grond voor wraking oplevert. Uiteindelijk werd het verzoek tot wraking afgewezen en werd bepaald dat de procedure in de hoofdzaak voortgezet zou worden. Tevens werd aangegeven dat een volgend verzoek tot wraking met dezelfde strekking niet meer in behandeling zou worden genomen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
zaaknummer: C18 / 198496 PR RK 20-131
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van
29 april 2020
op het verzoek tot wraking ingevolge artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) van
[naam],
wonende te [woonplaats], verzoeker,
advocaat: mr. E. Gürcan, gevestigd te Arnhem.

1.Procesverloop

1.1.
Bij brief van 21 april 2020 heeft verzoeker een verzoek ingediend tot wraking van
mr. F. Brekelmans als rechter (hierna: de rechter) belast met de behandeling van het verzoek om een omgangsregeling in de zaak met nummer C/18/198322/JE RK 20-280 (aanhangig bij deze rechtbank, afdeling Privaatrecht, locatie Groningen), waarbij verzoeker als vader is betrokken. Bij brief van 27 april 2020 heeft verzoeker zijn wrakingsverzoek nader toegelicht.
1.2.
De rechter heeft bij brieven van 21 april 2020 en 28 april 2020 gemotiveerd aangegeven dat zij niet berust in het wrakingsverzoek.
1.3.
De wrakingskamer heeft besloten om deze zaak schriftelijk af te doen.
1.4.
Uitspraak is bepaald op heden.

2.Overwegingen

2.1.
Op verzoek van een partij kan ingevolge artikel 36 Rv kan op verzoek van een partij
elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
2.2.
Verzoeker heeft aan zijn wrakingsverzoek – samengevat weergegeven – ten grondslag gelegd dat naar aanleiding van de brief van 15 april 2020 voorafgaand aan de zitting die op 30 april 2020 plaatsvindt, de rechter bij hem de vrees heeft gewekt dat zij vooringenomen is en dat daardoor geen sprake is van een eerlijk proces. Hij wenst een mondelinge behandeling en beroept zich op zijn recht op de privacywet om zijn telefoonnummer en gegevens niet aan derden/de rechter te verstrekken. Volgens verzoeker is de rechter al meerdere malen in de fout gegaan, zoals het nemen van onjuiste beslissingen en het verplaatsen van zittingen naar een andere locatie. Op 15 april 2020 is via een e-mail een brief aan zijn gemachtigde verzonden voor de uitnodiging voor een zitting op 30 april 2020, waarin verzoeker is verzocht om zijn telefoonnummer aan de rechtbank te verstrekken. Deze wijze van communicatie acht verzoeker ongepast, uiterst onvriendelijk en niet transparant. De rechter heeft volgens verzoeker niet het recht om zonder toestemming te bepalen een Skype-verbinding op te zetten met zijn e-mailadres, omdat daardoor zijn privacy niet wordt gerespecteerd. Door de handelwijze van de rechter heeft zij volgens verzoeker blijk gegeven van vooringenomenheid en dient zij van de zaak te worden gehaald.
2.4.
De rechter heeft in haar reactie op het wrakingsverzoek te kennen gegeven dat zij begrijpt dat verzoeker de voorkeur heeft voor een fysieke zitting, maar dat dit in verband met de uitbraak van het coronavirus en de naar aanleiding daarvan getroffen maatregelen niet mogelijk is. Het e-mailadres van verzoeker kan worden gebruikt om een Skype-zitting op te zetten en in dat geval wordt een video-verbinding tot stand gebracht tussen de rechtbank en alle procesdeelnemers. Een telefoonnummer is dan voor de rechtbank niet meer van belang. De rechter heeft voorts te kennen gegeven dat in overleg met verzoeker en zijn gemachtigde is besloten de voortzetting van de mondelinge behandeling in Groningen te houden. Volgens de huisregels van de rechtbank Noord-Nederland is het maken van geluidsopnamen van een zitting niet toegestaan. Als verzoeker geen toestemming geeft voor het gebruik van zijn e-mailadres, dan zal dat niet worden gebruikt. Een optie is het opzetten van een ‘conference call’, waarbij verzoeker zelf dient te bellen naar een nummer en dan met het gebruik maken van een pincode daaraan kan deelnemen.
3. De rechtbank overweegt als volgt.
3.1.
Wraking is een middel ter verzekering van de onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de door verzoeker geuite vrees voor vooringenomenheid van de rechter door objectieve factoren gerechtvaardigd is.
3.2.
Vooropgesteld moet worden dat een voor een partij onwelgevallige beslissing van een rechter op zichzelf geen grond voor wraking oplevert. Dat geldt ook indien die beslissing op het oog mogelijk onjuist is, en ook indien er geen hogere voorziening mocht openstaan tegen die beslissing. Het is niet aan de wrakingskamer om de beslissing inhoudelijk te toetsen. Wraking kan immers niet fungeren als rechtsmiddel tegen onwelgevallige of onjuiste beslissingen. Dat kan anders zijn indien een beslissing zozeer onbegrijpelijk is, dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring is te geven dan dat de beslissing door vooringenomenheid is ingegeven.
3.3.
Te onderzoeken staat of de door verzoeker aangevoerde omstandigheden een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de door hem geuite vrees dat de rechter jegens hem een vooringenomenheid koestert - objectief - gerechtvaardigd is. Hierbij is de opvatting van verzoeker van belang, maar deze is niet doorslaggevend.
3.4.
De beslissing van de rechter om de voortzetting van de mondelinge behandeling op de locatie in Groningen te houden, is een procesbeslissing en kan geen grond vormen voor wraking. Daarbij acht de wrakingskamer van belang dat de rechter in haar brief van
21 april 2020 heeft aangegeven dat in overleg met verzoeker en zijn advocaat is besloten de voortzetting van de mondelinge behandeling in Groningen te houden. Ook de beslissing van de rechter dat tijdens de zitting het maken van geluidsopnamen niet is toegestaan, is een procesbeslissing. De vraag of een procesbeslissing al dan niet juist is, staat niet ter beoordeling in de wrakingsprocedure, nu een wrakingsverzoek niet is bedoeld als rechtsmiddel tegen de inhoud van een procesbeslissing. Een zodanige beslissing kan slechts leiden tot inwilliging van een wrakingsverzoek, indien deze op zich dan wel in onderlinge samenhang bezien een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat daaruit blijkt van partijdigheid of vooringenomenheid van de rechter die de betrokken beslissing heeft genomen. Hiervan is naar het oordeel van de wrakingskamer geen sprake. De rechter heeft als behandelend rechter de bevoegdheid om te beslissen over het al dan niet toestaan om opnamen te maken tijdens de zitting. De rechter heeft verwezen naar de huisregels van de rechtbank Noord-Nederland en heeft deze toegepast op een niet onbegrijpelijke wijze. Deze beslissing is, anders dan verzoeker stelt, niet ingegeven door vooringenomenheid van de rechter.
3.5.
Verder is de beslissing van de rechter om voortzetting van de mondelinge behandeling op 30 april 2020 via een telefonische (beeld)verbinding te laten plaatsvinden, evenzeer een procesbeslissing. Uit het nemen van die beslissing kan ook geen vooringenomenheid van de rechter worden afgeleid De wrakingskamer acht daarbij van belang dat de rechter in lijn heeft gehandeld met de Tijdelijke regeling F&J Rechtbanken, die is voortgevloeid uit de zeer uitzonderlijke omstandigheden ten gevolge van de uitbraak van het coronavirus en de getroffen strenge maatregelen om verdere uitbreiding daarvan te voorkomen. Uit de omstandigheid dat het houden van een fysieke zitting op 30 april 2020 om voornoemde redenen niet mogelijk is, kan evenmin een vooringenomenheid van de rechter worden afgeleid, omdat dit niet de objectieve of subjectieve onpartijdigheid van de rechter raakt. Daar komt bij dat de mondelinge behandeling via een telefonische (beeld)verbinding plaatsvindt, mede gezien voornoemde omstandigheden, niet een onbegrijpelijke beslissing is, laat staan zozeer onbegrijpelijk dat het niet anders kan dan dat die beslissing door partijdigheid is ingegeven.
3.6.
De omstandigheid dat in de aan de gemachtigde van verzoeker per e-mail verzonden brief van 15 april 2020 voor de uitnodiging voor de zitting van 30 april 2020 verzoeker is verzocht om zijn telefoonnummer aan de rechtbank te verstrekken, kan evenmin een grond voor wraking vormen. De wrakingskamer acht hierbij van belang dat de rechter in haar reactie van 21 april 2020 heeft uiteengezet dat het e-mailadres van verzoeker kan worden gebruikt om een Skype-zitting tot stand te brengen en dat in dat geval een telefoonnummer niet meer van belang is. Hieruit kan geen vooringenomenheid van de rechter worden afgeleid. Daarbij acht de wrakingskamer van belang dat het telefoonnummer van verzoeker niet zal worden gebruikt, indien hij dat niet wil. Hetzelfde geldt voor het door verzoeker gegeven e-mailadres. Van schending van de privacy van verzoeker is dan ook geen sprake.
3.7.
Voor zover verzoeker het niet eens is met beslissingen die de rechter in de eerdere procedure heeft genomen, is de wrakingskamer van oordeel dat die eerdere beslissingen geen grond kunnen vormen voor wraking. De wrakingskamer verwijst daarvoor naar haar beslissing van 16 maart 2020 met zaaknummer C/18/197043 PR RK 20-33 en ziet in wat verzoeker heeft aangevoerd geen aanleiding om daar thans anders over te oordelen. De overige door verzoeker in zijn brief van 27 april 2020 aangevoerde omstandigheden, wat daar verder ook van zij, leveren naar het oordeel van de wrakingskamer geen aanwijzing op dat de door hem geuite vrees dat de rechter jegens hem een vooringenomenheid koestert - objectief - gerechtvaardigd is.
3.8.
Al het bovenstaande, in onderlinge samenhang bezien, leidt tot de conclusie dat in wat verzoeker en heeft aangevoerd geen grond wordt gevonden voor het oordeel dat de rechter partijdig of vooringenomen is, dan wel dat een bij verzoeker bestaande vrees voor partijdigheid of vooringenomenheid van de rechter objectief gerechtvaardigd is, waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
3.9.
Het verzoek om wraking wordt daarom afgewezen.
3.10.
Verzoeker heeft eerder in andere procedures een wrakingsverzoek ingediend tot wraking van de rechter die bij beslissing van de wrakingskamer van 16 maart 2019 (C/18/197043 PR RK 20-33) is afgewezen. Om die reden zal de wrakingskamer bepalen dat een volgend verzoek tot wraking met eenzelfde strekking in deze zaak niet meer in behandeling zal worden genomen. Daarnaast stelt de wrakingskamer vast dat verzoeker de leden van de wrakingkamer eerder heeft gewraakt en dat het verzoek niet is gehonoreerd. Gelet op de proceshouding van verzoeker zal de wrakingskamer daarom tevens bepalen dat verzoeker de wrakingskamer niet opnieuw kan wraken.
Beslissing
De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat de procedure van verzoeker in de hoofdzaak (met zaaknummer C18/198322/JE RK 20/280) wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek tot wraking;
- bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek in deze zaak niet in behandeling zal worden genomen;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing onverwijld wordt toegezonden aan aan
mr. Gürcan, mr. Brekelmans, de Raad voor de Kinderbescherming, de pleegouders en de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering.
Deze beslissing is gegeven door mrs. R.B.M. Keurentjes, voorzitter, M. Sanna en
A. Jongsma, rechters, in tegenwoordigheid de griffier mr. E.A. Ruiter en in het openbaar uitgesproken op 29 april 2020.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.