ECLI:NL:RBNNE:2020:4309
Rechtbank Noord-Nederland
- Op tegenspraak
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak poging doodslag en poging zware mishandeling na onvoldoende bewijs
Op 4 december 2020 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot doodslag en subsidiair poging tot zware mishandeling. De zaak vond zijn oorsprong in een incident op 23 november 2015 te Delfzijl, waarbij de verdachte zou hebben geprobeerd een slachtoffer met een mes te steken. Tijdens de zitting op 20 november 2020 ontkende de verdachte echter deze beschuldiging en stelde dat de aangifte onvoldoende steun vond in andere bewijsmiddelen. De officier van justitie vorderde vrijspraak, omdat er geen getuigen waren die een handgemeen hadden waargenomen, en de verdediging voerde aan dat de getuige die aanwezig was, niet had gezien dat er een handgemeen had plaatsgevonden. De rechtbank oordeelde dat de aangifte op essentiële punten niet overeenkwam met de verklaring van de getuige en dat het letsel van het slachtoffer niet voldoende bewijs bood voor het daderschap van de verdachte. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten.
Daarnaast had het slachtoffer zich als benadeelde partij gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. De rechtbank oordeelde echter dat, omdat de verdachte was vrijgesproken, de benadeelde partij niet ontvankelijk kon worden verklaard in zijn vordering. De rechtbank besloot dat zowel de verdachte als de benadeelde partij hun eigen proceskosten moesten dragen. Dit vonnis werd uitgesproken door de meervoudige kamer van de rechtbank, onder leiding van voorzitter mr. H.R. Bracht, en de rechters mr. M.B.W. Venema en mr. A.G.D. Overmars, met mr. A.A. de Haan-Geertsema als griffier.