ECLI:NL:RBNNE:2020:4309

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
4 december 2020
Publicatiedatum
4 december 2020
Zaaknummer
18/820184-16
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging doodslag en poging zware mishandeling na onvoldoende bewijs

Op 4 december 2020 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot doodslag en subsidiair poging tot zware mishandeling. De zaak vond zijn oorsprong in een incident op 23 november 2015 te Delfzijl, waarbij de verdachte zou hebben geprobeerd een slachtoffer met een mes te steken. Tijdens de zitting op 20 november 2020 ontkende de verdachte echter deze beschuldiging en stelde dat de aangifte onvoldoende steun vond in andere bewijsmiddelen. De officier van justitie vorderde vrijspraak, omdat er geen getuigen waren die een handgemeen hadden waargenomen, en de verdediging voerde aan dat de getuige die aanwezig was, niet had gezien dat er een handgemeen had plaatsgevonden. De rechtbank oordeelde dat de aangifte op essentiële punten niet overeenkwam met de verklaring van de getuige en dat het letsel van het slachtoffer niet voldoende bewijs bood voor het daderschap van de verdachte. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten.

Daarnaast had het slachtoffer zich als benadeelde partij gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. De rechtbank oordeelde echter dat, omdat de verdachte was vrijgesproken, de benadeelde partij niet ontvankelijk kon worden verklaard in zijn vordering. De rechtbank besloot dat zowel de verdachte als de benadeelde partij hun eigen proceskosten moesten dragen. Dit vonnis werd uitgesproken door de meervoudige kamer van de rechtbank, onder leiding van voorzitter mr. H.R. Bracht, en de rechters mr. M.B.W. Venema en mr. A.G.D. Overmars, met mr. A.A. de Haan-Geertsema als griffier.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/820184-16
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 4 december 2020 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1989 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
thans gedetineerd (u.a.h.) te Justitieel Complex Schiphol.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 20 november 2020. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. F.H. Kappelhof, advocaat te Delfzijl. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. H.J. Veen.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 23 november 2015 te Delfzijl, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] in de arm heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het ten laste gelegde feit. Hij heeft daartoe aangevoerd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is om tot een veroordeling te komen. Geen van de getuigen heeft gezien dat er sprake is geweest van een handgemeen (ze spreken enkel over een woordenwisseling) zodat niet bewezen kan worden dat verdachte verantwoordelijk is voor het bij aangever geconstateerde letsel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit. Hij heeft daartoe aangevoerd dat uit de verklaring van getuige [getuige] blijkt dat zij gedurende het hele incident aanwezig is geweest en niet heeft gezien dat het tot een handgemeen is gekomen. Daarbij heeft de raadsman betoogd dat hij de situatie ter plekke goed kent en dat deze overzichtelijk is, zodat getuige [getuige] goed zicht heeft gehad op het incident. Het valt op basis van (de medische verklaring in) het dossier niet uit te sluiten dat het letsel van aangever een andere oorzaak heeft gehad dan aangever stelt.
Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat verbalisant [verbalisant] nader dient te worden gehoord omdat er tegenstrijdigheden zitten in het proces-verbaal van bevindingen dat door hem is opgesteld.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Verdachte heeft uitdrukkelijk ontkend dat hij aangever met een mes heeft gestoken. De aangifte vindt onvoldoende steun in de overige bewijsmiddelen. In het bijzonder komt de aangifte op essentiële punten niet overeen met de door getuige [getuige] afgelegde verklaring. Het enkele feit dat aangever een wond had aan zijn elleboog levert onvoldoende bewijs op voor het daderschap van verdachte, nog daargelaten dat uit de medische informatie niet blijkt of een messteek de oorzaak is of kan zijn geweest van dit letsel. Aldus is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om tot een veroordeling te komen.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 300,00 ter vergoeding van materiële schade en € 2.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich - omdat hij tot vrijspraak heeft gerekwireerd - op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft - in lijn met de bepleite vrijspraak - betoogd dat de benadeelde partij niet ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het feit niet bewezen waaruit de schade zou zijn ontstaan. De benadeelde partij zal daarom niet ontvankelijk worden verklaard in de vordering. De rechtbank zal bepalen dat verdachte en de benadeelde partij ieder de eigen proceskosten dragen.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] in de vordering tot schadevergoeding niet ontvankelijk.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.R. Bracht, voorzitter, mr. M.B.W. Venema en mr. A.G.D. Overmars, rechters, bijgestaan door mr. A.A. de Haan-Geertsema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 4 december 2020.
Mr. Overmars en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.