ECLI:NL:RBNNE:2020:4308

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
1 mei 2020
Publicatiedatum
4 december 2020
Zaaknummer
C18/197599 / PR RK 20-69
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wraking van rechter-commissaris in schuldsanering

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 1 mei 2020 een verzoek tot wraking van rechter-commissaris mr. N.A. Baarsma afgewezen. Het verzoek werd ingediend door een verzoeker die in het kader van een wettelijke schuldsanering was gehoord door de rechter-commissaris. De verzoeker, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde H. Visser, had klachten ingediend over vermeende vooringenomenheid van de rechter-commissaris. De rechtbank oordeelde dat het wrakingsverzoek niet ontvankelijk was, omdat het niet tijdig was ingediend. De rechtbank stelde vast dat de verzoeker niet direct na de zitting op 19 februari 2020 had gereageerd, maar pas op 3 maart 2020 een verzoek tot wraking indiende. De rechtbank benadrukte dat het verzoek tot wraking moet worden ingediend zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden, en dat de verzoeker concrete feiten en omstandigheden moet aanvoeren die de vrees voor vooringenomenheid objectief rechtvaardigen. De rechtbank concludeerde dat de aangevoerde klachten te algemeen en onvoldoende concreet waren om te concluderen dat er sprake was van vooringenomenheid van mr. Baarsma. Daarom werd het verzoek tot wraking als kennelijk ongegrond afgewezen, en werd bepaald dat de procedure in de stand waarin deze zich bevond, werd voortgezet.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Zaaknummer: C18/197599 / PR RK 20-69
beslissing van de meervoudige kamer van 1 mei 2020
op het verzoek tot wraking ingevolge artikel 36 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) van
[naam],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
gemachtigde H. Visser te Assen.

1.Procesverloop

1.1.
Op 19 februari 2020 is [verzoeker] in het kader van de jegens hem uitgesproken wettelijke schuldsanering natuurlijke personen als saniet gehoord door de rechter-commissaris.
1.2.
Bij brief van 20 februari 2020 aan de klachtenfunctionaris van deze rechtbank heeft Visser voornoemd namens verzoeker diverse klachten met betrekking tot vooringenomenheid van de rechter-commissaris naar voren gebracht.
Bij brief van 24 februari 2020 heeft de klachtenfunctionaris onder meer het volgende aan Visser doen weten:
"
Als onderwerp noemt u 'klachten m.b.t. vooringenomenheid'. Over gestelde vooringenomenheid van een rechter kunt u echter geen klachten indienen. Desgewenst staat hiervoor de mogelijkheid van wraking open.Wat u verder in uw brief schrijft, gaat vrijwel uitsluitend over de inhoud van de zaak. Daarover kan echter evenmin een klacht worden ingediend.Daarom verzoek ik u ons binnen een week te berichten waarom u vindt dat u bejegend bent op een wijze die niet correct is."
1.3.
Bij brief van 3 maart 2020 heeft Visser namens verzoeker een verzoek ingediend tot wraking van de rechter-commissaris mr. N.A. Baarsma in de procedure met nummer C/18/18/497 R.
1.4.
Bij schrijven van 13 maart 2020 heeft mr. Baarsma aan de wrakingskamer doen weten niet te berusten in de wraking.

2.Overwegingen

Ontvankelijkheid
2.1.
Primair heeft mr. Baarsma bij haar schrijven van 13 maart 2020 onder verwijzing naar artikel 37, eerste lid, Rv verzocht verzoeker niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek omdat het wrakingsverzoek niet is gedaan "zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden".
2.2.
Ingevolge artikel 36 Rv kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Ingevolge artikel 37, eerste lid, Rv wordt het verzoek gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden.
Dit laatstbedoelde artikellid borgt daarmee dat het ernstige gebrek dat aan de behandeling van een zaak kleeft wanneer de onpartijdigheid van een rechter in twijfel wordt getrokken, direct kenbaar wordt gemaakt.
2.3.
In de wetsgeschiedenis van artikel 37, eerste lid, Rv (MvT,
Kamerstukken II1999/00, 26 855, nr. 3, p. 66) staat dienaangaande dat een wrakingsverzoek kan worden ingediend in elke stand van het geding, dus ook nog na afloop van de behandeling. Het is namelijk zeer wel mogelijk dat dan pas feiten of omstandigheden blijken waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uit de toelichting volgt dat de mogelijkheid om na afloop van de behandeling een wrakingsverzoek in te dienen in beginsel niet geboden hoeft te worden indien terstond tijdens de zitting zich dergelijke feiten of omstandigheden voordoen.
2.4.
Het onderhavige wrakingsverzoek is op 3 maart 2020 ingediend, terwijl de zitting is gehouden op 19 februari 2020.
Uit de overgelegde stukken echter blijkt dat verzoeker tamelijk snel na de zitting de onder 2.1. vermelde brief van 20 februari 2020 aan de klachtenfunctionaris heeft gezonden; verder blijkt daaruit dat de klachtenfunctionaris verzoeker bij brief van 24 februari 2020 heeft gewezen op de mogelijkheid van wraking en hem heeft verzocht om binnen een week te berichten waarom verzoeker vond dat hij bejegend is op een wijze die niet correct is en dat verzoeker daarop ook binnen die week het onderhavige wrakingsverzoek aan de klachtenfunctionaris heeft gezonden.
Gelet op die gang van zaken kan naar het oordeel van de rechtbank bezwaarlijk worden geoordeeld dat het verzoek niet gedaan is zodra de aan de wraking ten grondslag liggende feiten en omstandigheden bekend zijn geworden.
2.5.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verzoeker ontvankelijk is in zijn verzoek.
Inhoudelijk
2.6.
Ingevolge artikel 36 e.v. Rv kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelt, worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
2.7.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6, eerste lid, van het EVRM geldt als uitgangspunt dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren dat een rechter ten aanzien van een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij kan rekening worden gehouden met de uiterlijke schijn. Het enkele subjectieve oordeel van de verzoeker is niet doorslaggevend. Aan de hand van deze maatstaf zal de rechtbank het verzoek beoordelen.
2.8.
Uit de wet volgt dat een verzoeker concrete feiten en omstandigheden dient aan te voeren waaruit objectief afgeleid kan worden dat de rechter jegens een partij vooringenomen is, of dat de vrees van een partij dat er sprake is van een dergelijke vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is. Alle feiten en omstandigheden moeten tegelijk - in het verzoek - worden voorgedragen.
2.9.
De rechtbank overweegt dat aan het onderhavige verzoek tot wraking van mr. Baarsma geen concrete feiten of omstandigheden ten grondslag zijn gelegd waaruit vooringenomenheid van mr. Baarsma of zwaarwegende aanwijzingen voor objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor, kunnen worden afgeleid.
Voor zover in het wrakingsverzoek feiten en omstandigheden zijn vermeld, zijn deze te algemeen en te weinig concreet, zodat daaruit niet kan worden geconcludeerd dat sprake is van vooringenomenheid van mr. Baarsma of zwaarwegende aanwijzingen voor objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor, kunnen worden afgeleid.
2.10.
Het verzoek tot wraking van mr. Baarsma zal dan ook als kennelijk ongegrond worden afgewezen. Een mondelinge behandeling van het verzoek tot wraking kan daarom achterwege blijven.

3.Beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek tot wraking van mr. N.A. Baarsma als kennelijk ongegrond af;
- bepaalt dat de procedure met nummer C/18/18/497 R wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek tot wraking;
- beveelt de onverwijlde mededeling van deze beslissing aan verzoeker en
mr. Baarsma.
Deze beslissing is gegeven door mrs. Th.A. Wiersma, voorzitter, A. Jongsma en M. Sanna, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier en in het openbaar uitgesproken op
1 mei
2020.
coll: js (319)