ECLI:NL:RBNNE:2020:4307

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
3 juli 2020
Publicatiedatum
4 december 2020
Zaaknummer
C/18/197423 PR RK 20-55
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter in curateleprocedure

Op 3 juli 2020 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, een beslissing genomen in een wrakingsprocedure. Verzoekers, vertegenwoordigd door Stichting Notex Bewind en de curator mr. A. Endendijk, hebben op 25 februari 2020 een verzoek tot wraking ingediend tegen mr. M. Haisma, de rechter die de curatelezaak van betrokkene [naam] behandelt. De verzoekers voerden aan dat de wijze waarop mr. Haisma de zitting leidde, hun onpartijdigheid in gevaar bracht.

De rechtbank heeft het verzoek tot wraking beoordeeld aan de hand van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De rechtbank benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit vermoeden weerleggen. De rechtbank concludeerde dat de verzoekers onvoldoende feiten en omstandigheden hebben aangedragen die zouden wijzen op vooringenomenheid van mr. Haisma.

De rechtbank oordeelde dat de rechter tijdens de mondelinge behandeling een zekere vrijheid moet hebben om de overgelegde stukken en argumenten te beoordelen. De door verzoekers aangehaalde mededelingen van de rechter overschreden deze vrijheid niet. Bovendien werd opgemerkt dat de rechter de orde op de zitting bepaalt en dat het haar taak is om relevante vragen te stellen aan de partijen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek tot wraking afgewezen en bepaald dat de procedure met zaak-/rolnummer 7926976 VC VERZ 19-68 wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek tot wraking. De beslissing werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

beslissing
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Locatie Groningen
MEERVOUDIGE KAMER
Zaaknummer / rolnummer: C/18/197423 / PR RK 20-55
Beslissing van 3 juli 2020
Beslissing op het verzoek tot wraking ingevolge artikel 36 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) van
[naam] , namens Stichting Notex Bewind,
[naam] , namens de huidige curator mr. A. Endendijk,
zaakdoende te Den Ham,
verzoekers.

1.Procesverloop

1.1.
Bij brief van 25 februari 2020 hebben verzoekers een verzoek tot wraking gedaan van mr. M. Haisma, rechter in deze rechtbank.
Uit het verzoekschrift blijkt dat verzoekers hun verzoek doen in de procedure met
zaak-/rolnummer 7926976 VC VERZ 19-68. Dat betreft een procedure met betrekking tot de curatele van betrokkene [naam] .
1.2.
Bij schrijven van 6 maart 2020 heeft mr. Haisma aan de wrakingskamer doen weten niet te berusten in de wraking en heeft daarbij tevens haar reactie gegeven op het wrakingsverzoek.
1.3.
Bij brief van 27 maart 2020 aan mr. A. Endendijk heeft de rechtbank doen weten dat verzoekers schriftelijk konden reageren op de reactie van mr. Haisma en dat de wrakingskamer vervolgens een schriftelijke beslissing zou geven.
1.4.
Bij brief van 2 april 2020 hebben verzoekers gereageerd op de reactie van
mr. Haisma.

2.Overwegingen

2.1.
Ingevolge artikel 36 e.v. Rv kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelt, worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
2.2.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6, eerste lid, van het EVRM geldt als uitgangspunt dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren dat een rechter ten aanzien van een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij kan rekening worden gehouden met de uiterlijke schijn. Het enkele subjectieve oordeel van de verzoeker is niet doorslaggevend. Aan de hand van deze maatstaf zal de rechtbank het verzoek beoordelen.
2.3.
Uit de wet volgt dat een verzoeker concrete feiten en omstandigheden dient aan te voeren waaruit objectief afgeleid kan worden dat de rechter jegens een partij vooringenomen is, of dat de vrees van een partij dat er sprake is van een dergelijke vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is. Alle feiten en omstandigheden moeten tegelijk - in het verzoek - worden voorgedragen.
2.4.
De rechtbank overweegt dat uit de overgelegde stukken geen feiten of omstandigheden zijn gebleken waaruit kan worden geconcludeerd tot vooringenomenheid aan de zijde van de gewraakte rechter.
2.5.
In het algemeen moet de rechter tijdens de mondelinge behandeling een zekere mate van vrijheid worden gegeven bij de voorlopige beoordeling van de overgelegde stukken en de aangevoerde argumenten, waarbij het niet getuigt van partijdigheid of vooringenomenheid als die stukken en argumenten – bij wijze van voorlopig oordeel – kwalitatief worden beoordeeld.
2.6.
Naar het oordeel van de rechtbank gaan de door verzoekers in hun brief van 2 april 2020 aangehaalde mededelingen van de rechter de zojuist bedoelde vrijheid van de rechter niet te buiten.
2.7.
Verder is van belang dat de rechter de orde op de zitting bepaalt en dat het tevens bij uitstek tot de taak van de rechter behoort om aan partijen in een procedure (kritische) vragen te stellen die zij voor de beoordeling van de zaak relevant acht. Daarbij hoort ook dat de rechter partijen zonodig confronteert met stellingen om hun standpunten helder te krijgen. De onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter dient bij dit alles vanzelfsprekend niet uit het oog te worden verloren. De wijze waarop de rechter naar de stelling van verzoekers de zitting heeft geleid leidt niet tot de conclusie dat van (de schijn van) vooringenomenheid aan haar zijde sprake is geweest.
2.8.
Voor zover verzoekers hebben aangevoerd dat zij reden hebben te vrezen dat in de door mr. Haisma te nemen beschikking hun verzoeken c.q. voorstellen niet zijn meegenomen, hebben zij dat onvoldoende onderbouwd. Dit te meer nu mr. Haisma in haar reactie heeft aangegeven dat het haar voornemen is om op de ingediende verzoeken bij beschikking te beslissen waarbij de inhoud van alle stukken zal worden betrokken.
2.9.
Gelet op het vorenstaande is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken van uitzonderlijke omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat mr. Haisma jegens verzoekers een vooringenomenheid koestert of waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
2.10.
Het verzoek tot wraking van mr. Haisma zal dan ook worden afgewezen.

3.Beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek tot wraking van mr. M. Haisma af;
- bepaalt dat de procedure met zaak-/rolnummer 7926976 VC VERZ 19-68 wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek tot wraking;
- beveelt de onverwijlde mededeling van deze beslissing aan verzoekers en mr. M. Haisma.
Deze beslissing is gegeven door mrs. Th.A. Wiersma, voorzitter, W.P. Claus en
S. Timmermans, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier en in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2020.