ECLI:NL:RBNNE:2020:4183

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
1 december 2020
Publicatiedatum
1 december 2020
Zaaknummer
18/164231-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontuchtpleging door een vader met zijn minderjarige dochters

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 1 december 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een vader die zijn twee minderjarige dochters gedurende een lange periode seksueel heeft misbruikt. De verdachte heeft zijn jongste dochter, geboren in 2006, gedurende meer dan vier jaar op grove wijze betast, vaginaal gepenetreerd en zich door haar laten aftrekken. Daarnaast heeft hij ook ontucht gepleegd met zijn oudste dochter, geboren in 2004, door haar borsten te betasten en zijn penis tegen haar vagina aan te drukken. De rechtbank heeft de verdachte op basis van de verklaringen van de slachtoffers en het bewijs dat is verzameld, schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere seksuele misdrijven tegen zijn dochters, wat een ernstige inbreuk op hun lichamelijke en geestelijke integriteit met zich meebracht.

De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, die een gevangenisstraf van 48 maanden had geëist, niet volledig overgenomen. Na afweging van de omstandigheden, waaronder de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, heeft de rechtbank besloten om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 40 maanden op te leggen. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met het feit dat het misbruik jarenlang heeft plaatsgevonden en dat de verdachte misbruik heeft gemaakt van het vertrouwen van zijn dochters. De rechtbank heeft ook de manipulatieve wijze waarop de verdachte het misbruik heeft afgedwongen, als strafverzwarend beschouwd. De rechtbank heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 40 maanden, waarbij de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering zal worden gebracht.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/164231-20
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 1 december 2020 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1981 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats],
thans gedetineerd in [instelling].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 17 november 2020.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. F.H. Gart, advocaat te Leeuwarden.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. H.J. Mous.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1
hij in of omstreeks de periode van 01 januari 2016 tot 7 januari 2018, te Sneek, gemeente Súdwest-Fryslân, meermalen, althans eenmaal, met [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum] 2006), toen beneden de leeftijd van 12 jaren, handelingen heeft gepleegd die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1], immers heeft hij haar vaginaal gepenetreerd met zijn penis en/of haar gebeft en/of haar betast aan haar borsten en/of vagina en/of heeft hij zich door haar laten aftrekken;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 01 januari 2016 tot 07 januari 2018, te Sneek, gemeente Súdwest-Fryslân, meermalen, althans eenmaal, ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig kind [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum] 2006, door haar vaginaal te penetreren met zijn penis en/of haar te beffen en/of haar te betasten aan haar borsten en/of vagina en/of door zich door haar te laten aftrekken;
2
hij in of omstreeks de periode van 07 januari 2018 tot 05 april 2020, te Sneek, gemeente Súdwest-Fryslân, meermalen, althans eenmaal, met [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum] 2006), die toen de leeftijd van 12 jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd die bestonden uit of mede
bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1], immers heeft hij haar vaginaal gepenetreerd met zijn penis en/of haar gebeft en/of haar betast aan haar borsten en/of vagina en/of heeft hij zich door haar laten aftrekken;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 07 januari 2018 tot 05 april 2020, te Sneek, gemeente Súdwest-Fryslân, meermalen, althans eenmaal, ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig kind [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum] 2006, door haar vaginaal te penetreren met zijn penis en/of haar te beffen en/of haar te betasten aan haar borsten en/of vagina en/of door zich door haar te laten aftrekken;
3
hij in of omstreeks de periode van 16 mei 2018 tot 05 april 2020, te Sneek, gemeente Súdwest-Fryslân, meerdere malen, althans eenmaal, ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig kind, [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum] 2004), door haar aan haar borsten te voelen en/of door (met kleding aan) zijn penis tegen haar onderlichaam en/of vagina te duwen en/of te wrijven.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor feiten 1. primair, 2. primair en 3.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte zich ten aanzien van de bewezenverklaring refereert aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht feiten 1. primair, 2. primair en 3. wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 17 november 2020;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangeefster van 29 april 2020, opgenomen op pagina 14 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2020086155 van 10 juli 2020, inhoudend de verklaring van [getuige];
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van 28 april 2020, opgenomen op pagina 52 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 1];
4. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van 8 mei 2020, opgenomen op pagina 66 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 2].
Overweging rechtbank ten aanzien van feit 3.
In de tenlastelegging van feit 3. is een periode van 16 mei 2018 tot 5 april 2020 opgenomen. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat alles is gegaan zoals in de verklaring van [slachtoffer 2] is opgenomen. [slachtoffer 2] heeft op 8 mei 2020 verklaard dat de ontucht in een periode van een half jaar heeft plaatsgevonden en iets minder dan een half jaar geleden is geëindigd. De rechtbank leidt hieruit af dat het ontucht met [slachtoffer 2] heeft plaatsgevonden in een kortere periode dan zoals opgenomen in de tenlastelegging en acht wettig en overtuigend bewezen dat het onder 3. ten laste gelegde heeft plaatsgevonden in de periode van 8 mei 2019 tot en met 8 december 2019.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feiten 1. primair, 2. primair en 3. wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1. primair
hij in de periode van 1 januari 2016 tot 7 januari 2018, te Sneek, gemeente Súdwest-Fryslân, meermalen, met [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum] 2006, toen beneden de leeftijd van 12 jaren, handelingen heeft gepleegd die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1], immers heeft hij haar vaginaal gepenetreerd met zijn penis en haar gebeft en haar betast aan haar borsten en vagina en heeft hij zich door haar laten aftrekken.
2. primair
hij in de periode van 7 januari 2018 tot 5 april 2020, te Sneek, gemeente Súdwest-Fryslân, meermalen, met [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum] 2006, die toen de leeftijd van 12 jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1], immers heeft hij haar vaginaal gepenetreerd met zijn penis en haar gebeft en haar betast aan haar borsten en vagina en heeft hij zich door haar laten aftrekken.
3.
hij in de periode van 8 mei 2019 tot en met 8 december 2019, te Sneek, gemeente Súdwest-Fryslân, meerdere malen ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig kind, [slachtoffer 2], geboren op [geboortedatum] 2004, door haar aan haar borsten te voelen en door, met kleding aan, zijn penis tegen haar onderlichaam en/of vagina te duwen en/of te wrijven.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. primair Met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.
2. primair Met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.
3. Ontucht plegen met zijn minderjarig kind, meermalen gepleegd.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feiten 1. primair, 2. primair en 3. wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van vijf jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden. Hij heeft daartoe aangevoerd dat bij de strafoplegging drie aspecten van belang zijn, te weten het signaal naar de maatschappij, genoegdoening voor het slachtoffer en het voorkomen van recidive. De raadsman heeft gemotiveerd bepleit dat genoegdoening voor de slachtoffers en het voorkomen van recidive in deze zaak een begrenzende factor moeten zijn ten aanzien van de duur van de op te leggen gevangenisstraf.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportages van psycholoog N. van der Weegen d.d. 4 september 2020 en Reclassering Nederland d.d. 13 oktober 2020, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zijn jongste dochter gedurende een periode van ruim vier jaren veelvuldig aan haar borsten en vagina betast, haar vaginaal gepenetreerd, gebeft en zich door haar laten aftrekken. Verdachte heeft ook ontucht gepleegd met zijn oudste dochter, door haar borsten te betasten en door meermalen zijn penis tegen haar vagina aan te drukken. Verdachte heeft met de bewezenverklaarde feiten op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van zijn twee dochters, alsmede op hun gevoel van veiligheid in hun eigen woning. Seksueel misbruik van minderjarigen heeft grote gevolgen voor de betreffende slachtoffers. Misbruikte kinderen ondervinden vaak nog gedurende hun hele leven lichamelijke en psychische gevolgen van het misbruik. Verdachte heeft hier geen oog voor gehad, maar is enkel gericht geweest op het bevredigen van zijn eigen gevoelens. De rechtbank neemt dit verdachte zeer kwalijk. Het seksueel misbruiken van minderjarigen, met name zoals dat bij de jongste dochter is gebeurd, is zo ernstig dat daar in beginsel een langdurige gevangenisstraf op moet volgen.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank als strafverzwarend meegenomen dat het misbruik van de jongste dochter op zeer jonge leeftijd is begonnen en jarenlang en veelvuldig heeft plaatsgevonden. Daarbij was sprake van een opbouw in de ernst van de handelingen, van kwaad tot erger. Verdachte heeft misbruik gemaakt van het vertrouwen dat zijn dochters in hem hadden en dat vertrouwen diep beschaamd. Hij heeft ook misbruik gemaakt van hun afhankelijkheid van hem als vader. De rechtbank houdt in strafverzwarende zin ook rekening met het feit dat het seksueel penetreren altijd zonder condoom heeft plaatsgevonden, hetgeen tot een zwangerschap had kunnen leiden. Verder weegt de rechtbank in strafverzwarende zin mee de manipulatieve wijze waarop verdachte het ondergaan van het misbruik bij zijn jongste dochter heeft afgedwongen. Als zij aangaf niet te willen, was dat voor verdachte geen reden om te stoppen, maar begon hij zielig te doen en ging hij zeuren en huilen zodat zij alsnog zou meewerken.
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke strafbare feiten.
Uit het rapport van de psycholoog volgt dat er geen aanwijzingen werden gevonden voor het bestaan van een (pedofiele of andere) stoornis bij verdachte. Verdachte beschikt over de vaardigheid om zich te verplaatsen in een ander, maar laat de gedachte dat zijn acties mogelijk schadelijk zijn geweest voor anderen, evenals andere 'moeilijke gedachtes' maar zeer beperkt toe. Hij rationaliseert in sterke mate. In die zin kan gesproken worden van een gebrekkig functionerend geweten. Er is geen sprake van een duurzaam patroon van vermijdend gedrag dat op verschillende levensgebieden optreedt en lijden veroorzaakt. Gesteld kan worden dat sprake is van ontwijkende persoonlijkheidstrekken. De psycholoog heeft vastgesteld dat verdachte niet lijdt aan een stoornis en heeft geadviseerd het tenlastegelegde volledig aan hem toe te rekenen. Het recidiverisico wordt door de psycholoog als laag ingeschat.
De reclassering sluit zich daarbij aan en heeft geadviseerd een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen. Gelet op de hiervoor genoemde rapportages ziet de rechtbank, anders dan de officier van justitie, geen aanleiding voor het opleggen van een voorwaardelijk strafdeel.
Alles afwegend acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden passend en oplegging daarvan geboden.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 57, 244, 245 en 249 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1. primair, 2. primair en 3. ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.B. de Wit, voorzitter, mr. G.W.G. Wijnands en mr. R.B. Maring, rechters, bijgestaan door mr. C.G. Velvis, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 1 december 2020.