ECLI:NL:RBNNE:2020:4170

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
27 oktober 2020
Publicatiedatum
1 december 2020
Zaaknummer
18/108871-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Noodweer en zware mishandeling in Leeuwarden

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 27 oktober 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van zware mishandeling. De verdachte, geboren in 1982, werd ervan beschuldigd op 26 maart 2020 in Leeuwarden de aangever, [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel te hebben toegebracht. De tenlastelegging omvatte verschillende vormen van geweld, waaronder het slaan en schoppen van de aangever, die resulteerde in een gebroken onderkaak en een gescheurd oor. Tijdens de zitting op 13 oktober 2020 heeft de verdachte verklaard dat hij in een noodweersituatie handelde, omdat de aangever hem met een mes aanviel. De officier van justitie vorderde vrijspraak van het primair ten laste gelegde, maar veroordeling voor het subsidiaire feit zonder voorbedachte rade. De verdediging betoogde dat de verdachte zich moest verdedigen tegen de dreiging van het mes en dat zijn handelen proportioneel was. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een noodweersituatie, waarbij de verdachte zich verdedigde tegen een onmiddellijke dreiging. De rechtbank kwam tot de conclusie dat het bewezenverklaarde feit niet strafbaar was, omdat de wederrechtelijkheid ontbrak, en ontsloeg de verdachte van alle rechtsvervolging. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte niet schuldig werd bevonden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/108871-20
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 27 oktober 2020 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1982 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 13 oktober 2020.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J.M. van Dam, advocaat te Utrecht.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. I. Kluiter.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 26 maart 2020 te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, op/in/tegen het gezicht, althans op/tegen het hoofd, heeft geslagen en/of gestompt en/of op/tegen de grond heeft geduwd en/of geslagen en/of waardoor die [slachtoffer] ten val is gekomen en/of (vervolgens) (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag) meermalen met geschoeide voet (met kracht) op/tegen het hoofd en/of tegen het lichaam van die [slachtoffer] heeft geschopt en/of getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 maart 2020 te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden, aan [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade, in elk geval opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel, te weten een (op meerdere plaatsen) gebroken onderkaak en/of een gescheurd oor, heeft toegebracht, door die [slachtoffer] met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, in elk geval met dat opzet, meermalen, althans eenmaal, op/in/tegen het gezicht, althans op/tegen het hoofd, te stompen en/of te slaan en/of op/tegen de grond te duwen en/of te slaan en/of waardoor die [slachtoffer] ten val is gekomen en/of (vervolgens) (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag) met geschoeide voet (met kracht) op/tegen het hoofd, althans tegen het lichaam te schoppen en/of te trappen;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 maart 2020 te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] , opzettelijk en al dan niet met voorbedachte rade, zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, op/in/tegen het gezicht, althans tegen het hoofd, heeft gestompt en/of geslagen en/of op/tegen de grond heeft geduwd en/of geslagen en/of waardoor die [slachtoffer] ten val is gekomen en/of vervolgens (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag) meermalen met geschoeide voet (met kracht) op/tegen het hoofd, althans tegen het lichaam van die [slachtoffer] heeft geschopt en/of getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meest subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 maart 2020 te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden, [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] op/in/tegen het gezicht, althans op/tegen hoofd, te stompen en/of te slaan en/of op/tegen de grond te duwen en/of te slaan en/of waardoor die [slachtoffer] ten val is gekomen en/of (vervolgens) (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag) meermalen met geschoeide voet (met kracht) op/tegen het hoofd, althans tegen het lichaam te schoppen en/of te trappen, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een (op meerdere plaatsen) gebroken onderkaak en/of een gescheurd oor, ten gevolge heeft gehad.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het primair ten laste gelegde en heeft veroordeling gevorderd voor het subsidiair ten laste gelegde, uitgezonderd het bestanddeel ‘voorbedachte rade’. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Op grond van de bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat verdachte aangever meermalen in het gezicht heeft gestompt, waardoor aangever ten val is gekomen. Vervolgens heeft verdachte aangever, terwijl aangever op de grond lag, meermalen tegen het lichaam geschopt. Er zijn geen aanwijzingen dat aangever ook tegen het hoofd is geschopt. Uit de letselverklaring blijkt dat aangever een gebroken kaak heeft opgelopen. Er is sprake geweest van operatief ingrijpen en er zijn platen geplaatst, hetgeen maakt dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Verdachte heeft verklaard dat hij in het leger heeft gezeten en aan vechtsport heeft gedaan; hieruit is af te leiden dat hij getraind is om met veel kracht te slaan en dat ook heeft gedaan. Verdachte kent zijn eigen kracht. Daarom was sprake van een aanmerkelijke kans dat aangever zwaar lichamelijk letsel zou oplopen en verdachte heeft deze aanmerkelijke kans bewust aanvaard. Van contra-indicaties is niet gebleken.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, omdat geen sprake is van potentieel dodelijk letsel en ook het vereiste (voorwaardelijk) opzet op de dood ontbreekt. De raadsman refereert zich ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde betreffende het zwaar lichamelijk letsel. Er kan niet bewezen worden dat er is geschopt tegen het hoofd, omdat dit niet blijkt uit het beeldmateriaal. Ook blijkt niet dat de kaak op meerdere plekken was gebroken. Evenmin is sprake van voorbedachte rade. Verdachte begaf zich naar [slachtoffer] om te praten, niet om te vechten. Dat hij vervolgens werd aangevallen met een mes, past niet in het leerstuk van voorbedachte raad.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak ten aanzien van het primaire feit
De rechtbank acht -met de officier van justitie en de raadsman- het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring ten aanzien van het subsidiaire feit
De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 13 oktober 2020;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 6 april 2020, opgenomen op pagina 32 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2020077408-1A van 19 mei 2020, inhoudend de verklaring van [slachtoffer] ;
3. een geschrift, inhoudende een geneeskundige verklaring betreffende [slachtoffer] van 8 april 2020, opgenomen op pagina 44 van voornoemd dossier;
4. een geschrift, inhoudende een forensisch geneeskundig letselverslag betreffende [slachtoffer] van 30 april 2020, opgenomen op pagina 46 e.v. van voornoemd dossier;
5. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 15 april 2020, opgenomen op pagina 53 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant;
6. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte van 20 april 2020, opgenomen op pagina 83 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van verdachte.
Bewijsoverweging
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden bewezen dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het subsidiaire feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
subsidiair
hij op 26 maart 2020 te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een op meerdere plaatsen gebroken onderkaak en een gescheurd oor, heeft toegebracht, door die [slachtoffer] met dat opzet, meermalen tegen het gezicht te slaan, waardoor die [slachtoffer] ten val is gekomen en vervolgens, terwijl die [slachtoffer] op de grond lag, met geschoeide voet tegen het lichaam te trappen.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
subsidiair zware mishandeling
Vervolgens is de vraag aan de orde of sprake is van een strafuitsluitingsgrond.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens verdachte een beroep op noodweer gedaan. Hij heeft aangevoerd dat sprake is geweest van een situatie waarin verdachte zich moest verdedigen tegen de dreiging die uitging van het mes van aangever. De raadsman heeft aangevoerd dat uit het dossier blijkt dat [slachtoffer] liegt, terwijl alles wat verdachte heeft verklaard is verankerd in het dossier. Op de beelden is immers te zien dat aangever een mes heeft en daarmee steekt. De verklaring van verdachte dat hij is gestoken, is bevestigd door zijn vriendin, alsook door het letselrapport. Tevens heeft getuige [getuige] verklaard dat hij een mes zag dat uitklapbaar was. Ook dit komt overeen met de verklaring van verdachte dat hij een klik heeft gehoord. Verdachte hoorde de klik van het mes, bedacht dat aangever een wapen had en werd vervolgens gestoken. Er was dus sprake van een wederrechtelijke aanranding. Verdachte heeft hard geslagen, maar er is voldaan aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Uit de beelden blijkt dat het incident hooguit een tiental seconden heeft geduurd. In die situatie moest verdachte een beslissing nemen, terwijl hij werd gestoken door aangever die, ook nadat hij gevallen was, nog steeds stekende bewegingen naar verdachte maakte. Verdachte heeft geschopt om het mes uit de hand van aangever te schoppen en is daarna weggegaan. Aan het subsidiariteitsvereiste is voldaan. Nu sprake was van noodweer, moet verdachte worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat een beroep op noodweer niet gehonoreerd dient te worden. Zij heeft -in de kern- aangevoerd dat verdachte en aangever tegelijk hebben gehandeld, waarbij aangever met een mes heeft uitgehaald en verdachte aangever heeft geslagen. Op het moment dat zij beiden uithaalden, was er geen sprake van een ogenblikkelijke aanranding noch van een onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor. Uit objectieve omstandigheden - gedragingen of uitlatingen – moet kunnen worden afgeleid dat de ander op het punt staat om daadwerkelijk aan te vallen. De enkele vrees voor een aanval rechtvaardigt nog geen verdediging. De verklaringen over het dreigende gevaar lopen uiteen. In het eerste verhoor heeft verdachte verklaard dat aangever iets in zijn zak heeft gestopt. Daarop zou verdachte hem hebben geslagen, waarna hij het mes zag. In zijn tweede verhoor heeft verdachte verklaard dat aangever iets langs zijn lichaam hield en dat hij een klik heeft gehoord. Die verklaringen komen niet overeen. Verdachte heeft, op het moment dat hij een klik hoorde en dacht aan een wapen, er niet voor gekozen om afstand te nemen en weg te lopen. Hij heeft zelfs verklaard dat hij ondanks die gedachte bleef praten. Verdachte liep op aangever af en heeft meermalen de kans gehad om weg te gaan. Gelet op de verschillen in die verklaringen en het aanwezig blijven terwijl een wapen werd vermoed, kan niet gezegd worden dat er op basis van objectieve omstandigheden sprake was van een onmiddellijk dreigend gevaar. Verdachte heeft in zijn eerste gedraging aanvallend gehandeld, zodat zijn opvolgende gedragingen niet als verdediging kunnen worden aangemerkt.
Oordeel van de rechtbank
Voor een geslaagd beroep op noodweer moet allereerst de vraag worden beantwoord of sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachtes lichaam, dan wel van een onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor.
De rechtbank is van oordeel dat de feiten en omstandigheden die de raadsman aan het verweer ten grondslag heeft gelegd, een beroep op noodweer rechtvaardigen. De rechtbank is met de raadsman van oordeel dat de verklaringen die verdachte over het incident heeft afgelegd, zijn verankerd in de bewijsmiddelen, terwijl dit niet geldt voor de verklaringen van aangever. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden, ontleend aan wettige bewijsmiddelen.
Op 26 maart 2020 rond 22:00 uur is verdachte naar aangever gegaan om te praten over hun conflict over het logo van de tattooshop van aangever. Verdachte klopte aan en aangever opende de deur. Verdachte hoorde vervolgens een klik, bedacht dat aangever bewapend was, en op dat moment haalde aangever daadwerkelijk met een mes naar verdachte uit. Als reactie daarop heeft verdachte aangever tweemaal geslagen, waardoor aangever op de grond is gevallen. Uit de camerabeelden blijkt dat aangever erg agressief was en meermalen heeft uitgehaald richting het bovenlichaam van verdachte. Ook nadat hij op de grond was gevallen, bleef aangever felle stekende bewegingen maken in de richting van verdachte. Als reactie daarop heeft verdachte twee trappen in de richting van aangever gegeven en is daarna weggegaan. Dit alles heeft plaatsgevonden in een zeer korte tijdspanne, waarvan een kleine tien seconden op camera zijn vastgelegd.
Op grond hiervan acht de rechtbank voldoende aannemelijk dat sprake was van een onmiddellijk dreigend gevaar en vervolgens van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte door aangever. Het onmiddellijk dreigend gevaar bestond uit het horen van een klik, de aanranding uit de daaropvolgende uithaal met een mes door aangever.
De rechtbank komt hiermee tot het oordeel dat sprake was van een noodweersituatie.
Voor een geslaagd beroep op noodweer moet vervolgens worden beoordeeld of de door verdachte gehanteerde verdediging proportioneel is geweest en of is voldaan aan het vereiste van subsidiariteit.
Proportionaliteit
Ten aanzien van de vraag of de manier van verdedigen proportioneel was in verhouding tot de aanranding, overweegt de rechtbank dat er sprake was van een ongelijke strijd tussen aangever en verdachte. Aangever hanteerde immers een mes, terwijl verdachte ongewapend was. Verdachte heeft zich in enkele seconden met handen en voeten tegen het mes van aangever verdedigd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de wijze van verdedigen door verdachte in een redelijke verhouding stond tot de aanranding.
Subsidiariteit
Bij de vraag of aan het subsidiariteitsvereiste is voldaan, moet worden beoordeeld of verdachte zich in plaats van de gehanteerde verdediging op andere wijze aan de aanranding had kunnen onttrekken. De rechtbank is van oordeel dat er, op grond van de vastgestelde feiten, voor verdachte geen mogelijkheid was om te vluchten of anderszins de confrontatie te voorkomen. Naar het oordeel van de rechtbank kon dit, gelet op de korte duur van het incident, evenmin van verdachte worden gevergd. Uit het dossier volgt immers dat aangever erg agressief was en zelfs na zijn val op de grond nog meerdere keren fel op verdachte bleef insteken. Verdachte heeft op dat moment nog twee trappen richting aangever gegeven om het mes uit zijn handen te schoppen en is daarna weggegaan. Gelet op de ongelijke strijd tussen aangever en verdachte mocht verdachte zich ook meer veroorloven. Aan het subsidiariteitsvereiste is dan ook voldaan.
De rechtbank komt tot de conclusie dat het bewezenverklaarde feit niet strafbaar is, omdat de wederrechtelijkheid ontbreekt. Verdachte zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt € 375,75 ter vergoeding van materiële schade en € 2.500,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren. Zij heeft daartoe aangevoerd dat er sprake is van medeschuld.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in verband met het bepleite ontslag van alle rechtsvervolging.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal verdachte geen straf of maatregel opleggen en hem evenmin schuldig verklaren zonder oplegging van straf of maatregel, omdat het beroep van verdachte op noodweer door de rechtbank is gehonoreerd. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen als voormeld maar niet te zijn een strafbaar feit.
Ontslaat verdachte ter zake van alle rechtsvervolging.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.

Benadeelde partij

Bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]niet-ontvankelijk is en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.F. Hammerle, voorzitter, mr. K. Post en mr. H. Punt, rechters, bijgestaan door mr. C.G. Velvis, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 27 oktober 2020.
Mr. Punt en mr. Velvis zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.