In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 27 oktober 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van zware mishandeling. De verdachte, geboren in 1982, werd ervan beschuldigd op 26 maart 2020 in Leeuwarden de aangever, [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel te hebben toegebracht. De tenlastelegging omvatte verschillende vormen van geweld, waaronder het slaan en schoppen van de aangever, die resulteerde in een gebroken onderkaak en een gescheurd oor. Tijdens de zitting op 13 oktober 2020 heeft de verdachte verklaard dat hij in een noodweersituatie handelde, omdat de aangever hem met een mes aanviel. De officier van justitie vorderde vrijspraak van het primair ten laste gelegde, maar veroordeling voor het subsidiaire feit zonder voorbedachte rade. De verdediging betoogde dat de verdachte zich moest verdedigen tegen de dreiging van het mes en dat zijn handelen proportioneel was. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een noodweersituatie, waarbij de verdachte zich verdedigde tegen een onmiddellijke dreiging. De rechtbank kwam tot de conclusie dat het bewezenverklaarde feit niet strafbaar was, omdat de wederrechtelijkheid ontbrak, en ontsloeg de verdachte van alle rechtsvervolging. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte niet schuldig werd bevonden.