ECLI:NL:RBNNE:2020:4136

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
4 augustus 2020
Publicatiedatum
27 november 2020
Zaaknummer
C/18/200284 PR RK 2-232
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechters wegens niet verlenen van uitstel van de behandeling in een civiele procedure

Op 4 augustus 2020 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Noord-Nederland te Groningen een verzoek tot wraking behandeld. Het verzoek was ingediend door verzoekster, bijgestaan door mr. H. Loonstein, en was gericht tegen de rechters mrs. M. Griffioen, P.J. Duinkerken en W. Huizing. De wraking was gebaseerd op de afwijzing van een verzoek tot uitstel van de mondelinge behandeling in een hoger beroep tegen een beschikking van de rechter-commissaris. Verzoekster stelde dat er geen verhinderdata waren opgevraagd en dat de zittingsdatum kort voor de zitting was meegedeeld, wat in strijd zou zijn met de goede procesorde. Tevens werd aangevoerd dat de afwijzing van het uitstel niet gemotiveerd was, wat leidde tot een vrees voor partijdigheid van de rechters.

De rechtbank heeft de procedure en de argumenten van beide partijen zorgvuldig beoordeeld. Het verzoek tot wraking van mrs. Duinkerken en Huizing werd ongegrond verklaard, omdat zij niet betrokken waren bij de planning van de zitting en de beslissing omtrent het uitstel. Ten aanzien van mr. Griffioen werd overwogen dat haar beslissing om het verzoek tot uitstel af te wijzen een processuele beslissing was, en dat onvrede over deze beslissing op zichzelf onvoldoende grond biedt voor wraking. De rechtbank concludeerde dat verzoekster onvoldoende feiten of omstandigheden had aangevoerd die een objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid konden onderbouwen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek tot wraking afgewezen en de mondelinge behandeling achterwege gelaten. De beslissing werd openbaar uitgesproken en de betrokken partijen werden onmiddellijk op de hoogte gesteld van de uitkomst.

Uitspraak

beslissing
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Locatie Groningen
Zaaknummer: C/18/200284 / PR RK 2-232
Beslissing van 4 augustus 2020
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek ingevolge artikel 36 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) van
[naam],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: verzoekster,
bijgestaan door: mr. H. Loonstein,
strekkende tot de wraking van
mrs. M. Griffioen, P.J. Duinkerken en W. Huizing,
rechters in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechters.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het schriftelijke wrakingsverzoek van mr. Loonstein d.d. 3 augustus 2020;
- de schriftelijke reactie van mr. Griffioen d.d. 3 augustus 2020.

2.Het wrakingsverzoek

2.1
Het verzoek strekt tot wraking van de rechters in de zaak met nummer C/18/200113 / HARK 20/58. In deze zaak heeft verzoekster hoger beroep bij het gerechtshof ingesteld van een beschikking van de rechter-commissaris. Het betreffende verzoekschrift van verzoekster is door het gerechtshof doorgezonden aan de rechtbank, waar deze op 20 juli 2020 is ingekomen. Op 27 juli 2020 is per gewone brief aan mr. Loonstein meegedeeld dat de mondelinge behandeling door de meervoudige kamer van de rechtbank op 3 augustus 2020 zou plaatsvinden. Mr. Loonstein heeft op 29 juli 2020 telefonisch verzocht om uitstel van de mondelinge behandeling. Op verzoek van de rechtbank heeft mr. Loonstein op 30 juli 2020 een schriftelijk verzoek tot uitstel ingediend bij de rechtbank. De curator heeft op 31 juli 2020 schriftelijk bezwaar gemaakt tegen uitstel van de behandeling. De voorzitter van de meervoudige kamer heeft het verzoek tot uitstel op 31 juli 2020 afgewezen en deze beslissing is telefonisch kenbaar gemaakt aan een kantoorgenoot van mr. Loonstein.
2.2
Verzoekster heeft blijkens het schriftelijke verzoek van mr. Loonstein het volgende aan haar verzoek ten grondslag gelegd. Bij het vaststellen van de datum voor mondelinge behandeling zijn geen verhinderdata bij verzoekster en mr. Loonstein opgevraagd. Daarnaast is de zittingsdatum pas zeer kort voor de zitting meegedeeld. Dit is in strijd met het geldende procesreglement en met een goede procesorde. Voorts is de afwijzing van het verzoek tot uitstel niet gemotiveerd. Het ontbreken van een belangenafweging rechtvaardigt de conclusie dat de bij verzoekster ontstane vrees van partijdigheid dan wel vooringenomenheid van de rechters objectief gerechtvaardigd is. Daarnaast is het recht op een eerlijk proces in het geding, nu het een hoger beroep betreft tegen een beslissing van een rechter uit dezelfde rechtbank.
2.3
Mr. Griffioen heeft in haar schriftelijke reactie meegedeeld dat de rechters niet in de wraking berusten. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Alleen mr. Griffioen is betrokken geweest bij de planning van de zitting en de beslissing omtrent uitstel van de behandeling. Mrs. Duinkerken en Huizing zijn daarbij niet betrokken geweest. Hogerberoepszaken ex artikel 67 Faillissementswet plegen door deze rechtbank zo spoedig mogelijk ter zitting te worden behandeld door een meervoudige kamer. Gelet op deze omstandigheid en het feit dat het in vakantietijd moeilijk is een meervoudige kamer samen te stellen, is ervoor gekozen een datum vast te stellen zonder de verhinderdata op te vragen bij partijen. Dat de rechtbank hiertoe gehouden is, ziet de rechtbank niet in. Voor onderhavige zaken zijn geen procesreglementen van toepassing. Door de griffie is aan mr. Loonstein meegedeeld dat de reden van verhindering dient te worden opgegeven. Daarnaast is meegedeeld dat er contact met de wederpartij dient te worden opgenomen alvorens het schriftelijk verzoek tot uitstel wordt ingediend en dat zo mogelijk de verhinderdata van beide partijen dienen te worden doorgegeven. In het schriftelijk verzoek tot uitstel is geen reden van verhindering gegeven. De beslissing tot afwijzing van het verzoek tot uitstel is gegrond op het ontbreken van een reden van verhindering en de constatering dat, gelet op de verhinderdata, de mondelinge behandeling slechts mogelijk was op 20 augustus 2020. Uit de gang van zaken blijkt geen (objectief gerechtvaardigde vrees voor) vooringenomenheid.

4.De beoordeling

4.1
Ingevolge artikel 36 Rv kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelt, worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
4.2
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6, eerste lid, van het EVRM geldt als uitgangspunt dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren dat een rechter ten aanzien van een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij kan rekening worden gehouden met de uiterlijke schijn. Het enkele subjectieve oordeel van de verzoekster is niet doorslaggevend.
4.3
De rechtbank constateert dat mrs. Duinkerken en Huizing niet betrokken zijn geweest bij het bepalen van de zittingsdatum en het afwijzen van het verzoek tot uitstel. Door verzoekster is niet aangevoerd waarin vooringenomenheid is gelegen. Ten aanzien van hen is het verzoek tot wraking daarom kennelijk ongegrond. Ten aanzien van mr. Griffioen overweegt de rechtbank het volgende.
4.4
De rechtbank stelt voorop dat de beslissing van mr. Griffioen om het verzoek tot uitstel van de behandeling af te wijzen, een processuele beslissing is. Voor dergelijke beslissingen geldt dat onvrede over de genomen beslissing op zichzelf onvoldoende grond is voor wraking. Alleen indien de beslissing zo onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechter jegens verzoekster een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoekster dienaangaande bestaande vrees voor een dergelijke vooringenomenheid naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is, kan dit tot een ander oordeel leiden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verzoekster hiertoe evenwel onvoldoende feiten of omstandigheden gesteld.
4.5
Het nalaten om verhinderdata op te vragen levert volgens mr. Loonstein strijd op met het geldende procesreglement en een goede procesorde. De rechtbank stelt vast dat er geen procesreglement van toepassing is op onderhavige procedure. Daarnaast ziet de rechtbank geen aanleiding te oordelen dat het niet opvragen van verhinderdata strijdig is met een goede procesorde.
4.6
De rechtbank stelt vast dat mr. Loonstein geen reden van verhindering heeft opgegeven in het schriftelijke verzoek tot uitstel op 30 juli 2020. Het gegeven dat het verzoek niet onderbouwd is, brengt in het algemeen met zich dat geen hoge motiveringseisen worden gesteld aan de afwijzing van een dergelijk verzoek. In het wrakingsverzoek heeft mr. Loonstein bovendien geen feiten of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan moet worden geoordeeld dat de afwijzing van het verzoek tot uitstel onbegrijpelijk is.
4.7
Ingevolge artikel 67, eerste lid, van de Faillissementswet wordt het hoger beroep van beschikkingen van de rechter-commissaris door de rechtbank behandeld. Nu behandeling door de rechters in dezelfde rechtbank als de rechter-commissaris uit het wettelijk stelsel voortvloeit, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van schending van het beginsel van een eerlijk proces.
4.8
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank ook het verzoek tot wraking ten aanzien van mr. Griffioen kennelijk ongegrond. De mondelinge behandeling kan om die reden achterwege blijven.

5.De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek tot wraking af;
- beveelt de onmiddellijke mededeling van deze beslissing aan verzoekster en aan
mrs. M. Griffioen, P.J. Duinkerken en W. Huizing.
Deze beslissing is gegeven door mr. R.B.M. Keurentjes, voorzitter, en mrs. F. de Jong en L. Mulder, leden, in tegenwoordigheid van de griffier, mr. B.E. Oosterhout, en in het openbaar uitgesproken op 4 augustus 2020.
De griffier is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.