ECLI:NL:RBNNE:2020:4135

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
3 augustus 2020
Publicatiedatum
27 november 2020
Zaaknummer
C/18/200231 PR RK 20/229
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de rechter wegens vermeende vooringenomenheid in bestuursrechtelijke procedure

Op 3 augustus 2020 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Noord-Nederland te Groningen een verzoek tot wraking van mr. A. Heidekamp afgewezen. Het verzoek was ingediend door een verzoeker, bijgestaan door mr. J.H. Weermeijer, op basis van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht. De verzoeker stelde dat de rechter geen gehoor had gegeven aan zijn verzoek om zich te verschonen, wat volgens hem duidde op vooringenomenheid. De procedure begon met een schriftelijk wrakingsverzoek van mr. Weermeijer op 30 juli 2020, gevolgd door een schriftelijke reactie van de rechter op dezelfde dag. De zaak waar het om ging, had betrekking op de nummers LEE 19-2951 en 20-826, met een geplande behandeling op 5 augustus 2020.

De rechter, mr. A. Heidekamp, gaf aan niet in de wraking te berusten en stelde dat er geen feitelijke grondslag was voor de beschuldigingen van de verzoeker. De rechtbank concludeerde dat er geen objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid of vooringenomenheid bestond, aangezien de rechter nog geen inhoudelijk oordeel had gegeven over de zaak. De rechtbank benadrukte dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn en dat er bijzondere omstandigheden moeten zijn om aan te nemen dat deze onpartijdigheid in het geding is. Aangezien de verzoeker geen concrete feiten had aangedragen die de vrees voor partijdigheid konden onderbouwen, werd het verzoek tot wraking als kennelijk ongegrond afgewezen. De beslissing werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

beslissing
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Locatie Groningen
Zaaknummer: C/18/200231 / PR RK 20/229
Beslissing van 3 augustus 2020
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek ingevolge artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van
[naam],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: verzoeker,
bijgestaan door: mr. J.H. Weermeijer,
strekkende tot de wraking van
mr. A. Heidekamp,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het schriftelijke wrakingsverzoek van mr. Weermeijer d.d. 30 juli 2020;
- de schriftelijke reactie van de rechter d.d. 30 juli 2020.

2.Het wrakingsverzoek

2.1
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaak met nummers LEE 19-2951 en 20-826. De behandeling van het beroepschrift in deze zaak is op 5 augustus 2020 gepland.
2.2
Verzoeker heeft blijkens het schriftelijke verzoek van mr. Weermeijer het volgende aan haar verzoek ten grondslag gelegd. Mr. Weermeijer stelt dat hij is gebeld door de griffie met de mededeling dat met de ambtshalve vermindering volledig is tegemoetgekomen aan het beroep en met de vraag of verzoeker zijn beroepschrift in wilde trekken omdat ‘de zaak duidelijk was’. Verzoeker heeft kort daarna het beroepschrift ingetrokken en proceskostenveroordeling verzocht. Op dezelfde dag heeft verzoeker deze intrekking ongedaan gemaakt. Nu de rechter geen gehoor heeft gegeven aan het verzoek zich te verschonen, is sprake van vooringenomenheid.
2.3
De rechter heeft te kennen gegeven niet in de wraking te berusten. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd. De griffier heeft aangegeven dat contact met mr. Weermeijer is opgenomen, om de stand van zaken te vragen naar aanleiding van de ambtshalve vermindering. Mr. Weermeijer heeft kort daarop te kennen gegeven dat aan het beroep van verzoeker volledig was tegemoet gekomen en dat hij derhalve het beroepschrift wilde intrekken en alleen een 8:75a-verzoek wilde doen in verband met de proceskostenveroordeling. Het verzoek tot wraking dient te worden afgewezen, nu hetgeen mr. Weermeijer stelt feitelijke grondslag mist. Mocht de lezing van mr. Weermeijer ten aanzien van het gesprek tussen de griffier en mr. Weermeijer worden gevolgd door de rechtbank, dan levert dat ook geen gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid of vooringenomenheid op. In de brief van 20 juli 2020 worden beide partijen gevraagd een standpunt in te nemen. De rechter heeft in verband met de reistijd van partijen overwogen dat een mondelinge behandeling achterwege kon worden gelaten, nu met het inwinnen van deze informatie de standpunten voldoende helder zouden zijn. De rechter heeft (nog) geen oordeel gegeven over de vraag of het beroepschrift al dan niet is ingetrokken. Door verzoeker zijn geen feiten en omstandigheden gesteld die duiden op het tegendeel.

3.De beoordeling

3.1
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem bekend zijn geworden.
3.2
De rechtbank stelt vast dat mr. Weermeijer en de griffier een andere lezing hebben van het betreffende telefoongesprek dat naar aanleiding van de ambtshalve vermindering is gevoerd. Wat daar ook van zij, uit het dossier volgt niet dat de rechter reeds een inhoudelijk oordeel over de zaak heeft gegeven, waaronder begrepen het oordeel over de vraag of het beroepschrift al dan niet als ingetrokken dient te worden beschouwd. Dat uiteindelijk is besloten tot het achterwege laten van een zitting is evenmin gebleken, nu is gebleken dat de behandeling van de zaak op 5 augustus 2020 is gepland. De rechtbank is van oordeel dat concrete feiten waaruit de rechtbank de vooringenomenheid van de rechter of de objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor kan afleiden, ontbreken. Het verzoek is daarom kennelijk ongegrond. De mondelinge behandeling kan om die reden achterwege blijven.
4. Beslissing
De rechtbank:
- wijst het verzoek tot wraking af;
- beveelt de onmiddellijke mededeling van deze beslissing aan verzoeker en aan
mr. A. Heidekamp.
Deze beslissing is gegeven door mr. R.B.M. Keurentjes, voorzitter, en mrs. F. de Jong en L. Mulder, leden, in tegenwoordigheid van de griffier, mr. B.E. Oosterhout, en in het openbaar uitgesproken op 3 augustus 2020.
De griffier is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.