ECLI:NL:RBNNE:2020:4130

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
26 juni 2020
Publicatiedatum
27 november 2020
Zaaknummer
C/18/199599 PR RK 20-189
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van een rechter wegens niet verlenen van aanhouding in een civiele procedure

Op 26 juni 2020 heeft de Rechtbank Noord-Nederland een wrakingsverzoek behandeld van [verzoeker], die in een strafzaak verblijft in de penitentiaire inrichting Rotterdam Hoogvliet. Het verzoek was gericht tegen mr. B.R. Tromp, rechter in een andere zaak, naar aanleiding van de afwijzing van een aanhoudingsverzoek. [verzoeker] stelde dat hij in zijn verdedigingsbelangen was geschaad door de korte termijn tussen de kennisgeving van het verzoek en de geplande mondelinge behandeling. Hij had pas op 17 juni 2020 kennisgenomen van het verzoekschrift en de zitting was al op 26 juni 2020 gepland. De gemachtigde van [verzoeker] had om meer voorbereidingstijd gevraagd, maar dit verzoek werd afgewezen door mr. Tromp, wat volgens [verzoeker] de schijn van partijdigheid wekte.

Tijdens de zitting heeft mr. Tromp verweer gevoerd en geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van [verzoeker] in zijn verzoek. Hij stelde dat het wrakingsverzoek niet onverwijld was ingediend, aangezien het pas drie dagen na de afwijzing van het aanhoudingsverzoek was ingediend. De rechtbank oordeelde dat [verzoeker] niet-ontvankelijk was in zijn verzoek, omdat hij het wrakingsverzoek niet tijdig had ingediend. De rechtbank overwoog dat de afwijzing van het aanhoudingsverzoek een processuele beslissing was en dat dergelijke beslissingen, behoudens bijzondere omstandigheden, geen grond voor wraking kunnen opleveren.

De rechtbank verklaarde [verzoeker] niet-ontvankelijk in zijn verzoek en bepaalde dat de hoofdzaak voortgezet zou worden in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 26 juni 2020 en op schrift gesteld op 30 juni 2020.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Meervoudige kamer
Zittingsplaats Groningen
zaaknummer / rekestnummer: C/18/199599 PR RK 20-189
Beslissing van 26 juni 2020
Beslissing op het verzoek tot wraking ingevolge artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) van
[naam],
thans verblijvende in de penitentiaire inrichting Rotterdam Hoogvliet,
verzoeker, hierna [verzoeker] te noemen,
advocaat: mr. M.D. Winter.

1.De procedure

1.1.
Bij brief van 26 juni 2020, ingekomen ter griffie op 26 juni 2020, heeft [verzoeker] mr. B.R. Tromp, rechter in de zaak met zaak\rolnummer C/18/198009 FA RK 20/760, gewraakt.
1.2.
Op 26 juni 2020 is het wrakingsverzoek ter zitting van de wrakingskamer behandeld door mr. Th. A. Wiersma, voorzitter, en mrs. L.T. de Jonge en S. Timmermans, leden.
1.3.
De gemachtigde van [verzoeker] heeft het wrakingsverzoek telefonisch toegelicht. Mr. Tromp heeft op de zitting laten weten niet te berusten in de wraking en heeft zijn standpunt ter zitting nader toegelicht. [naam], die betrokken is inzake de vorengenoemde procedure, is in de gelegenheid gesteld ter zitting aanwezig te zijn. Zij heeft hiervan, samen met haar gemachtigde mr. F. Flooren, gebruik gemaakt.
1.4.
Van het verhandelde heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
1.5.
De rechtbank heeft mondeling beslissing gewezen en heeft bepaald dat deze beslissing op 3 juli 2020 zal worden uitgesproken.

2.Het standpunt van [verzoeker]

legt aan zijn wrakingsverzoek - samengevat weergegeven - ten grondslag dat hij in zijn verdedigingsbelangen is geschaad door de korte termijn tussen de kennisgeving van het verzoek en het moeten verschijnen op mondelinge behandeling. [verzoeker] heeft eerst op 17 juni 2020 kennis genomen van het verzoekschrift d.d. 26 maart 2020. De zitting is vervolgens negen dagen later gepland, namelijk op 26 juni 2020. De gemachtigde van [verzoeker] heeft vervolgens een aanhoudingsverzoek ingediend, omdat hij meer voorbereidingstijd nodig had en omdat het vervoer van verzoeker vanuit de penitentiaire inrichting niet binnen een week zou kunnen worden geregeld. Mr. Tromp heeft de schijn van partijdigheid gewekt door dit aanhoudingsverzoek af te wijzen. Dit klemt te meer - zo stelt [verzoeker] - omdat [verzoeker] in verband met de inhoud van de zaak, namelijk het mogelijk kwijtraken van het ouderlijk gezag over zijn kinderen, de mogelijkheid wil hebben om in persoon verweer te voeren.

3.Het standpunt van mr. Tromp

Mr. Tromp heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van [verzoeker] in zijn verzoek, dan wel afwijzing hiervan. Ter onderbouwing voert hij aan dat het verzoek niet onverwijld is ingediend, maar pas drie dagen nadat [verzoeker] bekend is geraakt met de wrakingsgrond (te weten de afwijzing van de aanhouding op 23 juni 2020) en bovendien kort voor de geplande mondelinge behandeling. Voor zover [verzoeker] wel ontvankelijk is, stelt mr. Tromp zich op het standpunt dat het niet verlenen van aanhouding een processuele beslissing is.

4.4. De beoordeling

4.1.
De eerste vraag die ter beantwoording voorligt, is of het wrakingsverzoek tijdig is gedaan. Overwogen wordt als volgt.
4.2.
Ingevolge artikel 36 Rv kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Ingevolge artikel 37, eerste lid, Rv wordt het verzoek gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. Dit laatstbedoelde artikellid borgt dat het ernstige gebrek dat aan de behandeling van een zaak kleeft wanneer de onpartijdigheid van een rechter in twijfel wordt getrokken, direct kenbaar wordt gemaakt.
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat [verzoeker] niet kan worden ontvangen in zijn verzoek. Hiertoe wordt overwogen dat [verzoeker] op dinsdag de (telefonische) beslissing heeft ontvangen dat zijn verzoek tot aanhouding is afgewezen. Weliswaar was op dat moment de afwijzing nog niet op schrift gesteld, maar door de griffie is ook niet gemeld dat er nog een schriftelijke afwijzing dan wel een nadere motivering zou volgen. Nu de afwijzing van het aanhoudingsverzoek de grond is voor het wrakingsverzoek, en [verzoeker] op dinsdag wist dat zijn verzoek niet werd gehonoreerd, had hij het wrakingsverzoek onverwijld moeten indienen. Het wrakingsverzoek is echter niet onverwijld, maar pas drie dagen later, namelijk op vrijdag, ingediend. Daarom is [verzoeker] niet-ontvankelijk in zijn verzoek. De rechtbank overweegt ten overvloede dat als [verzoeker] wel ontvankelijk was geweest in zijn verzoek, het verzoek tot wraking zou zijn afgewezen. Daartoe is redengevend dat de wrakingsgrond ziet op een processuele beslissing overeenkomstig het procesreglement. Een dergelijke processuele beslissing kan - behoudens bijzondere omstandigheden die niet zijn gesteld - geen wrakingsgrond opleveren.
4.4.
[verzoeker] wordt gelet op het voorgaande niet ontvankelijk verklaard in zijn verzoek.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart [verzoeker] niet-ontvankelijk in zijn verzoek;
5.2.
bepaalt dat de hoofdzaak (met zaak\rolnummer C/18/198009 FA RK 20/760) wordt voortgezet in de stand waarin deze zich ten tijde van het indienen van het verzoek tot wraking, bevond;
5.3.
beveelt onverwijlde mededeling van deze beslissing aan [verzoeker],
mr. B.R. Tromp, mr. M.D. Winter, [naam] en mr. F. Flooren.
Deze beschikking is gegeven door mr. Th. A. Wiersma, voorzitter, mr. L.T. de Jonge en
mr. S. Timmermans, leden, in het openbaar uitgesproken op 26 juni 2020 en op schrift gesteld op 30 juni 2020.
typ: 711