ECLI:NL:RBNNE:2020:4115

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
26 november 2020
Publicatiedatum
26 november 2020
Zaaknummer
18/830032-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling, mishandeling en bedreiging met een scherp voorwerp

Op 26 november 2020 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling, mishandeling en bedreiging. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 10 februari 2019 in Sappemeer, waar de verdachte een jonge man met een scherp voorwerp in de rug heeft gestoken. Het slachtoffer, die probeerde een ruzie te sussen, liep hierdoor een steekwond van 4 centimeter diep op. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan bedreiging en mishandeling van een voormalige vriendin. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en behandeling. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij, het slachtoffer van de steekpartij, toegewezen tot een bedrag van € 2.722,34, ter vergoeding van materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor vergelijkbare feiten en dat hij de feiten in een proeftijd heeft gepleegd. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer zwaar laten meewegen in de strafmaat.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830032-19
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 26 november 2020 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1995 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres 1] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 12 november 2020.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. G.I.T. Spaan, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L.J. van der Heide.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 10 februari 2019 te Sappemeer, gemeente Midden-Groningen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet met een mes althans een scherp voorwerp die [slachtoffer 1] in de bovenrug heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 10 februari 2019 te Sappemeer, gemeente Midden-Groningen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, (te weten [slachtoffer 1] ), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een mes althans een scherp voorwerp die [slachtoffer 1] in de bovenrug heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
(parketnummer 18/033856.19)
hij op of omstreeks 26 augustus 2018 te Hoogezand, gemeente Midden-Groningen
[slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door met een woeste, woedende en/of agressieve houding
- zich in de woning van die [slachtoffer 2] te bevinden met een mes in diens (rechter)hand,
- ( vervolgens) zwaaiende bewegingen te maken met een mes, en/of
- ( vervolgens) te schreeuwen naar die [slachtoffer 2] ;
3.
hij op of omstreeks 27 augustus 2018 te Hoogezand, gemeente Midden-Groningen [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die met kracht meermalen, althans eenmaal,
- bij de keel te grijpen/pakken,
- te slaan/stompen in het gezicht, althans het (boven)lichaam en/of
- te schoppen/trappen tegen de (rechter)heup en/of de (linker)knie, althans het onder)lichaam.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van feit 1 primair en veroordeling voor de feiten 1 subsidiair, 2 en 3. Zij heeft daartoe het volgende betoogd.
Ten aanzien van feit 1 is op grond van de aangifte en onder meer de verklaringen van getuigen [getuige 1] , [getuige 2] , [getuige 3] , [getuige 4] te bewijzen dat verdachte aangever in de rug heeft gestoken. Nu niet bekend is waarmee verdachte heeft gestoken, er is geen mes aangetroffen, kan een poging tot doodslag niet worden bewezen. Gelet op de plaats van het lichaam waar verdachte aangever heeft gestoken, bovenin de rug, en de medische verklaring die over aangever is opgemaakt kan de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling wel worden bewezen.
Feit 2 kan worden bewezen op grond van de aangifte, de verklaring van verdachte dat hij een mes in de hand had en de getuigenverklaringen van [getuige 5] en [getuige 6] .
Feit 3 kan worden bewezen op grond van de aangifte, de verklaring van verdachte dat hij aangever heeft geduwd, de getuigenverklaringen van [getuige 6] en [getuige 7] en het proces-verbaal betreffende de omschrijving van de beelden die van het feit zijn gemaakt.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte integraal van het ten laste gelegde moet worden vrijgesproken en heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van feit 1 is van belang dat aangever verdachte niet heeft herkend en dat hij geen mes heeft gezien. Uit de medische verklaring die over het letsel van aangever is opgesteld volgt dat de chirurg niet met zekerheid kan duiden dat de betreffende wond is veroorzaakt door een steekwapen. Van mogelijk dodelijk letsel dan wel de kans daarop, is geen sprake. Een forensisch medische verklaring ontbreekt. Verder kan niet worden vastgesteld dat verdachte de door getuigen genoemde donkere, of Somalische, jongen is geweest die aangever zou hebben gestoken. Ook de rechter-commissaris vond ten tijde van de toetsing van de inverzekeringstelling de beschrijving van de "Somalische jongen" te weinig specifiek om hem te koppelen aan verdachte. Verdachte heeft het feit ontkend. Hij heeft verklaard dat hij in verband met een geblesseerde enkel moeilijk kon lopen en dat hij de hele nacht bij zijn buurman [naam] op de kamer is geweest. Verdachte dient mitsdien te worden vrijgesproken van zowel het primair als subsidiair ten laste gelegde.
Ten aanzien van feit 2 geldt dat uit het dossier niet kan worden opgemaakt dat aangeefster zich bedreigd heeft gevoeld, nu zij na het vermeende feit naar de woning van verdachte is gaan om één en ander uit te praten. Ten aanzien van feit 3 blijkt uit de verklaring van aangeefster dat zij zelf is begonnen met schoppen. Verder bevinden de beelden die blijkens het betreffende proces-verbaal van bevindingen door verbalisant zijn bekeken, zich niet in het dossier. Ook van dit feit dient verdachte te worden vrijgesproken.
Verder is de inbeslagneming van een mes en twee mobiele telefoons onder verdachte bij zijn aanhouding op 26 februari 2019 onrechtmatig geweest, zodat de resultaten van de inbeslagname buiten beschouwing dienen te worden gelaten.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past ten aanzien van het onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Ten aanzien van feit 1 subsidiair
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 10 februari 2019, opgenomen op pagina 13-1 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2019035025, d.d. 15 april 2019, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 1] :
Ik wil graag aangifte doen van poging doodslag, gepleegd op 10 februari 2019 tussen
02:30 en 03:00 uur. We gingen naar de kroeg [bedrijfsnaam] in Sappemeer. Er stonden volgens mij drie personen, 2 blanke jongens en een donkere jongen. […] Ik zag dat deze donkere jongen wat probeerde te grijpen uit zijn tas of jas, ik weet niet precies wat het was waar die iets uit wilde grijpen, misschien wel een heuptas. Ik zag dat hij met zijn rechterhand wat zocht in zijn jas/tas en ik zag dat hij een zwaaiende beweging maakte richting mij. Op dat moment stonden wij tegenover elkaar en we keken elkaar zo'n beetje recht aan.
De afstand tussen ons was ongeveer een (l) meter, ik weet niet hoe het gegaan is maar ik voelde op dat moment direct een hele heftige pijn boven in mijn rug, wat later uitstraalde naar rechts, net onder mijn schouderblad op mijn rug. Ik weet zeker dat deze donkere jongen mij gestoken heeft omdat er op dat moment niemand om mij heen stond of in de buurt was.
2. Een schriftelijk stuk, te weten een medische verklaring, op 12 februari 2019 opgemaakt door G. Lier, arts assistent chirurgie, opgenomen als bijlage 3 bij de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] d.d. 27 februari 2020, voor zover inhoudend, als zijn/haar verklaring:
De patiënt [slachtoffer 1] werd op 10-2-2019 beoordeeld op de SEH van het Universitair Medische Centrum Groningen.
Conclusie: scherp trauma thorax dorsale zijde.
Bij palpatie wond: +/- 4 cm diep, verloop richting wervelkolom.
3. Een schriftelijk stuk, te weten een medische verklaring, op 13 maart 2019 opgemaakt en ondertekend door dr. E.F.M. Veldhuis, chirurg, opgenomen in voornoemd dossier, voor zover inhoudend, als zijn/haar verklaring: .
Medische informatie betreffende [slachtoffer 1] die op 10 februari 2019 is onderzocht.
Als uitwendig letsel is waargenomen, een Y-vormige (snij-steek?) wond 5 cm links naast wervelkolom, ± 3 cm lang.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 12 februari 2019, opgenomen op pagina 7-1 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als
verklaring vaan [getuige 1] :
Ik werk als vrijwilliger bij café [bedrijfsnaam] aan de Noorderstraat in Sappemeer. Ik sta
bij de deur als beveiliger. Op zaterdag 9 februari 2019 ging ik om 23.00 uur aan het werk.
Ik heb toen bij de deur naar buiten gekeken en zag op straat 3 jongens. Ik herkende dit groepje, bestaande uit 2 blanke en l donkere jongen. Ik ken ze niet van naam, maar wel van gezicht. Ik herken ze uit duizenden.
(p. 7-2) Op dat moment stonden die 3 jongens, voor wie ik de deur op slot had gedraaid, nog bij het bankgebouw maar ik zag dat ze in de richting van het café kwamen lopen. Ik zag dat er op een gegeven moment een soort van worsteling ontstond tussen verschillende personen. Ik zag even later dat de donkere jongen, van het groepje van 3, wegrende.
Ik ken de 3 jongens. U toont mij enkele foto's.
Foto l (p. 7-4): donkere jongen, herken ik 100 procent. Hij was erbij.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 februari 2019, opgenomen op pagina 18 van voornoemd dossier, inhoudend als
relaas van verbalisanten:
Tijdens het verhoor van getuige [getuige 1] werden hem een tweetal foto's getoond van
personen. Dit betreft foto's van:
l. [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1995 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres 2] .
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 10 februari 2019, opgenomen op pagina 6-1 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als
verklaring van [getuige 2] :
Ik ben vannacht, zaterdag 10 februari 2019, omstreeks 00:30 uur naar café 't [bedrijfsnaam]
gegaan in Sappemeer.
(p. 6-2) Een van de jongens was, denk ik, van Somalische afkomst. Op een gegeven moment stonden [slachtoffer 1] en ik tegenover de Somalische jongen bij het bushokje. Ik zag toen dat de Somalische jongen plotseling en zonder aanleiding een soort zwaaibeweging maakte met zijn rechterarm naar de rug van [slachtoffer 1] . De Somalische jongen raakte [slachtoffer 1] op zijn rug. Ik zag dat de Somalische jongen hard wegrende in de richting van de Bloemenbuurt. Direct op het moment dat [slachtoffer 1] naar de grond ging hoorde ik dat [slachtoffer 1] zei: "Volgens mij ben ik gestoken" Ik heb toen zijn shirt omhoog gedaan om te kijken. Ik zag dat hij een snee op zijn rug had ter hoogte van zijn linker schouderblad. Behalve ikzelf en de Somalische jongen was er verder niemand in de directe omgeving van [slachtoffer 1] .
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 13 februari 2019, opgenomen op pagina 9-1 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als
verklaring van [getuige 3] :
A: Op een gegeven moment zag ik [slachtoffer 1] op de grond vallen. Ik zag toen een jongen met een donkere huiskleur bij hem weg rennen. Ik zag dat [slachtoffer 1] een steekwond op zijn
rug had.
8. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 12 februari 2019, opgenomen op pagina 25-1 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als
verklaring van medeverdachte [getuige 4] :
(p. 25-2) [getuige 8] (de rechtbank begrijpt: [getuige 8] ) is toen naar het [bedrijfsnaam] gegaan. [verdachte] en ik bleven buiten wachten.
Ten aanzien van feit 2
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 28 augustus 2018, opgenomen in het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2019039795, d.d. 15 februari 2019, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 2] :
Ik doe aangifte van bedreiging tegen [verdachte] .
Op zondagavond 26 augustus 2018, tussen 20.00 uur en 22.15 uur, was ik in de woning
aan [woonadres 2] . [verdachte] stond nogmaals in de deuropening. Ik zag dat hij een mes in zijn rechterhand had. Ik zag dat hij met het mes zwaaiende bewegingen maakt. Ik zag dat hij mij doordringend aankeek. Terwijl hij dit zei zag ik dat hij nog steeds zwaaiend met het mes in zijn handen stond. Ik hoorde hem schreeuwen en tieren en zijn lichaamshouding vond ik erg intimiderend. Ik vind het gedrag van [verdachte] bedreigend.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 29 augustus 2018, opgenomen in voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 5] :
Op zondag 26 augustus was [slachtoffer 2] bij mij in de woning. Ineens stond [verdachte] bij mij in de kamer. Ik zag dat [verdachte] een mes in zijn linker hand had. Hij heeft een heleboel tegen [slachtoffer 2] geroepen en geschreeuwd. Hij zwaaide hiermee ook met het mes. Hij ging toen weg en kwam even later weer terug. Hij had nog steeds het mes in zijn hand. Hij schold haar weer uit. Kort daarop kwam [verdachte] voor de derde keer terug, ik zag dus dat hij weer met het mes stond te zwaaien.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 30 augustus 2018, opgenomen in voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van verdachte:
V: Er wordt door [slachtoffer 2] en getuige verklaard dat je een mes in jouw handen had. Wat kun
je hierover verklaren?
A: Ik had toen inderdaad een mes in mijn handen.
Ten aanzien van feit 3
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 28 augustus 2018, opgenomen in laatstgenoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 2] :
Ik doe aangifte van mishandeling door [verdachte] , gepleegd op maandagavond, 27 augustus 2018, omstreeks 20.10 uur. Ik zie en hoor dat [verdachte] op dat moment helemaal flipt. Ook voelde ik dat hij mij hard in mijn gezicht sloeg. Ik zag en voelde dat hij mij meerdere schoppen gaf. Ik zag en voelde dat hij mij schopte waar hij mij maar kon raken. Hij heeft hierbij o.a. mijn rechter heup en linker knie geraakt. Toen de spanning weer wat gezakt was voelde ik pijn aan mijn mond, aan mijn rechter heup en linker knie.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 30 augustus 2018, opgenomen in laatstgenoemd dossier, inhoudend als verklaring van [getuige 6] :
V: Wat heeft u maandag gezien?
A: Ik heb gezien dat [slachtoffer 2] [verdachte] trapte en dat hij haar sloeg.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 november 2018, opgenomen in laatstgenoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Op de beelden is te zien dat verdachte [verdachte] een schoppende beweging maakt met zijn rechterbeen/voet in de richting van het linker onderbeen van aangeefster [slachtoffer 2] . En dat hij met zijn rechtervoet het onderbeen van aangeefster [slachtoffer 2] raakt.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank leidt uit de gebezigde bewijsmiddelen af dat verdachte aangever met een scherp voorwerp in de rug heeft gestoken en overweegt daartoe als volgt.
Aangever heeft verklaard dat hij is gestoken door een donkere jongen die hij eerder samen met twee blanke jongens had zien staan bij het bushokje vlak bij café [bedrijfsnaam] in Sappemeer. De beveiliger van dit café, getuige [getuige 1] , heeft de drie jongens herkend als een groepje dat niet meer welkom is in het café. [getuige 1] heeft verdachte nadien ook nog afzonderlijk van een aan hem getoonde foto herkend. [getuige 1] heeft verklaard dat hij de donkere jongen heeft zien wegrennen en dat even later aangever in zijn richting kwam aanlopen en gewond bleek te zijn.
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij zag dat de Somalische jongen plotseling en zonder aanleiding een soort zwaaibeweging maakte met zijn rechterarm naar de rug van [slachtoffer 1] (de rechtbank begrijpt: aangever) en dat de Somalische jongen [slachtoffer 1] op zijn rug raakte en daarna hard wegrende, waarna aangever een snee op zijn rug had ter hoogte van zijn linker schouderblad. Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat hij [slachtoffer 1] op de grond zag vallen en een donkere jongen bij hem weg zag rennen en zag dat [slachtoffer 1] een steekwond op zijn rug had.
De rechtbank acht op grond van deze verklaringen, in onderling verband en samenhang bezien, bewezen dat het verdachte is geweest die aangever de steekwond heeft toegebracht.
De rechtbank gaat daarom voorbij aan de ontkennende verklaring van verdachte, zowel voor wat betreft het ter plaatse aanwezig zijn geweest als het steken. De verklaring van verdachte dat hij de hele nacht bij zijn buurman [naam] is geweest wordt door de bewijsmiddelen, onder meer de verklaring van zijn eigen vriend, [getuige 4] , weersproken.
Dat aangever daadwerkelijk is gestoken blijkt uit de medische verklaring die na zijn behandeling op de spoedeisende hulp over hem is opgemaakt en waarbij in zijn bovenrug, naast de wervelkolom, een steekwond van 4 cm diep is geconstateerd.
De vraag waar de rechtbank zich voor gesteld ziet is of het handelen van verdachte een poging tot doodslag dan wel een poging tot zware mishandeling oplevert. Hiertoe overweegt de rechtbank het volgende.
Het is een feit van algemene bekendheid dat de bovenrug een kwetsbaar gebied van het lichaam is, nu zich daarachter vitale organen zoals de longen en diverse grote aderen en de wervelkolom bevinden. Door iemand daar met een scherp voorwerp te steken kan grote schade aan het lichaam worden toegebracht. Verdachte moet dit ook hebben geweten. Desondanks heeft hij aangever met kennelijk zoveel kracht in de rug gestoken dat het voorwerp door de (winter)jas van aangever (het feit vond plaats in de maand februari) 4 centimeter het lichaam is ingegaan. Echter, niet duidelijk is geworden met wat voor een voorwerp verdachte aangever in de rug heeft gestoken. Derhalve ontbreekt kennis over de afmetingen en vormgeving van het steekvoorwerp en kan niet worden vastgesteld dat het steken fataal letsel had kunnen veroorzaken. Ook de beschrijving van het letsel in de medische verklaringen biedt voor die conclusie onvoldoende houvast. Onduidelijk is dan ook gebleven of het steekvoorwerp daadwerkelijk tot vitale organen had kunnen doordringen. Dit betekent dat verdachte van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag moet worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde kan niet worden vastgesteld dat verdachte ‘vol’ opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangever - nu daarvan niet uit het dossier, de verklaring van verdachte ter terechtzitting of anderszins is gebleken.
Daarmee resteert de vraag of verdachte met voorwaardelijk opzet heeft gehandeld. De rechtbank overweegt dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. Of in een concreet geval sprake is van voorwaardelijk opzet zal, indien de verklaringen van verdachte en/of eventuele getuigenverklaringen geen inzicht geven omtrent hetgeen ten tijde van de gedraging in verdachte is omgegaan, afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval, waarbij de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht van belang zijn. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg heeft aanvaard.
De rechtbank is van oordeel dat de uiterlijke verschijningsvorm van de gedragingen van verdachte, te weten het door een zwaaiende beweging met kracht een scherp voorwerp in iemands rug te steken, kunnen worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op een bepaald gevolg, namelijk het toebrengen van zwaar letsel, dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangever door dit steken zwaar lichamelijk letsel had kunnen oplopen. Van contra-indicaties is naar het oordeel van de rechtbank hier geen sprake.
De rechtbank acht daarom de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen.
De feiten 2 en 3 acht de rechtbank, anders dan de raadsvrouw, bewezen op grond van beide aangiftes, de betreffende getuigenverklaringen en, met betrekking tot feit 3, de beschrijving door verbalisant van de camerabeelden. Ook ten aanzien van deze feiten acht de rechtbank de ontkennende verklaringen van verdachte weersproken door de bewijsmiddelen.
De rechtbank overweegt tot slot dat het verweer van de raadsvrouw met betrekking tot de onrechtmatigheid van de inbeslagneming van het mes en de twee telefoons onder verdachte onbesproken kan blijven, nu de resultaten van dit beslag niet voor het bewijs worden gebezigd.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht de feiten 1 subsidiair, 2 en 3 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 10 februari 2019 te Sappemeer, gemeente Midden-Groningen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, (te weten [slachtoffer 1] ), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een scherp voorwerp die [slachtoffer 1] in de bovenrug heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 26 augustus 2018 te Hoogezand, gemeente Midden-Groningen, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door met een woeste, woedende en agressieve houding
- zwaaiende bewegingen te maken met een mes, en
- vervolgens te schreeuwen naar die [slachtoffer 2] ;
3.
hij op 27 augustus 2018 te Hoogezand, gemeente Midden-Groningen, [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die met kracht,
- te slaan tegen het bovenlichaam en
- te schoppen tegen het onderlichaam.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1, subsidiair Poging tot zware mishandeling.
2. Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware
mishandeling.
3. Mishandeling.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de feiten 1 subsidiair, 2 en 3 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest. De officier van justitie heeft daarbij gesteld dat het taakstrafverbod in deze zaak van toepassing is.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, voor het geval de rechtbank tot een veroordeling over zal gaan, gepleit voor oplegging van een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest en een taakstraf. Bij de bepaling van de hoogte van de taakstraf dient naast de persoonlijke omstandigheden van verdachte rekening te worden gehouden met de onredelijk lange termijn van berechting.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, de reclasseringsrapportages, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. Het slachtoffer, een jonge man, probeerde op straat voor een uitgaansgelegenheid een ruzie te sussen, toen hij door verdachte met een scherp voorwerp zijn rug werd gestoken. Het slachtoffer heeft daardoor een steekwond van 4 centimeter diep in zijn bovenrug opgelopen. Het is niet aan verdachte te danken dat de gevolgen van dit feit niet veel ernstiger zijn geweest. Verdachte heeft met deze laffe daad de lichamelijke integriteit van het slachtoffer op grove wijze geschonden. Daarnaast is de psychische impact van het feit op het slachtoffer groot, zo is gebleken uit de schriftelijke slachtofferverklaring die de officier van justitie ter terechtzitting namens het slachtoffer heeft voorgehouden. Het slachtoffer heeft ten gevolge van het feit hulp bij een psychiater moeten zoeken en is van een spontane zelfverzekerde jongeman veranderd in een veel terughoudender man met herbelevingen aan het feit en bij wie het vertrouwen in de medemens is beschadigd. Daarnaast zorgen dit soort geweldsfeiten in zijn algemeenheid voor gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Dit geldt zeker bij een steekincident als het onderhavige dat plaatsvond op de openbare weg en waar meerdere mensen getuige van zijn geweest.
Verder heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan bedreiging en mishandeling van een voormalige vriendin. Door zijn handelen heeft hij het slachtoffer angst aangejaagd, pijn bij haar veroorzaakt en heeft hij haar psychische en lichamelijke integriteit geschonden. Ten aanzien van de mishandeling houdt de rechtbank echter wel rekening met de rol die het slachtoffer hierbij zelf heeft gespeeld.
Deze feiten rechtvaardigen in beginsel een gevangenisstraf van langere duur.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor tweemaal een poging tot doodslag en bedreiging en dat hij de feiten in een proeftijd heeft gepleegd. Verder heeft verdachte ter terechtzitting geen enkele verantwoordelijk voor zijn strafbare handelen genomen.
In het voordeel van verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met de ouderdom van de feiten. Ten aanzien van de feiten 2 en 3 is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn en ten aanzien van feit 1 is ook sprake van een lange duur vanaf het feit tot de berechting.
Verder heeft de rechtbank rekening gehouden met hetgeen de ter terechtzitting verschenen deskundige, de heer Walker, reclasseringswerker, naar voren heeft gebracht. De heer Walker heeft geadviseerd om verdachte een voorwaardelijk strafdeel op te leggen en daaraan de volgende bijzondere voorwaarden te verbinden:
- een meldplicht bij de reclassering;
- een klinische opname voor maximaal drie maanden ten behoeve van diagnostiek;
- een ambulante behandeling bij de AFPN of soortgelijke instelling;
- beschermd wonen bij Factor 5.
De rechtbank ziet reden dit advies op te volgen en zal daartoe een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen. De rechtbank komt daarbij tot een lagere gevangenisstraf dan gevorderd door de officier van justitie.
Een strafafdoening als bepleit door de raadsvrouw doet naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende recht aan de ernst van de feiten.

Benadeelde partij

[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 1.482,31 ter vergoeding van materiële schade en € 2.250,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard, primair, omdat verdachte van het feit moet worden vrijgesproken en subsidiair, omdat de vordering niet eenvoudig van aard is.
De materiële schade houdt geen verband met de oorzaak nu niet bekend is op welke manier en door wie de schade is ontstaan. Verder is de vordering voor wat betreft zowel de materiële schade als de immateriële schade onvoldoende onderbouwd. Daarnaast dient de mate van eigen schuld van de benadeelde partij een rol te spelen. Uit het dossier komt naar voren dat de hele groep aan het vechten was.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij een deel van de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde. De rechtbank is daarbij anders dan de raadsvrouw van oordeel dat de vordering zowel voor wat betreft de materiële schade als de immateriële schade, voldoende met stukken is onderbouwd.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de toe te wijzen bedragen als volgt.
Ten aanzien van de gestelde schade aan de kleding zal de rechtbank uitgaan van een afschrijving van 25%, zodat deze posten gezamenlijk tot een bedrag van € 779,90 worden toegewezen. De rechtbank zal de vordering op dit onderdeel voor het overige niet-ontvankelijk verklaren. De vordering kan in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank ziet verder aanleiding om de vordering voor wat betreft de immateriële schade toe te wijzen tot een bedrag van € 1.500,00. Voor zover de vordering strekt tot vergoeding van een hoger bedrag wegens immateriële schade levert de behandeling van de vordering naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op zodat de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk is en de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De vordering, waarvan de hoogte € 2.722,34 onvoldoende door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 10 februari 2019.
Aldus is het toe te wijzen bedrag als volgt opgebouwd:
Reiskosten € 47,44
Parkeerkosten € 10,00
Eigen risico zorgverzekering € 385,00
Jas, schoenen, broek, polo
€ 779,90 +
Subtotaal (materiële schade) € 1.222,34
Immateriële schade
€ 1.500,00 +
Totaal € 2.722,34
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 285, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 6 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 3 jaren, hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich uiterlijk binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland, Leonard Springerlaan 21 te Groningen.
2. dat de veroordeelde zich gedurende maximaal 3 maanden zal laten opnemen in een door de reclassering te bepalen klinische instelling, ten behoeve van diagnostiek, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die de veroordeelde in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling zullen worden gegeven;
3. dat de veroordeelde zich onder behandeling zal stellen van de AFPN, of een soortgelijke instelling, te bepalen door de reclassering, teneinde zich te laten behandelen voor de duur van de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
4. dat de veroordeelde, zal verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang te weten Factor 5, of een soortgelijke instelling, en zich zal houden aan het (dag-)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Ten aanzien van 18/830032-19, feit 1 subsidiair:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
2.722,34(zegge: tweeduizend en zevenhonderd en tweeëntwintig euro en vierendertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 februari 2019.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor het overige niet ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] te betalen een bedrag van € 2.722,34 (zegge: tweeduizend en zevenhonderd en tweeëntwintig euro en vierendertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 februari 2019, bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling voor de duur van 37 dagen worden toegepast, met dien verstande dat de toepassing van de gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 1.222,34 aan materiële schade en € 1.500.00 aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.Y.B. Jansen, voorzitter, mr. J. Edgar en mr. M.M. Spooren, rechters, bijgestaan door W. Brandsma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 26 november 2020.
Mr. Jansen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.