ECLI:NL:RBNNE:2020:3926

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
10 november 2020
Publicatiedatum
18 november 2020
Zaaknummer
18/730230-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor medeplichtigheid aan straatroof met geweld in Dokkum

Op 10 november 2020 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die betrokken was bij een straatroof in Dokkum op 19 oktober 2019. De verdachte, geboren in 1998 en thans gedetineerd, heeft zijn medeverdachten geholpen bij het plegen van de straatroof, waarbij een slachtoffer werd beroofd van een hoeveelheid weed. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op de uitkijk heeft gestaan terwijl zijn medeverdachten geweld gebruikten tegen het slachtoffer. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 8 maanden en een voorwaardelijke PIJ-maatregel met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte in verminderde mate toerekeningsvatbaar is, gezien zijn licht verstandelijke beperking en kwetsbaarheid in zijn persoonlijkheidsstructuur. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht. De rechtbank heeft de vordering tot schadevergoeding vastgesteld op € 2.153,94, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730230-19

Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d.

10 november 2020 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in de P.I. Almelo te Almelo.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 10 juli 2020 en 21 oktober 2020.
De verdachte is op 10 juli 2020 en 21 oktober 2020 verschenen, bijgestaan door
mr. G.A Pots, advocaat te Leeuwarden. Het openbaar ministerie werd op de terechtzitting van 10 juli 2020 en 21 oktober 2020 vertegenwoordigd door mr. P.A. van der Vliet.
Op 24 juli 2020 is in deze zaak een tussenvonnis gewezen, waarin de rechtbank het onderzoek ter terechtzitting heeft heropend en voorlopige oordelen heeft gegeven ten aanzien van de vraag of bewezen is dat het ten laste gelegde feit door verdachte is begaan, welk strafbaar feit dat oplevert, of de verdachte strafbaar is en of de vordering van de benadeelde partij toewijsbaar is en zo ja, in hoeverre. De rechtbank handhaaft deze overwegingen en beslissingen, zoals hierna opnieuw weergegeven onder de kopjes 'Tenlastelegging', Beoordeling van het bewijs', 'Bewezenverklaring', 'Strafbaarheid van het bewezenverklaarde', 'Strafbaarheid van de verdachte' en 'Benadeelde partij'.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 19 oktober 2019 te Dokkum, gemeente Noardeast-Fryslân, op
of aan de openbare weg de Aalsumerpoort, althans een openbare weg, tezamen en
in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een Gucci T-shirt en/of een hoeveelheid weed, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader(s) die [slachtoffer] heeft/hebben geslagen en/of met een voorwerp heeft/hebben gestoken en/of gesneden in zijn borst;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen,
dat [medeverdachte 1]; [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] op of omstreeks 19 oktober 2019 te Dokkum, gemeente Noardeast-Fryslân, op of aan de openbare weg de Aalsumerpoort, althans een openbare weg, tezamen en in vereniging met elkaar, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening hebben weggenomen een Gucci T-shirt en/of een hoeveelheid weed, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan hen, welke diefstal werd voorafgegaan, en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan hen hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat zij, althans een of meerderen van hen, die [slachtoffer] heeft/hebben geslagen en/of met een voorwerp heeft/hebben gestoken en/of gesneden in zijn borst;
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 19 oktober 2019 te Dokkum, gemeente Noardeast-Fryslân opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door op de uitkijk te staan.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd voor het primair ten laste gelegde. Voorts heeft zij veroordeling gevorderd voor het subsidiair ten laste gelegde feit, met uitzondering van het wegnemen van het Gucci T-shirt.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat het subsidiair ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte alleen op de uitkijk heeft gestaan. Gelet op de beperkte rol die verdachte heeft gehad, is er sprake van medeplichtigheid. De raadsman heeft hierbij verwezen naar arresten van de Hoge Raad, waarin de Hoge Raad een duidelijke afbakening heeft gemaakt tussen medeplegen en medeplichtigheid.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van het primair ten laste gelegde
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid bij een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde het volgende af. Verdachte was aanwezig in de woning van medeverdachte [medeverdachte 1], toen daar de plannen voor de beroving werden gemaakt. Hij wist vooraf dat het slachtoffer door een van de medeverdachten naar een vooraf afgesproken plek zou worden gelokt, dat twee medeverdachten in de bosjes verstopt zouden zitten en dat zijn medeverdachten weed van het slachtoffer af wilden pakken. Verdachte zou een deel van de buit krijgen. Tijdens de daadwerkelijke uitvoering van de diefstal met geweld heeft verdachte op de uitkijk gestaan. Nadat de eerste klap aan het slachtoffer is uitgedeeld is verdachte weggerend.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten niet is komen vast te staan. Uit het dossier blijkt niet dat verdachte een significante rol heeft gehad bij de planning van de diefstal met geweld. De bijdrage van verdachte aan de diefstal met geweld is naar het oordeel van de rechtbank van onvoldoende gewicht, om te concluderen dat er sprake is van een nauwe samenwerking.
Uitgaande van het hiervoor beschreven handelen van verdachte, was naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten gericht op het plegen van de ten laste gelegde diefstal met geweld. Daarom is de rechtbank -met de officier van justitie en de verdediging- van oordeel dat het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend kan worden bewezen en zal zij verdachte daarvan vrij spreken.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 10 juli 2020 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik was op 19 oktober 2019 samen met [medeverdachte 3], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] in het huis van [medeverdachte 1]. [medeverdachte 3] had het idee om een jongen van zijn weed te beroven. Ze vroegen of ik mee ging. Ik ben samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] naar de afgesproken plek gelopen. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] gingen in de bosjes zitten. [medeverdachte 3] heeft de jongen van het station gehaald en meegenomen naar de afgesproken plek. Ik heb iets verderop op de uitkijk gestaan. Ik zou daar wel wat voor krijgen. Iedereen zou wat krijgen. Wat moest nog afgesproken worden.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangever d.d.
23 oktober 2019, opgenomen op pagina 42 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 25 d.d. 20 december 2019, inhoudend als verklaring van [slachtoffer]:
Ik zou op zaterdagavond 19 oktober 2019 naar een jongen gaan in Dokkum. Ik zou hem wat weed verkopen en een trui. Deze jongen is genaamd [medeverdachte 3]. [medeverdachte 3] belde me de afgelopen week. [medeverdachte 3] zocht weed. [medeverdachte 3] wilde twee ons weed hebben. We spraken af, dat hij 450 per ons weed zou betalen, dus in totaal 900 euro voor de weed.
Ik ben met de bus van Leeuwarden naar Dokkum gegaan. In de bus heb ik contact met [medeverdachte 3] gehad. Dit was vlak voor dat ik aankwam. Het verbaasde me dus dat [medeverdachte 3] binnen zo'n korte tijd op het station stond. Ik zag dat hij midden op het station stond.
Toen we elkaar op het station hadden ontmoet wilde ik hem een jointje laten proeven. Hij moest toch weten hoe het spul was, wat hij zou kopen. Ik stelde voor om op het station eentje te draaien. Het station was verder leeg. [medeverdachte 3] zei tegen mij, dat we beter een stukje door konden lopen. We zijn naar een steeg gelopen en kwamen uit bij bosjes. Ik heb nog geplast in die bosjes. Gek genoeg heb ik nog in die bosjes zitten kijken of ik ook iemand zag. Ik zag niemand.
We stonden tegen die bankjes aan. De bankjes staan gelijk links uit die steeg. De spullen, die ik aan [medeverdachte 3] zou verkopen had ik in mijn jaszak. Ik bedoel hiermee de twee gripzakken met weed. Ik draaide de joint met de weed uit één van de twee gripzakken, die ik bij me had. Ik was op een gegeven moment bijna klaar met het draaien van die joint. Ik zag toen dat [medeverdachte 3] twee stappen achteruit deed. Vervolgens zag ik twee mannen uit de bosjes op mij af komen. Eén van de twee droeg sowieso een bivakmuts. Ze hadden beiden een capuchon op en droegen donkere kleding. Het ging allemaal zo snel. Ze vielen me aan, vanaf het moment dat ze uit de bosjes kwamen. Ik moest mijn spullen afgeven. Ik probeerde weg te rennen. Maar ze stonden een meter van mij af.
Ik werd van achteren beetgepakt en kreeg een arm om mijn nek. Ik kreeg gelijk een klap tegen mijn hoofd. Ik had het gevoel of vloog ik door de lucht. Ik ben flink door de straat geslingerd. Ik ben tegen mijn rug aangeschopt. Ik heb een schop tegen mijn ribbenkast aangehad. Toen ze klaar waren met het geven van klappen ben ik weggerend.
Ik ben buiten op een bankje gaan zitten. Ik deed daarop mijn hand onder mijn shirt en voelde dat het plakte. Ik voelde toen dat het bloed onder mijn shirt uit mijn lichaam spoot. Ik heb toen zelf 112 gebeld. De ambulance is gekomen en ik ben meegegaan met de ambulance. Het bleek mij dus pas op dat bankje, dat ik was gestoken.
U vraagt hoe ze die zakken met weed van mij af hebben gepakt. Zoals gezegd, droeg ik de twee gripzakken in mijn jaszak. Door de twee jongens werd de jas over mijn hoofd getrokken en uitgescheurd. De zakken werd uit mijn jaszak gehaald. Door dat de jas over mijn hoofd zat, kon ik niet zien, wie dit heeft gedaan.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d.
23 oktober 2019, opgenomen op pagina 261 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van verdachte:
Ik zei nog tegen [medeverdachte 1]: "je moet niet steken". Ik zei dat omdat ze een vlindermes bij zich hadden. Ik wist wat ze gingen doen.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d.
22 oktober 2019, opgenomen op pagina 240 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [medeverdachte 3]:
Op 19 oktober 2019 was ik bij [medeverdachte 1] thuis. Daar was [verdachte] en een vriend van [medeverdachte 1]. Toen heeft [medeverdachte 1] een idee bedacht om iemand te overvallen. Die hebben we telefonisch benaderd via mijn telefoon. Dat was [slachtoffer]. We hebben hem naar Dokkum laten komen. We gingen van de binnenstad van Dokkum naar het busstation, met zijn vieren. Ik was samen met [verdachte], [medeverdachte 1] en een vriend van [medeverdachte 1], volgens mij heet hij [medeverdachte 2]. We hadden die middag al een plan bedacht. We zouden [slachtoffer] overvallen met pepperspray en geweld. Toen kwam [slachtoffer] naar het busstation. Ik haalde [slachtoffer] op van het busstation. Hij had 250 gram wiet bij zich. Dat zouden we zogenaamd van hem kopen. Maar dat was niet de bedoeling. [medeverdachte 1] en die vriend zouden hem overvallen. En [verdachte] stond op de uitkijk. Ik zou de wiet van hem gaan proeven. Hij was 21:00 uur precies op het busstation. Hij belde mij, maar zag me ook staan. Toen ben ik met hem naar de bankjes gelopen, naar dat pad.
Toen zou ik de wiet van hem proeven. Of het goed was. Ik zou zogenaamd de wiet van hem kopen. En toen hij bezig was met een joint, toen kwamen [medeverdachte 1] en die vriend van hem uit de bosjes. Zij gaven hem een pak slaag. Ik zag dat [medeverdachte 1] hem de eerste klap gaf. En ik ben meteen gaan rennen. Ik zag dat [verdachte] ook begon te rennen.
V: (..) Wat wordt er dan afgesproken?
A; Dat hij 250 gram mee neemt. Ik zag ook een zak wiet bij [slachtoffer]. Ik geloof wel dat daarin 250 gram zat.
V; Waren jullie van plan dat te betalen?
A:Nee.
Hij stapte uit de bus en belde mij. Ik stond bij de twee bankje bij het busstation.
Ik was daar en de rest stond al klaar bij de bankjes, achter de bosjes bij het pand.
V: Dan ren je weg en ga je naar het huis van [medeverdachte 1]. Daar was niemand. En dan?
A: Ja klopt. (..) Ik ben het huis van [medeverdachte 1] ingegaan. Ik was samen met [verdachte]. [medeverdachte 1] was van slag. [medeverdachte 1] was binnen.
V: Wat vertelde [medeverdachte 1] dan?
A: Dat hij hem had neergestoken. Dat hij hem sloeg en had neergestoken.
V: Wat was de rol van [verdachte] in dit verhaal?
A: Op de uitkijk staan.
V: Wat was de rol van [medeverdachte 1]?
A: Hem in elkaar meppen. [slachtoffer] in elkaar meppen. Dat zou [medeverdachte 2] ook doen.
V: Wat was jouw rol?
A: Net doen of ik het zou kopen.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d.
25 november 2019, opgenomen op pagina 298 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [medeverdachte 2]:
[verdachte] heeft eigenlijk niets gedaan. Die stond erbij. Hij stond eerst bij de bosjes bij het hek. [medeverdachte 3] ging rennen en [verdachte] ook.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d.
12 november 2019, opgenomen op pagina 78 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Na de steekpartij in Dokkum op 19 oktober 2019, zijn camerabeelden van het bedrijf [bedrijf] veiliggesteld. Dit bedrijf, gelegen aan de straat [straatnaam] te Dokkum, heeft aan zijn bedrijfspand twee camera's hangen.
Film 4. Ingezoomde camerabeelden van het incident op de plaats delict.
NN1 en NN2 lopen naar twee andere personen, NN3 en NN4.
NN1 loopt op NN3 af, tilt meerdere malen zijn rechterarm omhoog en laat deze op NN3 neerkomen.
NN1, NN2 en NN3 lijken in gevecht en verplaatsen zich naar rechts. Hierbij is te zien dat NN1 meerdere malen zijn rechterarm omhoog brengt en een stompende beweging maakt.
Uit de bovenstaande bewijsmiddelen blijkt dat verdachte in de woning van medeverdachte [medeverdachte 1] aanwezig was, toen daar de plannen werden gemaakt om aangever [slachtoffer] van zijn weed te beroven. Verdachte wist dat medeverdachte [medeverdachte 1] een mes bij zich had. Hoewel verdachte ter zitting op deze verklaring is teruggekomen, gaat de rechtbank uit van de verklaring die verdachte destijds, op redelijk korte termijn na het incident, bij de politie heeft afgelegd. Verdachte heeft niet alleen verklaard dat hij tegen [medeverdachte 1] heeft gezegd dat hij niet moest steken, hij heeft ook specifiek aangegeven dat het om een vlindermes ging.
Gelet op deze omstandigheden bestond er naar het oordeel van de rechtbank een aanmerkelijke kans dat het slachtoffer de weed niet vrijwillig zou afstaan en zich zou verweren en dat de medeverdachten geweld zouden gebruiken om het verzet te breken.
Ondanks de voormelde wetenschap heeft verdachte zich niet van dit plan gedistantieerd. Hij is meegegaan, heeft op de uitkijk gestaan en heeft niet geprobeerd de medeverdachten tegen te houden. Ook is de rechtbank van oordeel dat verdachte niet, anders dan hij heeft verklaard, (tijdig) is weggelopen. Uit de verklaring van de medeverdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] maakt de rechtbank op dat verdachte pas is weggerend op het moment dat medeverdachte [medeverdachte 1] de eerste klap aan het slachtoffer uitdeelde. Door zo te handelen is verdachte behulpzaam geweest bij het plegen van de diefstal met geweld en heeft hij (ten minste) bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de medeverdachten het slachtoffer van zijn weed zouden bestelen en dat dit gepaard zou gaan met geweld of bedreiging daarmee. Dit wordt naar het oordeel van de rechtbank bevestigd doordat verdachte voorafgaand tegen de medeverdachte [medeverdachte 1] heeft gezegd dat hij niet moest steken.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank is van oordeel dat niet bewezen kan worden dat een Gucci T-shirt die bewuste avond is gestolen. Verdachte zal van dit deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
[medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] op 19 oktober 2019 te Dokkum, gemeente Noardeast-Fryslân, op of aan de openbare weg, tezamen en in vereniging met elkaar, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening hebben weggenomen een hoeveelheid weed, toebehorende aan [slachtoffer], welke diefstal werd vergezeld van geweld tegen die
[slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat meerderen van hen, die [slachtoffer] hebben geslagen en met een voorwerp hebben gestoken in zijn borst tot bij het plegen van welk misdrijf verdachte op 19 oktober 2019 te Dokkum, gemeente Noardeast-Fryslân opzettelijk behulpzaam is geweest door op de uitkijk te staan.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
subsidiair: medeplichtigheid aan diefstal vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie kan zich verenigen met de conclusie van de psycholoog en de psychiater dat het ten laste gelegde in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft betoogd dat het ten laste gelegde in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte heeft de rechtbank gelet op de psychologische rapportage d.d. 23 januari 2020 van psycholoog B.Y. van Toorn en de psychiatrische rapportage d.d. 28 mei 2020 van psychiater C.J.F. Kemperman. Hun conclusies luiden, zakelijk weergegeven, dat bij verdachte sprake is van een licht verstandelijke beperking en een kwetsbaarheid in zijn persoonlijkheidsstructuur die met zich meebrengt dat verdachte onrijp en beïnvloedbaar is. Het beperkte intellectuele vermogen van verdachte heeft als gevolg dat verdachte slechts beperkte controle over zijn gedrag heeft. De deskundigen zijn daarom van mening dat het ten laste gelegde in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend. De rechtbank neemt deze conclusie over en concludeert dat het bewezen verklaarde in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.

Motivering van de op te leggen straf en maatregel

Vordering van de officier van justitie
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte, met toepassing van het jeugdstrafrecht, ter zake van het subsidiair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 300 dagen, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de officier van justitie de maatregel tot Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen (hierna: PIJ-maatregel) gevorderd.
Ten aanzien van de gevorderde onvoorwaardelijke PIJ-maatregel heeft zij aangevoerd dat de problematiek van verdachte zo langdurig en ingesleten is dat een onvoorwaardelijk PIJ-maatregel noodzakelijk is, zodat verdachte in alle rust kan worden begeleid naar een uitstroom in begeleid wonen. Oplegging van een voorwaardelijke PIJ-maatregel zou betekenen dat de behandeling van verdachte sneller kan, maar een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel geeft meer rust en ruimte en biedt meer mogelijkheden.
Omdat er nog geen concrete datum is voor plaatsing van verdachte in een [instelling] stelt de officier van justitie voor om het onderzoek ter zitting over twee weken te sluiten.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht een onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen gelijk aan de duur van het voorarrest en daarnaast een voorwaardelijke PIJ-maatregel, met de voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. De raadsman geeft voorts aan zich te kunnen vinden in het voorstel van de officier van justitie om het onderzoek ter zitting over twee weken te sluiten.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Aard en ernst van het bewezenverklaarde
Verdachte is zijn drie medeverdachten behulpzaam geweest bij het plegen van een beroving. Hij is met zijn medeverdachten meegegaan toen zij hun plan om iemand van zijn weed te beroven gingen uitvoeren. Verdachte wist dat één van zijn medeverdachten een mes bij zich had. Toch is verdachte meegegaan, heeft hij op de uitkijk gestaan en heeft hij niets gedaan om zijn medeverdachten tegen te houden. Op het moment dat medeverdachte [medeverdachte 1] de eerste klap aan het slachtoffer uitdeelde is verdachte weggerend. Het slachtoffer is meermalen hard, in onder meer zijn gezicht, geslagen. Het slachtoffer is daarbij ook door een van de medeverdachten gestoken. Dit laatste rekent de rechtbank verdachte niet aan. Maar het behulpzaam zijn bij iemand met geweld van zijn weed te beroven, door meerdere personen, vindt de rechtbank een ernstig feit.
strafblad en rapportages
Volgens het strafblad van verdachte is hij eerder veroordeeld voor strafbare feiten, namelijk inbraken.
Over verdachte zijn verschillende rapportages opgemaakt. De rechtbank heeft met name gekeken naar de volgende rapportages:
- het rapport van psycholoog Van Toorn d.d. 23 januari 2020;
- het rapport van psychiater Kemperman d.d. 28 mei 2020;
- het rapport van de reclassering d.d. 6 juli 2020;
- het maatregelrapport van Tactus Verslavingszorg d.d. 19 oktober 2020;
- brief van William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering d.d. 19 oktober 2020;
Ter zitting van 10 juli 2020 is op de rapportages een toelichting gegeven door de deskundigen Van Toorn en Kemperman. Ter zitting van 21 juli 2020 is door [naam] van Tactus Verslavingszorg een toelichting gegeven op het maatregelrapport.
Adolescentenstrafrecht
De rechtbank dient eerst de vraag te beantwoorden of in het kader van het zogenoemde adolescentenstrafrecht (hierna: ASR) de toepassing van het jeugdstrafrecht aan de orde is. Ten tijde van het bewezenverklaarde feit was verdachte 22 jaar oud, zodat in beginsel het commune strafrecht dient te worden toegepast. Op grond van artikel 77c Sr. kan de rechter adolescenten van 18 tot 23 jaar berechten op grond van het jeugdstrafrecht, indien hij daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
Zowel uit de rapportage van de reclassering, als uit de psychologische- en psychiatrische rapportage komt naar voren dat het ontwikkelingsniveau van verdachte achter loopt en zijn handelingsvaardigheden beperkt zijn. De beide deskundigen komen tot het advies om het jeugdstrafrecht toe te passen. Gelet op voormelde adviezen, het standpunt van de officier van justitie en de raadsman, en al hetgeen overigens uit het dossier en ter zitting is gebleken over de ontwikkeling(sproblematiek) van verdachte zal de rechtbank het jeugdstrafrecht toepassen.
PIJ-maatregel
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat het noodzakelijk is dat verdachte een behandeling ondergaat. De vraag is in welk kader dit dient plaats te vinden. De officier van justitie heeft een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel gevorderd en de raadsman heeft gepleit voor een voorwaardelijke PIJ-maatregel.
De vereisten om een PIJ-maatregel op te leggen staan opgesomd in artikel 77s van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Het moet gaan om een strafbaar feit met - voor zover van belang - een strafmaximum van tenminste vier jaren gevangenisstraf, er moet sprake zijn van een stoornis of gebrekkige ontwikkeling van verdachte, de veiligheid van personen of de algemene veiligheid van personen of goederen moet oplegging van de maatregel eisen en de maatregel moet in het belang zijn van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van verdachte.
De rechtbank stelt vast dat het door verdachte gepleegde feit een feit betreft waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld.
Uit de psychologische- en de psychiatrische rapportage blijkt dat de deskundigen hebben geconcludeerd dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Classificerend kan gesproken worden van een licht verstandelijke beperking en vermijdende persoonlijkheidstrekken. Er is een kwetsbaarheid in zijn persoonlijkheidsstructuur met onrijpheid en beïnvloedbaarheid. Hierdoor kan verdachte de consequenties van zijn gedrag niet goed overzien. Om die reden is door de deskundigen geadviseerd om verdachte het feit in verminderde mate toe te rekenen. De rechtbank neemt deze conclusie over en vindt verdachte verminderd toerekeningsvatbaar.
De psycholoog schat de kans op recidive hoog in. Om het recidivegevaar te beperken adviseert de psycholoog dat verdachte klinisch zal worden behandeld in een orthopedagogische behandelsetting en dat verdachte wordt behandeld binnen het juridisch kader van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. De noodzaak van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel wordt door de psycholoog niet alleen ingegeven doordat de problematiek omvangrijk is, maar ook omdat verdachte geen ziektebesef en ziekte-inzicht heeft. Een gesloten setting is tevens noodzakelijk voor een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van verdachte.
De psychiater is van mening dat er sprake is van een matig recidiverisico. De psychiater adviseert dat verdachte behandeld wordt binnen het circuit van mensen met een lichte verstandelijke beperking en adviseert een voorwaardelijke PIJ-maatregel, zodat behandeling en begeleiding gewaarborgd zijn gedurende een wat langere periode.
De reclassering schat de kans op recidive hoog in en adviseert oplegging van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. Uit het rapport blijkt verder dat de reclassering een voorwaardelijke PIJ-maatregel wel in overweging heeft genomen, maar toch een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel adviseert, omdat moeilijk in te schatten is of verdachte gemotiveerd is voor behandeling in een ambulant kader en of de duur van een voorwaardelijke PIJ-maatregel lang genoeg is om het gedrag van verdachte structureel te veranderen. De reclassering geeft aan, indien er voldoende overwegingen blijken om een voorwaardelijke PIJ-maatregel te overwegen, bereid te zijn te onderzoeken welke bijzondere voorwaarden nodig zijn om de risico's te beperken en het gedrag van verdachte te veranderen.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat voldaan is aan de vereisten om een PIJ-maatregel op te kunnen leggen, zoals is neergelegd in artikel 77s van het Wetboek van Strafrecht.
Volgens de deskundigen is oplegging van een PIJ-maatregel nodig om het recidivegevaar te beperken, maar ook om een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van verdachte te bevorderen. De deskundigen verschillen van mening of de PIJ-maatregel aan verdachte voorwaardelijk of onvoorwaardelijk moet worden opgelegd.
De rechtbank achtte zich bij beraadslaging na de zitting van 10 juli 2020 onvoldoende voorgelicht over de persoon van verdachte en heeft bij tussenvonnis d.d. 24 juli 2020 de reclassering verzocht nader onderzoek te verrichten en haar te adviseren over de te stellen voorwaarden bij een mogelijk op te leggen voorwaardelijke PIJ-maatregel.
Uit het maatregelrapport van Tactus verslavingszorg blijkt dat de reclassering mogelijkheden ziet voor een voorwaardelijke PIJ-maatregel en positief adviseert over het opleggen van een voorwaardelijke PIJ-maatregel met voorwaarden. De looptijd van een voorwaardelijke PIJ-maatregel (twee jaar, met eventuele verlenging van een jaar) wordt gezien als voldoende om de problematiek van verdachte te behandelen en te begeleiden. Verdachte lijkt gemotiveerd te zijn om mee te werken aan een klinisch behandeltraject met vervolgens doorstroom naar een ambulant behandeltraject, gecombineerd met beschermd wonen. Wanneer verdachte een positieve lijn niet weet vast te houden, dan biedt een onvoorwaardelijke PIJ alsnog de mogelijkheid om een dergelijk plan van aanpak in te zetten
.Verdachte kan voor het klinische behandeltraject geplaatst worden in de [instelling] in Franeker, zodra de financiering van het traject is toegekend door de gemeente. Het heeft de voorkeur van de reclassering dat de klinische behandeling van verdachte aansluitend aan zijn invrijheidstelling zal plaatsvinden. Verdachte zijn motivatie voor een meer gesloten en gefaseerd traject zal in het gedrang komen, wanneer hij eerst naar een opener setting zoals bij Strong ID zal gaan.
In overleg met de officier van justitie en de raadsman heeft de rechtbank het onderzoek ter terechtzitting later gesloten, en wel op 4 november 2020, omdat er nog geen datum bekend was waarop verdachte geplaatst zou kunnen worden in de [instelling] te Franeker.
De reclassering heeft op 2 november 2020 aan de officier van justitie laten weten dat de gemeente Waadhoeke akkoord is met financiering van een klinische behandeling van verdachte binnen de [instelling], indien deze per vonnis opgelegd wordt. Verdachte kan met ingang van 11 november 2020 opgenomen worden.
De jeugdreclassering van de William Schrikkerstichting heeft per brief kenbaar gemaakt dat zij een maatregel voor toezicht en begeleiding van verdachte onuitvoerbaar vinden. Een toezicht en begeleiding in ambulant kader is naar de mening van de jeugdreclassering ontoereikend om het recidiverisico te beperken. De jeugdreclassering heeft de indruk dat verdachte méér nodig heeft dan een ambulant kader met jeugdreclassering om de noodzakelijke behandelinterventies te realiseren.
Anders dan de officier van justitie en de psycholoog is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een voorwaardelijke PIJ-maatregel de voorkeur verdient, mede gelet op de proportionaliteit van deze maatregel in verhouding tot het bewezenverklaarde misdrijf. Daarbij acht de rechtbank het van belang dat de reclassering een afronding van de behandeling binnen twee jaar haalbaar acht. De reclassering adviseert een klinische behandeling van verdachte in de [instelling] in Franeker, met aansluitend een ambulant vervolgtraject. Net als de jeugdreclassering is de rechtbank van mening dat, om de noodzakelijk behandelinterventies te realiseren, verdachte meer nodig heeft dan alleen een ambulant kader. Verdachte kan met ingang van 11 november 2020 worden opgenomen in de [instelling] in Franeker. De rechtbank zal dan ook een voorwaardelijke PIJ-maatregel aan verdachte opleggen, met als belangrijkste voorwaarde dat verdachte met ingang van 11 november 2020 eerst klinisch zal worden behandeld, met aansluitend een ambulant vervolgtraject, en begeleiding door de jeugdreclassering. De rechtbank zal het innemen van medicijnen niet in de voorwaarden opnemen, nu verdachte heeft aangegeven op dit moment ook geen medicijnen te gebruiken. De rechtbank gaat ervan uit dat als de behandelaars medicatie nodig vinden, daarover met verdachte afspraken gemaakt kunnen worden.
De rechtbank zal -naast de voorwaardelijke PIJ-maatregel- aan verdachte een jeugddetentie opleggen. De strafzaak van verdachte is meerdere keren aangehouden in afwachting van rapportage. Hierdoor heeft verdachte inmiddels meer dan een jaar in voorlopige hechtenis doorgebracht. Bij het bepalen van de duur van de op te leggen jeugddetentie heeft de rechtbank rekening gehouden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte en gelet op zijn uittreksel uit de justitiële documentatie. De rechtbank heeft medeplichtigheid aan het plegen van een straatroof bewezen geacht.
Alles afwegende acht de rechtbank dan ook een jeugddetentie voor de duur van 8 maanden, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd worden de volgende posten:
- € 140,00 : ziekenhuisdaggeldvergoeding
- € 857,10 : kosten ambulancevervoer
- € 2.379,11 : kosten van behandeling en verpleging in het MCL
- € 13,94 : kosten pijnstillende medicatie
- € 640,15 : kosten vervanging kleding en tasje
- € 6.080 : verlies inkomsten
- € 2.500,00 : immateriële schade
Dit brengt de totale vordering op € 12.610,30
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft hoofdelijke toewijzing van de vordering gevorderd tot een bedrag van € 2.153,94, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 oktober 2019 en bestaande uit:
ziekenhuisdaggeldvergoeding € 140,00; kosten medicatie € 13,94; beschadiging/vernieling kleding en tasje € 500,00, daarbij rekening houdende met de ouderdom van de spullen.
De officier van justitie vordert ten aanzien van de kostenpost "verlies inkomen" en "nota MCL" en "kosten ambulancevervoer" niet ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij, nu dit deel van de vordering onvoldoende onderbouwd is. De officier van justitie is van mening dat iedere Nederlander verplicht is zich voor ziektekosten te verzekeren. Op het moment dat iemand dat niet is, komt dit voor eigen risico. Op basis van de overlegde stukken van het CAK kan niet worden vastgesteld dat de benadeelde partij schade heeft geleden. Tevens vordert de officier van justitie gedeeltelijke toewijzing van de gevorderde immateriële schade tot een bedrag van € 1500,00.
De officier van justitie heeft daarbij gevorderd de vervangende gijzeling op 0 dagen te stellen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangegeven zich te kunnen vinden in het standpunt van de officier van justitie.
Oordeel van de rechtbank
Hoofdelijkheid
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat verdachte en de mededaders – uit hoofde van artikel 6:166 Burgerlijk Wetboek – naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade.
De regeling van art. 6:166 van het Burgerlijk Wetboek voorziet in een hoofdelijke aansprakelijkheid van tot een groep behorende personen (deelnemers) voor onrechtmatig vanuit de groep toegebrachte schade. De mate van betrokkenheid van de afzonderlijke deelnemers bij het onrechtmatig handelen is niet van belang. Deze hoofdelijke aansprakelijkheid vindt haar rechtvaardiging in een ieders bijdrage aan het in het leven roepen van de kans dat zodanige schade zou ontstaan.
Voor wat betreft het bewezenverklaarde feit is verdachte behulpzaam geweest bij de straatroof. De rechtbank vindt de intensiteit van deze samenwerking zodanig dat sprake is van groepsaansprakelijkheid als bedoeld in artikel 6:166 BW.
Ziekenhuisdaggeldvergoeding € 140,00 en kosten medicatie € 13,94
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij deze gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. Dit deel van de vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen.
Nota MCL € 2.379 en kosten ambulancevervoer € 857,10
De rechtbank vindt onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de benadeelde partij deze gevorderde schade heeft geleden, omdat bij de stukken slechts een rekening zit die is gestuurd naar het CAK, dat subsidie verleent aan zorgverleners die geen betaling van een zorgverzekeraar kunnen ontvangen op de grond dat degene aan wie de zorg is verleend, niet verzekerd is. Gesteld noch gebleken is dat deze rekening van het MCL verhaald wordt op de benadeelde partij. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij dit alsnog te laten aantonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank acht dit deel van de vordering daarom niet ontvankelijk. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Kosten vervanging kleding en tasje € 640,15
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij schade heeft geleden aan zijn kleding en zijn tasje. De hoogte van de vordering is door de verdediging betwist.
Gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid schat de rechtbank de hoogte van de schade op € 500,00. Het overige deel zal de rechtbank niet-ontvankelijk verklaren.
Verlies inkomsten € 6.080,00
De rechtbank acht dit deel van de vordering onvoldoende onderbouwd. Nader onderzoek naar de omvang van dit deel van de vordering zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen en daarmee een onevenredige belasting van het strafproces opleveren en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal de vordering daarom niet ontvankelijk verklaren. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schade € 2.500,00
Het is aannemelijk dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De rechtbank zal de gevorderde immateriële schade matigen. Gebruikmakend van haar schattingsbevoegdheid schat de rechtbank de hoogte van de schade op € 1.500,00. De rechtbank zal de vordering tot dit bedrag toewijzen en voor het overige deel afwijzen.
Totale bedrag + wettelijke rente
De rechtbank komt aldus tot het oordeel dat de volgende bedragen toegewezen kunnen worden: € 140 (ziekenhuisdaggeldvergoeding) + € 13,94 (kosten medicatie) + € 500 schade kleding en tasje + € 1.500 (immateriële schade) = € 2.153,94
De rechtbank zal bepalen dat dit bedrag hoofdelijk wordt toegewezen en wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade, te weten 19 oktober 2019.
Veroordeling in de kosten
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed. De rechtbank ziet, net als de officier van justitie, aanleiding om de gijzeling bij niet betaling op 0 dagen te bepalen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 48, 49, 77c, 77i, 77s, 77x, 77y, 77z, 77aa en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals vermeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een jeugddetentie voor de duur van 8 maanden.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht.
Legt aan de verdachte op de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.
Bepaalt, dat deze maatregel niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden gedurende de proeftijd:
1. dat veroordeelde zich met ingang van 11 november 2020 zal laten opnemen bij [instelling] te Franeker of een soortgelijke klinische zorginstelling. Veroordeelde moet meewerken aan diagnostiek en behandeling en moet zich houden aan de huisregels en aanwijzingen van de klinische zorginstelling. De klinische behandeling duurt zolang als die instelling, in overleg met de jeugdreclassering, dat nodig acht;
Verdachte zal zich op 11 november 2020 door de Dienst Vervoer en Ondersteuning laten vervoeren naar de [instelling] te Franeker;
2. dat veroordeelde, aansluitend aan het klinisch traject bij [instelling] te Franeker, of een soortgelijke instelling, uit zal stromen bij een forensische beschermde (jeugd)woonvoorziening, nader te bepalen door de jeugdreclassering. Veroordeelde dient zich hierbij te houden aan de huisregels en het dagprogramma van de betreffende instelling. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de jeugdreclassering nodig acht;
3. dat veroordeelde zijn medewerking verleent aan een ambulante behandeling binnen de forensische polikliniek van GGZ Friesland of een soortgelijke instelling;
4. dat veroordeelde geen alcohol en drugs gebruikt, zolang de jeugdreclassering dat nodig acht, en zal meewerken aan controles middels urineonderzoeken en/of bloed- en ademonderzoek.
5. dat veroordeelde meewerkt aan het toezicht door de jeugdreclassering en:
- zich gedurende de proeftijd en op de door de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, afdeling jeugdreclassering, hierna jeugdreclassering, te bepalen tijdstippen en plaatsen zal melden bij de jeugdreclassering, zo lang en zo frequent als deze instelling dat nodig acht;
- zal deelnemen aan gesprekken met de jeugdreclassering, die gericht zijn op het toezicht en het begeleiden bij het nakomen van de bijzondere voorwaarden, zo frequent als deze dat nodig acht;
- de jeugdreclassering inzicht geeft in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners;
- de jeugdreclassering een actuele foto geeft waarop zijn gezicht herkenbaar is. Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde aanwezigheid;
- zich niet vestigt op een ander adres zonder toestemming van de jeugdreclassering;
- dat veroordeelde vertelt met wie hij omgaat en ermee akkoord gaat dat de jeugdreclassering ook contact met personen opneemt die zich binnen zijn sociale netwerk begeven;
- mee werkt aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met veroordeelde, als dat van belang is voor het toezicht;
- dat veroordeelde zijn medewerking zal verlenen aan het benoemen van een bewindvoerder of soortgelijke ondersteuning op het gebied van financiën, als de jeugdreclassering dat nodig acht;
6. dat veroordeelde, indien hij onvoldoende meewerkt aan de opgelegde voorwaarden, in het kader van een ambulant behandeltraject, gedwongen kan worden een kortdurende klinische opname ten behoeve van crisis, detoxificatie en stabilisatie met diagnostiek te ondergaan voor de duur van maximaal 7 weken, indien en zolang de reclassering dit nodig acht;
7. dat veroordeelde niet naar het buitenland gaat zonder toestemming van het Openbaar Ministerie;
Geeft aan de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering te Amsterdam opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Wijst de vordering van
de benadeelde partij [slachtoffer]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte, hoofdelijk, aldus dat als een medeverdachte betaalt, verdachte in zoverre is bevrijd, tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 2.153,94 (zegge: tweeduizend honderddrieënvijftig euro en vierennegentig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 oktober 2019.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige deel van de gevorderde materiële schade niet ontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte, hoofdelijk, aldus dat als een medeverdachte betaalt verdachte in zoverre is bevrijd, in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige deel van de gevorderde immateriële schade af.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] te betalen een bedrag van € 2.153,94 (zegge: tweeduizend honderd drieënvijftig euro en vierennegentig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 oktober 2019, waarbij de duur waarvoor gijzeling kan worden toegepast wordt bepaald op 0 dagen. Dit bedrag bestaat uit € 653,94 aan materiële schade en € 1.500 aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte of een van zijn medeverdachten heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte of een van zijn medeverdachten aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Dijkstra, voorzitter, mr. A.H.M. Dölle en mr
H.G. Punt, rechters, bijgestaan door C. Vellinga-Terpstra, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 10 november 2020.
Mr. Punt is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.