ECLI:NL:RBNNE:2020:3891

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
13 november 2020
Publicatiedatum
13 november 2020
Zaaknummer
18/830020-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor diefstal met geweld en bedreiging met geweld

Op 13 november 2020 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1973, die werd beschuldigd van het medeplegen van een diefstal met geweld en bedreiging met geweld. De feiten vonden plaats op 22 januari 2020 in Groningen, waar de verdachte samen met een mededader een medewerker van een hostel heeft bedreigd en gedwongen om de kassa te openen. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de diefstal, waarbij een bedrag van ongeveer 300 euro werd weggenomen. De verdachte werd ook beschuldigd van bedreiging met een mes en diefstal van handschoenen in eerdere incidenten. De rechtbank achtte de verdachte strafbaar en legde een gevangenisstraf van 18 maanden op, met terbeschikkingstelling onder voorwaarden. De rechtbank hield rekening met de psychische problematiek van de verdachte en de noodzaak voor behandeling. De vordering van de officier van justitie voor een langere gevangenisstraf en TBS werd deels toegewezen, maar de rechtbank besloot tot een lagere straf en TBS met voorwaarden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830020-20
ter terechtzitting gevoegde parketnummers 18/301846-19, 18/265536-19
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18/066801-18
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 13 november 2020 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1973 te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd te [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 30 oktober 2020.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. P.Th. van Jaarsveld, advocaat te Groningen, Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L.G. de Graaf.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
parketnummer 18-830020-20
hij op of omstreeks 22 januari 2020 te Groningen tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen (ongeveer) 300 euro, althans een hoeveelheid geld, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] , zijnde een medewerker van [benadeelde partij 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te
bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en): dat hij, verdachte, tezamen en in vereniging met zijn mededader, althans alleen, die [slachtoffer 1] :
- heeft geprobeerd met een hard voorwerp te slaan en/of
- heeft vastgepakt en/of vastgehouden en/of
- tegen de grond heeft gewerkt en/of
- met een hand de mond heeft afgedekt en/of
- ( dreigend) heeft toegevoegd de woorden "Geld, geld, geld, geld, geld, geld" en/of "Ik ga schieten" en/of "Schieten, schieten, schieten", althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking, waarbij aan die [slachtoffer 1] een voorwerp werd getoond en/of voorgehouden en/of
- ( onder dwang van bovenstaande) naar de kassa heeft geduwd, althans geleid, en/of de kassa heeft laten openen en/of
- toen die [slachtoffer 1] weg wilde rennen/lopen (dreigend) heeft toegevoegd de woorden "Staan blijven", althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of
strekking, waarbij een (zwart) voorwerp op die [slachtoffer 1] werd gericht, althans
aan hem werd getoond,
en/of
dat hij, verdachte, tezamen en in vereniging met zijn mededader, althans alleen, zodanig tegen die [slachtoffer 1] is opgetreden en/of een zodanige houding ten opzichte van die [slachtoffer 1] heeft aangenomen, dat daardoor bij die [slachtoffer 1] de vrees werd opgewekt dat verdachte en/of zijn mededader (meer) geweld zou(den) gebruiken als die [slachtoffer 1] niet toegaf aan de wensen van verdachte en/of zijn mededader;
subsidiair althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 22 januari 2020 te Groningen tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] , zijnde een medewerker van [benadeelde partij 1] , heeft gedwongen tot de afgifte van (ongeveer) 300 euro, althans een hoeveelheid geld, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk geweld en/of welke
bedreiging met geweld hierin bestond(en): dat hij, verdachte, tezamen en in vereniging met zijn mededader, althans alleen, die [slachtoffer 1] :
- heeft geprobeerd met een hard voorwerp te slaan en/of
- heeft vastgepakt en/of vastgehouden en/of
- tegen de grond heeft gewerkt en/of
- met een hand de mond heeft afgedekt en/of
- ( dreigend) heeft toegevoegd de woorden "Geld, geld, geld, geld, geld, geld" en/of "Ik ga schieten" en/of "Schieten, schieten, schieten", althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking, waarbij aan die [slachtoffer 1] een voorwerp werd getoond en/of voorgehouden en/of
- ( onder dwang van bovenstaande) naar de kassa heeft geduwd, althans geleid, en/of de kassa heeft laten openen en/of
- toen die [slachtoffer 1] weg wilde rennen/lopen (dreigend) heeft toegevoegd de woorden "Staan blijven", althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking, waarbij een (zwart) voorwerp op die [slachtoffer 1] werd gericht, althans aan hem werd getoond, en/of dat hij, verdachte, tezamen en in vereniging met zijn mededader, althans alleen, zodanig tegen die [slachtoffer 1] is opgetreden en/of een zodanige houding ten opzichte van die [slachtoffer 1] heeft aangenomen, dat daardoor bij die [slachtoffer 1] de vrees werd opgewekt dat verdachte en/of zijn mededader (meer) geweld zou(den) gebruiken als die [slachtoffer 1] niet toegaf aan de wensen van verdachte en/of zijn mededader.
parketnummer 18/301846-19
hij op of omstreeks 18 december 2019 te Groningen [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 2] dreigend een mes te tonen en/of stekende en/of zwaaiende bewegingen te maken met dat mes en/of
de woorden toe te voegen "Ik pak je" en/of "jij komt hier niet levend vandaag", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
parketnummer 18/265536-19
hij op of omstreeks 7 november 2019, te Groningen, bij de winkel [benadeelde partij 2] , gevestigd [straatnaam] , een paar handschoenen, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor alle ten laste gelegde feiten.
Met betrekking tot het onder parketnummer primair 18/830020-20 ten laste gelegde heeft de officier van justitie aangevoerd dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is voor de gevolgtrekking dat verdachte niet alleen aanwezig is geweest bij het ten laste gelegde, maar hieraan ook een zodanige bijdrage heeft geleverd dat medeplegen van diefstal met geweld bewezen kan worden. Uit het dossier volgt namelijk dat verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte] bij [benadeelde partij 1] is aangekomen, dat zij vóór de overval overleg hebben gepleegd, dat zij aangever samen hebben gedwongen de kassa te openen, dat verdachte heeft gedreigd met geweld, dat zij samen zijn gevlucht en dat zij de buit hebben gedeeld.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder parketnummer 18/830020-20 primair en subsidiair ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat enkel bewezen kan worden dat verdachte als ‘meeloper’ aanwezig was bij het ten laste gelegde en op zijn hoogst iets zou hebben geroepen in de richting van aangever terwijl hij op weg was naar de uitgang. Dit maakt de rol van verdachte te summier om van medeplegen te kunnen spreken. Daarnaast blijkt uit het dossier onvoldoende dat verdachte en zijn medeverdachte de overval vooraf hebben voorbereid.
De raadsman heeft zich voor wat betreft de overige ten laste gelegde feiten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het onder parketnummer 18/830020-20 primair ten laste gelegde feit en de onder parketnummers 18/301846-19 en 18/265536-19 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring.
Nu verdachte de onder parketnummers 18/301846-19 en 18/265536-19 ten laste gelegde feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt ten aanzien van het onder parketnummer 18/301846-19 ten laste gelegde als volgt:
1. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 30 oktober 2020;
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 18 december 2019, opgenomen op pagina 3 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2019335487 d.d. 19 december 2019, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 2] .
Deze opgave luidt ten aanzien van het onder parketnummer 18/265536-19 ten laste gelegde als volgt:
1. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 30 oktober 2020;
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 7 november 2019, opgenomen op pagina 3 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2019296381 d.d. 12 november 2019, inhoudend de verklaring van [getuige] ;
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aanhouding d.d. 7 november 2019, opgenomen op pagina 5 e.v. van voornoemd dossier inhoudend het relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] .
De rechtbank past ten aanzien van het onder parketnummer 18/830020-20 primair ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 30 oktober 2020 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik was aanwezig bij de overval op [benadeelde partij 1] op 22 januari 2020. Het zwarte voorwerp dat ik in mijn hand hield was een beugelslot. Ik heb een deel van de buit gekregen;
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 22 januari 2020, opgenomen op pagina 7 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2020020536 d.d. 12 februari 2020, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 1] :
Op woensdag 22 januari 2019 (de rechtbank begrijpt: 2020) was ik aan het werk in [benadeelde partij 1] . Dit is gevestigd aan de [straatnaam] te Groningen. (…) Omstreeks 05:50 uur ging mijn telefoon en dit betekent dat er iemand voor de hostel deur staat. Ik zag een persoon staan. (…) Ik opende de voordeur. Ik zag dat er een persoon achter hem stond. Ik zag dat persoon 1 samen met de andere persoon naar binnen liep. (…) Opeens voelde ik dat persoon 1 mij op mijn schouders drukte, dit was met kracht. Toen drukte persoon 1 mij naar beneden. Ik riep nog naar mijn collega. Ik zei één keer: ‘ [naam 1] ”. Ik voelde dat persoon 1 zijn hand voor mijn mond deed. Terwijl hij mij vast hield toen ik op de grond zat en lag hoorde ik persoon 2 zeggen: “Geld, geld, geld, geld…”. Ik voelde dat persoon 1 mij nog steeds vasthield terwijl ik naar de kassa liep. Ik kreeg de kassa niet open. Toen hoorde ik dat persoon 2 zei: “Ik ga schieten”. Persoon 2 zei dit meerdere malen tegen mij. Ik hoorde dat persoon 1 op dat moment zei “schieten, schieten, schieten”. Uiteindelijk kreeg ik de kassa open. Ik zag dat volgens mij persoon 1 ging graaien in de zwarte kassalade. Toen wilde ik naar boven rennen maar hoorde ik persoon 2 zeggen: “Staan blijven”. Toen heb ik mijn handen omhoog gedaan.
(…) Toen zag ik dat de personen zich om gingen draaien om het hostel te verlaten;
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 januari 2020, opgenomen op pagina 22 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant 3] :
De medewerker doet een stap naar rechts en laat twee mannen binnen. Dader 1 heeft iets in zijn rechterhand. Het is niet te zien wat dit is. Halverwege tussen de balie en de deur keert dader 1 zich half om in de richting van medewerker en haalt naar hem uit met zijn rechterhand. Hij heeft het voorwerp dan nog steeds in zijn hand. Dader 1 gebruikt hierbij zijn hele lichaam. De medewerker duikt op het laatste moment weg. Daarna grijpt dader 1 de medewerker met beide handen beet en brengt de medewerker naar de grond. Dader 1 zet hierbij het voorwerp tegen de keel van de medewerker. Als de medewerker onder controle is, kijkt dader 1 naar dader 2 en lijkt sprake te zijn van interactie. Dader 1 en dader 2 lijken iets tegen elkaar te zeggen. Dader 1 brengt de medewerker omhoog. Dader 1 geleidt de medewerker naar de balie. Dader 2 komt links vanaf de balie in beeld. Hij wijst met zijn linkerhand naar de medewerker. Als dader 2 halverwege is, heeft hij het voorwerp in zijn linkerhand en lijkt dit het beugelslot van de een fiets te zijn. Hij keert zich half om naar de medewerker en lijkt iets te zeggen. Beide daders verlaten vervolgens het pand;
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 22 januari 2020, opgenomen op pagina 40 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [medeverdachte] :
Ik ben met [verdachte] (de rechtbank begrijpt: verdachte) naar binnen gegaan. We zijn gelijk met de deur in huis gevallen. We kwamen daar om geld te halen. Ik had een fietsenstander in mijn hand. Ik heb mijn arm om deze jongen heen gedaan en hem min of meer naar de grond gewerkt. Ik heb de jongen overeind geholpen zodat hij weer kwam te staan. (…) De jongen maakte vervolgens de lade met de sleutel open. In de lade lagen biljetten van 5, 10 en 20 euro. Ik heb dit geld vervolgens uit de lade gepakt en in mijn zak gestopt. Hierop hebben wij het op een rennen gezet. Onderweg hebben we het geld gesplitst. Ik schat dat ik [verdachte] 120 euro heb gegeven. Ik denk dat ik zelf ongeveer 140 of 150 euro heb gehouden. (…) V: Wat heb jij gezegd tegen deze medewerker toen hij op de grond zat?
A: Je moet nu de desk geldlade openmaken, of ik schiet. Ik wilde hem bang maken;
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 29 januari 2020, opgenomen op pagina 62 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [medeverdachte] :
Ik gebruikte de fietsenstander om iets in handen te hebben waarmee je kunt dreigen. Ik wou het laten overkomen dat ik een wapen in mijn handen had. Ik heb [verdachte] 10 keer over moeten halen. Er is wel een dik uur overlegd dat we naar binnen zouden gaan. (…) Ik heb de greep in de kassa gedaan.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde het volgende af. Uit de aangifte volgt dat verdachte samen met zijn medeverdachte [benadeelde partij 1] is binnengekomen, dat aangever door de medeverdachte naar de grond is gewerkt, door hem is meegenomen naar de kassa en is gedwongen de kassa te openen. Met betrekking tot de rol van verdachte heeft aangever verklaard dat verdachte tegen hem heeft gezegd: ‘ik ga schieten’ en ‘staan blijven’, waarbij verdachte een zwart voorwerp op hem (aangever) richtte. De verklaringen van aangever worden ondersteund door camerabeelden. Op deze beelden is te zien dat verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte] het hostel binnenkomt, dat aangever door de medeverdachte met geweld tegen de grond is gewerkt en vervolgens is meegenomen naar de kassa. Wat betreft de rol van verdachte is op de beelden te zien dat verdachte in de richting van aangever wijst met in zijn hand een beugelslot, daarbij iets lijkt te zeggen en vervolgens met medeverdachte [medeverdachte] het hostel verlaat. De beelden in combinatie met de aangifte geven geen blijk van een minimale rol van verdachte. Integendeel, uit de beelden blijkt juist dat verdachten lijken samen te werken en overleggen.
Ook medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat hij samen met verdachte [benadeelde partij 1] is binnengegaan met de gezamenlijke bedoeling om geld te halen. Verder heeft [medeverdachte] ook verklaard dat zij vooraf met elkaar hebben overlegd, dat zij samen zijn gevlucht en het gestolen geldbedrag hebben verdeeld. Dat laatste is tevens bevestigd door verdachte ter terechtzitting.
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat duidelijk sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht de onder parketnummers 18/830020-20 primair, 18/301846-19 en 18/265536-19 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
parketnummer 18-830020-20
hij op 22 januari 2020 te Groningen tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid geld toebehorende aan [benadeelde partij 1] , welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld en gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] , zijnde een medewerker van [benadeelde partij 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en aan zijn mededader hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden:
dat hij, verdachte, tezamen en in vereniging met zijn mededader, die [slachtoffer 1] :
- heeft geprobeerd met een hard voorwerp te slaan en
- heeft vastgepakt en vastgehouden en
- tegen de grond heeft gewerkt en
- met een hand de mond heeft afgedekt en
- dreigend heeft toegevoegd de woorden "Geld, geld, geld, geld, geld, geld" en "Ik ga schieten" en "Schieten, schieten, schieten", waarbij aan die [slachtoffer 1] een voorwerp werd getoond en voorgehouden en
- ( onder dwang van bovenstaande) naar de kassa heeft geduwd en de kassa heeft laten openen en
- toen die [slachtoffer 1] weg wilde rennen/lopen dreigend heeft toegevoegd de woorden "Staan blijven", waarbij een (zwart) voorwerp op die [slachtoffer 1] werd gericht,
en
dat hij, verdachte, tezamen en in vereniging met zijn mededader, zodanig tegen die [slachtoffer 1] is opgetreden en een zodanige houding ten opzichte van die [slachtoffer 1] heeft aangenomen, dat daardoor bij die [slachtoffer 1] de vrees werd opgewekt dat verdachte en zijn mededader meer geweld zouden gebruiken als die [slachtoffer 1] niet toegaf aan de wensen van verdachte en zijn mededader.
parketnummer 18/301846-19
hij op 18 december 2019 te Groningen [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [slachtoffer 2] dreigend een mes te tonen en zwaaiende bewegingen te maken met dat mes en de woorden toe te voegen "jij komt hier niet levend vandaan", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
parketnummer 18/265536-19
hij op 7 november 2019, te Groningen, bij de winkel [benadeelde partij 2] , gevestigd [straatnaam], een paar handschoenen, toebehorende aan [benadeelde partij 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
parketnummer 18-830020-20 primair.
Diefstal, voorafgegaan en vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en die diefstal gemakkelijk te maken en bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers van het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
parketnummer 18/301846-19 primair.
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Parketnummer 18/265536-19.
Diefstal.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van alle bewezenverklaarde feiten verminderd toerekeningsvatbaar wordt verklaard en wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte de maatregel terbeschikkingstelling (TBS) met voorwaarden wordt opgelegd onder de door de reclassering voorgestelde voorwaarden die dadelijk uitvoerbaar dienen te worden verklaard. Aan alle wettelijke voorschriften voor oplegging is volgens de officier van justitie voldaan. Bij verdachte is sprake van ernstige en hardnekkige problematiek, hij heeft een zeer uitgebreid strafblad en het risico op gewelddadig gedrag wordt als hoog ingeschat. Daarnaast hebben er in het verleden vele interventies en diverse behandelingen in verschillende kaders plaatsgevonden die niet het beoogde resultaat hebben opgeleverd. Enkel het kader van TBS resteert, waarbij, gezien de motivatie van verdachte en het vertrouwen van de reclassering, gekozen dient te worden voor een TBS met voorwaarden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte ten aanzien van alle bewezenverklaarde feiten verminderd toerekeningsvatbaar moet worden verklaard. Daarnaast heeft hij gepleit voor de oplegging van een gevangenisstraf waarvan het onvoorwaardelijke gedeelte niet langer dient te zijn dan de tijd die verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
De raadsman heeft verder betoogd dat dient te worden afgezien van het opleggen van TBS met voorwaarden omdat volstaan kan worden met (onder andere) een klinische behandeling als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafgedeelte.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met zijn mededader schuldig gemaakt aan een diefstal met geweld. Gewapend met een fietsstandaard en beugelslot zijn zij op 22 januari 2020 [benadeelde partij 1] te Groningen binnengegaan, waar zij aangever [slachtoffer 1] hebben gedwongen tot het openen van de kassa. Dat verdachte dat beugelslot om andere redenen in zijn handen had toen hij naar aangever gebaarde acht de rechtbank niet aannemelijk. Daarbij hebben zij het gebruik van geweld en het dreigen met geweld niet geschuwd. Het buitgemaakte geld is door verdachte en zijn mededader verdeeld. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het bedreigen van de heer [slachtoffer 2] en het stelen van een paar handschoenen, toebehorende aan [benadeelde partij 2] .
De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij geen oog heeft gehad voor de overlast en onrust die dergelijke feiten met zich brengen. Niet alleen zorgen dergelijke feiten voor maatschappelijke gevoelens van onrust en onveiligheid, ook moet - in het bijzonder - de diefstal met geweld zeer beangstigend zijn geweest voor de medewerker van [benadeelde partij 1] , aangever [slachtoffer 1] . Verdachte heeft zich hier niet door laten weerhouden en zijn eigen zucht naar buit voorop laten staan.
straf
De rechtbank is in dit geval van oordeel dat de oplegging van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur noodzakelijk is, omdat de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde door een lichtere strafrechtelijke afdoening miskend zou worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig.
Bij het bepalen van de hoogte van de straf neemt de rechtbank als uitgangspunt de LOVS oriëntatiepunten. Als oriëntatiepunt geldt met betrekking tot het onder parketnummer 18/830020-20 bewezenverklaarde een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee jaren.
Verdachte is door dr. L.H.W.M. Kaiser, psychiater en dr. D.J. Burck, psycholoog, onderzocht. Zij adviseren om verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen. De rechtbank verenigt zich met deze conclusie en maakt die tot de hare. De bewezenverklaarde feiten worden verdachte derhalve in verminderde mate toegerekend. De rechtbank heeft hier rekening mee gehouden bij het bepalen van de hoogte van de gevangenisstraf. De rechtbank heeft tevens rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte blijkens zijn uittreksel uit de justitiële documentatie in het verleden eerder is veroordeeld wegens soortgelijke feiten.
De rechtbank legt de verdachte - alles afwegende - een gevangenisstraf op voor de duur van achttien maanden, met aftrek van de tijd die hij in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Dit is een lagere gevangenisstraf dan door de officier van justitie is gevorderd omdat de rechtbank niet alleen rekening heeft gehouden met het strafwaardige karakter van het bewezenverklaarde, maar ook met de noodzaak die de rechtbank ziet dat verdachte behandeld wordt.
maatregel
Naar aanleiding van de door hen verrichte persoonlijkheidsonderzoeken bij verdachte is door zowel Kaiser als Burck, op respectievelijk 25 mei 2020 en 28 april 2020 een Pro Justitia-rapport uitgebracht. Beide deskundigen hebben in hun rapport een advies gegeven over de afdoening van de strafzaak en daarbij overwogen of aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling dient te worden opgelegd. Zij hebben hun advies ter terechtzitting nader toegelicht.
Aan verdachte kan deze maatregel worden opgelegd als is voldaan aan een aantal wettelijke vereisten.
Ten eerste moet voldaan zijn aan het vereiste dat het door hem begane feit een misdrijf betreft waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Aan dit vereiste is voldaan nu ten aanzien van het onder parketnummer 18/830020-20 primair bewezenverklaarde feit een gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren kan worden opgelegd.
Voorts moet er sprake van zijn dat bij verdachte tijdens het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond en moet de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel eisen (het gevaarscriterium).
Om deze vragen te kunnen beantwoorden, heeft de rechtbank kennis genomen van bovengenoemde rapporten en de door de rapporteurs ter terechtzitting van 30 oktober 2020 gegeven toelichting. De rechtbank stelt op basis hiervan vast dat bij verdachte (in ieder geval) sprake is van een ongespecificeerde neuropsychologische ontwikkelingsstoornis die tot uitdrukking komt in beperkingen in het cognitief functioneren en impulsief gedrag, middelen-gerelateerde problematiek en een persoonlijkheidsstoornis met antisociale kenmerken. Hier was ook sprake van ten tijde van het bewezenverklaarde zodat de vraag naar het bestaan van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens ten tijde van het begaan van de delicten positief beantwoord kan worden. Aan dit criterium is voldaan.
Deskundige Kaiser schat het recidiverisico op het plegen van een vermogensdelict in als hoog en de kans op herhaling van een soortgelijk delict als onder parketnummer 18/830020-20, als matig, als verdachte onbehandeld blijft. Deskundige Burck schat het recidiverisico in als hoog, waarbij het gegeven dat verdachte al sinds jonge leeftijd bekend is met ernstige geweldsmisdrijven en het gegeven dat hij problemen heeft op vrijwel alle levensgebieden, statistisch gezien verder bijdragen aan het recidiverisico.
Verdachte is beïnvloedbaar en is door zijn lacunaire geweten verminderd in staat om keuzes te maken. Verdachte kan zich alleen niet goed staande houden en doet dit vervolgens op een antisociale manier. Zijn verslavingsproblematiek versterkt dit gedrag. De algemene veiligheid van personen of goederen eist derhalve het opleggen van de TBS-maatregel.
Het is van belang dat verdachte wordt behandeld aangezien er problemen zijn op meerdere levensgebieden. Verdachte ziet dit zelf ook in en staat achter een (klinische) behandeling. De rechtbank heeft in overweging genomen of deze behandeling binnen een ander kader dan een TBS-kader kan plaatsvinden en daarbij acht geslagen op hetgeen de deskundigen hebben overwogen.
De deskundigen Burck en Kaiser hebben hierover een negatief advies uitgebracht. Niet alleen hebben behandelingen binnen een lichter regime in het verleden niet het gewenste resultaat opgeleverd, ook is het de vraag of verdachte zich zonder een stevige stok achter de deur (zoals omzetting van TBS met voorwaarden in een TBS met dwangverpleging) wel aan de voorwaarden zal gaan houden. Met name als de vrijheden toenemen is de kans groot dat verdachte terugvalt in bijvoorbeeld drugsgebruik. Als de overtreden voorwaarden dan zijn verbonden aan een voorwaardelijke gevangenisstraf, zal verdachte deze straf moeten uitzitten zonder mogelijkheid tot behandeling. Een behandelmogelijkheid is er wel als de TBS met voorwaarden wordt omgezet in een TBS met dwangverpleging. Een behandeling in het kader van een terbeschikkingstelling heeft derhalve een grotere kans van slagen, met een lagere kans op recidive tot gevolg.
Door [naam 2] , reclasseringswerker, is namens Tactus verslavingszorg op 6 oktober 2020 advies uitgebracht. Dit rapport is ter terechtzitting van 30 oktober 2020 toegelicht door de heer Enserink, reclasseringswerker. Hieruit volgt dat de reclassering, ondanks twijfels over de haalbaarheid, adviseert om de noodzakelijke behandeling binnen het kader van TBS met voorwaarden plaats te laten vinden. Een behandelverplichting als voorwaarde bij een voorwaardelijke gevangenisstraf is een gepasseerd station en brengt als risico met zich dat verdachte het begeleidingstraject voortijdig kan beëindigen, gedwongen wordt ontslagen of helemaal niet meewerkt aan het opstellen van een plan van aanpak en kiest voor het uitzitten van zijn straf. Een lange begeleidingsduur moet gegarandeerd zijn en deze moet plaatsvinden binnen een dwangkader. Vanwege de chronische verslavingsproblematiek en onderliggende psychiatrische problematiek bij verdachte, wordt een minder vergaand kader onvoldoende geacht om recidive tegen te gaan. Een belangrijk aspect bij de maatregel TBS met voorwaarden is dat er sprake moet zijn van betrouwbare bereidheid dat verdachte zich aan de opgestelde voorwaarden wil conformeren. Verdachte heeft zijn medewerking toegezegd aan de gestelde voorwaarden. De consequentie van een dreigende mogelijke omzetting naar TBS met dwangverpleging lijkt motiverend te werken om zich aan de gestelde voorwaarden te willen gaan houden in het kader van TBS met voorwaarden. De Forensische Psychiatrische Afdeling (FPA) ggz Friesland te Franeker ziet mogelijkheden voor een opname, diagnostiek, behandeling en begeleiding. Het behandeltraject in het kader van TBS met voorwaarden biedt een gegarandeerd langdurig begeleidingstraject waarbij verdachte niet terugkeert in de samenleving zonder begeleiding, toekomstperspectief en een beschermde gestructureerde woonsetting.
Gelet op voornoemde adviezen komt de rechtbank tot de conclusie dat de oplegging van TBS met voorwaarden vanuit veiligheidsoogpunt geboden is. Bij onvoldoende behandeling van zijn (psychische) problematiek, vormt verdachte een blijvend gevaar voor de samenleving. Omdat verdachte een voldoende betrouwbare bereidheid tot medewerking toont, ziet de rechtbank geen noodzaak om over te gaan tot de oplegging van TBS met dwangverpleging. De rechtbank acht een behandeling binnen een ander (lichter) strafrechtelijk kader niet aangewezen. Verdachte heeft een flinke stok achter de deur nodig omdat er een hoog risico is op onttrekking aan voorwaarden door verdachte zijn zeer beperkte zelfcontrole en impulsieve gedrag. Het uitzitten van een gevangenisstraf als stok achter de deur werkt onvoldoende motiverend voor verdachte en biedt bovendien geen behandelmogelijkheid, die binnen het kader van TBS met dwangverpleging, die aan de orde zou kunnen zijn bij overtreding van TBS met voorwaarden, wel geboden wordt.
Door de reclassering is een aantal voorwaarden geformuleerd. De rechtbank zal gelasten dat verdachte ter beschikking wordt gesteld onder deze voorwaarden, zoals opgenomen in het dictum van dit vonnis.
De maatregel wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van een of meer personen.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling 18/066801-18

Bij onherroepelijk vonnis van 9 augustus 2018 van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland te Groningen, is verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee weken voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De proeftijd is ingegaan op 24 augustus 2018. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen.
De officier van justitie heeft bij vordering van 9 juni 2020 de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijke straf.
Nu veroordeelde de bewezenverklaarde feiten heeft begaan voor het einde van de proeftijd, zal de rechtbank de tenuitvoerlegging gelasten van deze voorwaardelijke straf.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 37a, 38, 38a, 47, 57, 285, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder parketnummers 18/830020-20 primair, 18/301846-19 en 18/265536-19 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast dat verdachte ter beschikking zal worden gesteld en stelt daarbij de volgende voorwaarden:
1. Veroordeelde verleent, ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of biedt een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan;
2. Veroordeelde maakt zich niet schuldig aan het plegen van een strafbaar feit;
3. Veroordeelde werkt mee aan reclasseringstoezicht en meldt zich op afspraken bij de reclassering. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is;
4. Veroordeelde houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of veroordeelde helpen bij het naleven van de voorwaarden;
5. Veroordeelde werkt mee aan een time-out in een Forensisch Psychiatrische Kliniek (FPK) of andere instelling, als de reclassering dit nodig vindt. Deze time-out duurt maximaal zeven weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal zeven weken, tot maximaal veertien weken per jaar;
6. Veroordeelde gaat niet naar het buitenland of naar de Nederlandse Antillen, zonder toestemming van het Openbaar Ministerie;
7. Veroordeelde laat zich opnemen op de Forensisch Psychiatrische Afdeling (FPA) van ggz Friesland te Franeker of een soortgelijke instelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. Totdat die plaatsing mogelijk is laat veroordeelde zich opnemen in een nader te bepalen overbruggingsplek, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname start op de einddatum van de detentie en duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en aanwijzingen die de zorginstelling geeft. Veroordeelde werkt mee aan diagnostisch onderzoek in de vorm van een neuro psychiatrisch onderzoek, ook als dit beeldvormend onderzoek prevaleert (scan ziekenhuis). Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, beschermd- dan wel begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing. Veroordeelde dient met justitieel vervoer vanuit detentie naar de kliniek te worden gebracht;
8. Veroordeelde verblijft - na afloop van de klinische behandeling - in een instelling voor beschermd of begeleid wonen, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
9. Veroordeelde laat zich - na afloop van de klinische opname - begeleiden door een forensische polikliniek en/of een (forensisch) Fact-team te bepalen door de reclassering. De begeleiding duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de begeleiding;
10. Veroordeelde gebruikt geen alcohol, harddrugs en softdrugs en werkt mee aan controle op dit middelenverbod. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd. Mogelijke controlemiddelen zijn bloedonderzoek, urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest);
11. Veroordeelde werkt mee aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen dan wel budgetbeheer dan wel bewindvoering. Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
12. Veroordeelde conformeert zich aan de afspraken die met de reclassering worden gemaakt met betrekking tot dagbesteding en invulling van de vrije tijd;
13. Veroordeelde geeft openheid omtrent zijn sociale contacten met betrekking tot zijn familie, vrienden en kennissen.
Draagt de reclassering op de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

18/066801-18:
Gelast de tenuitvoerleggingvan de straf voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen van 9 augustus 2018, te weten:
een gevangenisstraf voor de duur van twee weken.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Schuth, voorzitter, mr. T.M.L. Veen en mr. S. Timmermans, rechters, bijgestaan door mr. A.A. de Haan-Geertsema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 13 november 2020.
Mr. Schuth is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.