ECLI:NL:RBNNE:2020:3890

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
13 november 2020
Publicatiedatum
13 november 2020
Zaaknummer
18/830019-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor diefstal met geweld en bedreiging met geweld, terbeschikkingstelling en gevangenisstraf

Op 13 november 2020 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Groningen uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het medeplegen van een diefstal met geweld en bedreiging met geweld. De verdachte, geboren in 1971 en thans gedetineerd in P.I. Leeuwarden, werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden en ter beschikking gesteld voor verpleging door de overheid. De tenlastelegging omvatte meerdere gewelddadige handelingen, waaronder het dreigen met een wapen en het dwingen van een medewerker van Bud Gett Hostels om geld af te geven. De rechtbank oordeelde dat het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen was, mede op basis van de verklaring van de verdachte en proces-verbalen van de politie. De rechtbank hield rekening met de psychische toestand van de verdachte, die lijdt aan verschillende stoornissen, en de noodzaak voor behandeling in een beveiligde omgeving. De officier van justitie had een hogere straf geëist, maar de rechtbank legde een lagere straf op, rekening houdend met de verminderd toerekeningsvatbaarheid van de verdachte. Daarnaast werd de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf gelast, omdat de verdachte zich niet aan de voorwaarden had gehouden. De rechtbank concludeerde dat de veiligheid van de samenleving de terbeschikkingstelling eiste, gezien het hoge recidiverisico van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830019-20
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18/820489-16
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 13 november 2020 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1971 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
thans gedetineerd te P.I. Leeuwarden.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 30 oktober 2020.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. W.G. ten Have, advocaat te Winschoten. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L.G. de Graaf.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 22 januari 2020 te Groningen tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen (ongeveer) 300 euro, althans een hoeveelheid geld, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer] , zijnde een medewerker van [benadeelde partij] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te
bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en): dat hij, verdachte, tezamen en in vereniging met zijn mededader, althans alleen, die [slachtoffer] :
- heeft geprobeerd met een hard voorwerp te slaan en/of
- heeft vastgepakt en/of vastgehouden en/of
- tegen de grond heeft gewerkt en/of
- met een hand de mond heeft afgedekt en/of
- ( dreigend) heeft toegevoegd de woorden "Geld, geld, geld, geld, geld, geld" en/of "Ik ga schieten" en/of "Schieten, schieten, schieten", althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking, waarbij aan die [slachtoffer] een voorwerp werd getoond en/of voorgehouden en/of
- ( onder dwang van bovenstaande) naar de kassa heeft geduwd, althans geleid, en/of de kassa heeft laten openen en/of
- toen die [slachtoffer] weg wilde rennen/lopen (dreigend) heeft toegevoegd de woorden "Staan blijven", althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of
strekking, waarbij een (zwart) voorwerp op die [slachtoffer] werd gericht, althans
aan hem werd getoond,
en/of
dat hij, verdachte, tezamen en in vereniging met zijn mededader, althans alleen, zodanig tegen die [slachtoffer] is opgetreden en/of een zodanige houding ten opzichte van die [slachtoffer] heeft aangenomen, dat daardoor bij die [slachtoffer] de vrees werd opgewekt dat verdachte en/of zijn mededader (meer) geweld zou(den) gebruiken als die [slachtoffer] niet toegaf aan de wensen van verdachte en/of zijn mededader;
subsidiair althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 22 januari 2020 te Groningen tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] , zijnde een medewerker van [benadeelde partij] , heeft gedwongen tot de afgifte van (ongeveer) 300 euro, althans een hoeveelheid geld, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk geweld en/of welke
bedreiging met geweld hierin bestond(en): dat hij, verdachte, tezamen en in vereniging met zijn mededader, althans alleen, die [slachtoffer] :
- heeft geprobeerd met een hard voorwerp te slaan en/of
- heeft vastgepakt en/of vastgehouden en/of
- tegen de grond heeft gewerkt en/of
- met een hand de mond heeft afgedekt en/of
- ( dreigend) heeft toegevoegd de woorden "Geld, geld, geld, geld, geld, geld" en/of "Ik ga schieten" en/of "Schieten, schieten, schieten", althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking, waarbij aan die [slachtoffer] een voorwerp werd getoond en/of voorgehouden en/of
- ( onder dwang van bovenstaande) naar de kassa heeft geduwd, althans geleid, en/of de kassa heeft laten openen en/of
- toen die [slachtoffer] weg wilde rennen/lopen (dreigend) heeft toegevoegd de woorden "Staan blijven", althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking, waarbij een (zwart) voorwerp op die [slachtoffer] werd gericht, althans aan hem werd getoond, en/of dat hij, verdachte, tezamen en in vereniging met zijn mededader, althans alleen, zodanig tegen die [slachtoffer] is opgetreden en/of een zodanige houding ten opzichte van die [slachtoffer] heeft aangenomen, dat daardoor bij die [slachtoffer] de vrees werd opgewekt dat verdachte en/of zijn mededader (meer) geweld zou(den) gebruiken als die [slachtoffer] niet toegaf aan de wensen van verdachte en/of zijn mededader.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde feit.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat er wat betreft het geweldscomponent in de tenlastelegging enkel wettig en overtuigend bewijs is voor het dreigen met geweld door verdachte. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte aangever naar de grond heeft gewerkt en vervolgens heeft meegenomen naar de kassa, maar dat daar geen geweld bij is gebruikt.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
1. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 30 oktober 2020;
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 22 januari 2020, opgenomen op pagina 7 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2020020536 d.d. 12 februari 2020, inhoudend de verklaring van [slachtoffer] ;
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 januari 2020, opgenomen op pagina 22 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend het relaas van verbalisant [verbalisant] .

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 22 januari 2020 te Groningen tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid geld toebehorende aan [benadeelde partij] , welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld en gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer] , zijnde een medewerker van [benadeelde partij] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en aan zijn mededader hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden:
dat hij, verdachte, tezamen en in vereniging met zijn mededader, die [slachtoffer] :
- heeft geprobeerd met een hard voorwerp te slaan en
- heeft vastgepakt en vastgehouden en
- tegen de grond heeft gewerkt en
- met een hand de mond heeft afgedekt en
- dreigend heeft toegevoegd de woorden "Geld, geld, geld, geld, geld, geld" en "Ik ga schieten" en "Schieten, schieten, schieten", waarbij aan die [slachtoffer] een voorwerp werd getoond en voorgehouden en
- ( onder dwang van bovenstaande) naar de kassa heeft geduwd en de kassa heeft laten openen en
- toen die [slachtoffer] weg wilde rennen/lopen dreigend heeft toegevoegd de woorden "Staan blijven", waarbij een (zwart) voorwerp op die [slachtoffer] werd gericht,
en
dat hij, verdachte, tezamen en in vereniging met zijn mededader, zodanig tegen die [slachtoffer] is opgetreden en een zodanige houding ten opzichte van die [slachtoffer] heeft aangenomen, dat daardoor bij die [slachtoffer] de vrees werd opgewekt dat verdachte en zijn mededader meer geweld zouden gebruiken als die [slachtoffer] niet toegaf aan de wensen van verdachte en zijn mededader.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
primair.
Diefstal, voorafgegaan en vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en die diefstal gemakkelijk te maken en bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers van het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het feit verminderd toerekeningsvatbaar wordt verklaard en wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte de maatregel terbeschikkingstelling (TBS) met verpleging van overheidswege wordt opgelegd. Aan alle wettelijke voorschriften voor oplegging is volgens de officier van justitie voldaan. Bij verdachte is sprake van hardnekkige en ernstige (persoonlijkheids)problematiek, hij heeft een zeer uitgebreid strafblad en het risico op gewelddadig gedrag wordt als hoog ingeschat. Daarnaast hebben er in het verleden vele interventies en diverse behandelingen in verschillende kaders plaatsgevonden. Verdachte heeft enkele dagen na het beëindigen van een opgelegde ISD-maatregel gerecidiveerd en volgens de deskundigen en de reclassering is een TBS met voorwaarden, gezien de persoon van verdachte en zijn voorgeschiedenis, volstrekt onhaalbaar.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte ten aanzien van het feit verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht en heeft gepleit voor de toepassing van een zorgmachtiging in het kader van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Binnen dit kader kan passende zorg worden verleend, wordt voorzien in het vereiste beveiligingsniveau en kan verdachte zelf de regie houden. Dit is van belang omdat hij niet veel vertrouwen meer heeft in de hulpverlening. Een zorgmachtiging maakt het daarnaast mogelijk dat verdachte in een Forensische Verslavingskliniek of een FPA wordt geplaatst.
Tot het opleggen van TBS met verpleging van overheidswege dient niet te worden overgegaan omdat niet is voldaan aan het ultimum- remediumvereiste, nu er andere, minder ingrijpende maatregelen mogelijk zijn die niet eerder zijn geprobeerd. Daarbij komt dat de ernst van het delict relatief beperkt is nu er enkel sprake is geweest van dreigen met geweld en op de documentatie van verdachte voornamelijk vermogensdelicten te zien zijn.
Indien de rechtbank toch voornemens is om een TBS-maatregel op te leggen, dan volstaat volgens de raadsman TBS met voorwaarden. Het is aannemelijk dat verdachte zich begeleidbaar zal opstellen en zal meewerken aan hulpverlening, waarbij een opname in een kliniek gezien zijn verslavingsproblematiek geïndiceerd is.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met zijn mededader schuldig gemaakt aan een diefstal met geweld. Gewapend met een fietsstandaard en beugelslot zijn zij op 22 januari 2020 [benadeelde partij] te Groningen binnengegaan, waar zij aangever [slachtoffer] hebben gedwongen tot het openen van de kassa. Daarbij hebben zij het gebruik van geweld en het dreigen met geweld niet geschuwd. Het buitgemaakte geld is door verdachte en zijn mededader verdeeld.
De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij geen oog heeft gehad voor de overlast en onrust die een dergelijk feit met zich brengt. Niet alleen zorgen dergelijke feiten voor maatschappelijke gevoelens van onrust en onveiligheid, ook moet het feit zeer beangstigend zijn geweest voor de medewerker van [benadeelde partij] , aangever [slachtoffer] . Verdachte heeft zich hier niet door laten weerhouden en zijn eigen zucht naar buit voorop laten staan.
straf
De rechtbank is in dit geval van oordeel dat de oplegging van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur noodzakelijk is, omdat de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde door een lichtere strafrechtelijke afdoening miskend zou worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig.
Bij het bepalen van de hoogte van de straf neemt de rechtbank als uitgangspunt de LOVS oriëntatiepunten. Als oriëntatiepunt geldt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee jaren.
Verdachte is door D.T van der Werf, psychiater en drs. W.J.L. Lander, psycholoog, onderzocht. Zij adviseren om verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen. De rechtbank verenigt zich met deze conclusie en maakt die tot de hare. Het bewezenverklaarde feit wordt verdachte derhalve in verminderde mate toegerekend. De rechtbank heeft hier rekening mee gehouden bij het bepalen van de hoogte van de gevangenisstraf.
De rechtbank heeft verder meegewogen dat verdachte blijkens zijn uittreksel uit de justitiële documentatie in het verleden meerdere keren is veroordeeld wegens het plegen van (met name) vermogens- en geweldsfeiten en dat aan hem tot driemaal toe de ISD-maatregel is opgelegd. Dit heeft niet geleid tot een verlaging van het recidiverisico; verdachte is zeer kort na de beëindiging van de laatstelijk opgelegde ISD-maatregel gerecidiveerd. Voor zover verdachte meent dat de verantwoordelijkheid voor die gang van zaken niet bij hem ligt, maar bij degenen die hem - volgens verdachte - te weinig methadon meegaven, volgt de rechtbank hem daarin niet. Verdachte lijkt uit het oog te verliezen dat de instelling waaruit hij vertrok en de medewerker van de reclassering die hem van daaruit naar de kliniek zou brengen veronderstelden dat verdachte die dag rechtstreeks naar die kliniek zou gaan. Dat verdachte andere plannen bleek te hebben kan niemand anders dan verdachte worden aangerekend.
De rechtbank legt de verdachte - alles afwegende - een gevangenisstraf op voor de duur van achttien maanden, met aftrek van de tijd die hij in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Dit is een lagere gevangenisstraf dan door de officier van justitie is gevorderd omdat de rechtbank niet alleen rekening heeft gehouden met het strafwaardige karakter van het bewezenverklaarde maar ook met de noodzaak die de rechtbank ziet dat verdachte behandeld wordt.
maatregel
Naar aanleiding van de door hen verrichte persoonlijkheidsonderzoeken bij verdachte is door zowel Van der Werf als Lander, op 14 augustus 2020 een Pro Justitia-rapport uitgebracht. Beide deskundigen hebben in hun rapport een advies gegeven over de afdoening van de strafzaak en daarbij overwogen of aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling dient te worden opgelegd. Zij hebben hun advies ter terechtzitting nader toegelicht.
Aan verdachte kan deze maatregel worden opgelegd als is voldaan aan een aantal wettelijke vereisten. Ten eerste moet voldaan zijn aan het vereiste dat het door hem begane feit een misdrijf betreft waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Aan dit vereiste is voldaan nu ten aanzien van het bewezenverklaarde feit een gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren kan worden opgelegd.
Voorts moet er sprake van zijn dat bij verdachte tijdens het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond en moet de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel eisen (het gevaarscriterium).
Om deze vragen te kunnen beantwoorden, heeft de rechtbank kennis genomen van bovengenoemde rapporten, de door de rapporteurs ter terechtzitting van 30 oktober 2020 gegeven toelichting en het ter terechtzitting gegeven advies van deskundige P. Dingemans (ISD-deskundige). De rechtbank stelt op basis hiervan vast dat bij verdachte sprake is van een psychische stoornis in de zin van ADHD, een antisociale persoonlijkheidsstoornis met borderline persoonlijkheidsstrekken, dan wel een borderline persoonlijkheidsstoornis, en van gedragsstoornissen door het langdurige misbruik van verdovende middelen en/of opgelopen hoofdtrauma’s. Hier was ook sprake van ten tijde van het bewezenverklaarde zodat de vraag naar het bestaan van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens ten tijde van het begaan van het delict positief beantwoord kan worden. Aan dit criterium is voldaan.
De deskundigen schatten het recidiverisico in als hoog als verdachte onbehandeld blijft. Zij baseren zich daarbij op de aard en ernst van de verslavingsproblematiek in combinatie met de bij verdachte vastgestelde persoonlijkheidsstoornissen en gedragsproblematiek.
Het is van belang dat verdachte adequaat wordt behandeld met betrekking tot zijn verslavingsproblematiek, maar ook met betrekking tot zijn impulscontrole en agressieregulatie. Gezien de voorgeschiedenis en de aard en ernst van de psychopathologie, dient deze behandeling plaats te vinden binnen een langdurig en dwingend forensisch behandelkader. De rechtbank heeft overwogen of deze behandeling binnen een ander kader dan een TBS-kader kan plaatsvinden, bijvoorbeeld binnen een ggz-instelling in het kader van de Wvggz dan wel middels een behandelverplichting in het kader van een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (GVM) en daarbij acht geslagen op hetgeen de deskundigen hebben overwogen.
De deskundigen Lander en Van der Werf hebben hierover een negatief advies uitgebracht. Niet alleen ligt het beveiligingsniveau van de bijbehorende instellingen te laag, ook loopt het, schatten zij in, snel verkeerd af als verdachte gaandeweg de behandeling meer vrijheden krijgt. Voornoemde kaders bieden geen passend vangnet bij overtreding van de voorwaarden. Met name door zijn grote zucht naar verdovende middelen is bij verdachte sprake van een hoge mate van onvoorspelbaarheid waardoor het vrijwel ondenkbaar is dat hij zich voor langere duur aan voorwaarden kan houden. Verdachte is moeilijk te behandelen en kan zijn motivatie niet goed vasthouden. Hij heeft daarom een begrenzende en beveiligde omgeving nodig. Dit alles heeft tot gevolg dat zowel deskundige Lander als deskundige Van der Werf TBS met dwangverpleging het meest aangewezen achten.
Ook deskundige Dingemans heeft negatief geadviseerd ten aanzien van een behandelverplichting in het kader van (bijvoorbeeld) een GVM. De mogelijkheden voor een behandelverplichting in het kader van de Wvggz zouden volgens Dingemans onderzocht kunnen worden, maar ook hij acht een TBS-maatregel geïndiceerd. Dingemans plaatst als kanttekening bij een TBS met voorwaarden dat het bij verdachte - door zijn zucht naar verdovende middelen - snel misgaat als hij meer vrijheden krijgt.
Door S. Wolthuis, reclasseringswerker, is namens VNN op 3 september 2020 advies uitgebracht. Dit rapport is ter terechtzitting van 30 oktober 2020 toegelicht door E. Leyder Havenstroom, reclasseringswerker. Hieruit volgt dat de reclassering negatief adviseert ten aanzien van TBS met voorwaarden. Verdachte heeft meerdere keren geweigerd om de reclassering te woord te staan. Om te kunnen komen tot het opstellen van voorwaarden, is volgens de reclassering in de basis een samenwerking met de reclassering vereist. Daarbij komt dat de reclassering, op basis van het verloop van alle voorgaande trajecten en vooral de snelheid waarmee deze trajecten zijn gestagneerd en/of niet eens konden worden opgestart, vermoedt dat een eventueel traject in het kader van TBS met voorwaarden niet het gewenste effect zal geven. Gezien de ernstige en reeds jaren voortschrijdende problematiek en onmachtsfactoren ligt het niet in de lijn der verwachting dat een TBS met voorwaarden voldoende justitiële druk zal genereren om tot afname van de risico’s te kunnen komen.
Gelet op deze adviezen komt de rechtbank tot de conclusie dat de oplegging van TBS met dwangverpleging vanuit veiligheidsoogpunt geboden is. Een behandeling binnen een lichter regime, bijvoorbeeld in het kader van de Wvggz, acht de rechtbank niet aangewezen omdat behandelpogingen in het verleden niet het gewenste resultaat hebben opgeleverd. Bij toename van vrijheden liet verdachte al snel weer grensoverschrijdend en recidiverend gedrag zien. Dergelijke behandelingen acht de rechtbank dan ook ontoereikend om het recidivegevaar voldoende te beteugelen. Daar komt bij dat het van belang is dat er ten tijde van de behandeling sprake is van een hoog beveiligingsniveau binnen een forensisch kader en dat er voldoende tijd kan worden genomen voor de behandeling. Bij onvoldoende behandeling van zijn (psychische) problematiek, vormt verdachte een blijvend gevaar voor de samenleving. Daarmee is voldaan aan het wettelijke vereiste dat de algemene veiligheid van personen of goederen de verpleging eist.
De maatregel wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van een of meer personen. De duur van de terbeschikkingstelling is daarom niet op voorhand gemaximeerd.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18/820489-16

Bij onherroepelijk vonnis van 7 juni 2017 van de meervoudige strafkamer in de rechtbank Noord-Nederland te Groningen, is verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 355 dagen waarvan 180 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. De proeftijd is ingegaan 22 juni 2017. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat veroordeelde voor het einde van de proeftijd geen strafbare feiten zal plegen.
De officier van justitie heeft bij vordering van 5 juni 2020 de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijke straf.
Nu veroordeelde het bewezenverklaarde feit heeft begaan voor het einde van de proeftijd, zal de rechtbank de tenuitvoerlegging gelasten van deze voorwaardelijke straf.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 37a, 37b, 47, en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege wordt verpleegd.
Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer 18/820489-16
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de meervoudige kamer van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen van 7 juni 2017 te weten: een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Schuth, voorzitter, mr. T.M.L. Veen en mr. S. Timmermans, rechters, bijgestaan door mr. A.A. de Haan-Geertsema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 13 november 2020.
Mr. Schuth is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.