ECLI:NL:RBNNE:2020:3859
Rechtbank Noord-Nederland
- Verstek
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen dwangbevel op grond van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging geldelijke sancties
In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 9 juli 2020 uitspraak gedaan over een verzet dat was ingesteld door de veroordeelde tegen een dwangbevel. De veroordeelde had zich verzet tegen het verhaal door afgifte van een dwangbevel, dat was uitgevaardigd door het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) in verband met een geldelijke sanctie die was opgelegd door het Bezirkshauptmannschaft Schwaz in Oostenrijk. De sanctie betrof een verplichting tot betaling van € 130,00, vermeerderd met kosten, vanwege een snelheidsovertreding gepleegd op 13 augustus 2017. De beslissing was onherroepelijk geworden op 1 april 2018, waarna Oostenrijk Nederland verzocht om erkenning en tenuitvoerlegging van deze beslissing. De officier van justitie erkende de beslissing op 26 juli 2019 en het CJIB heeft meermalen geprobeerd het verschuldigde bedrag te innen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde op 14 februari 2020 een bezwaarschrift heeft ingediend, maar geen nadere stukken heeft aangeleverd. De veroordeelde heeft telefonisch aangegeven niet verder te willen reageren en zijn standpunt te handhaven. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verplichting tot hoor en wederhoor is nageleefd, ondanks dat de zaak niet in raadkamer is behandeld vanwege coronamaatregelen. De rechtbank heeft de argumenten van de veroordeelde, waaronder de onleesbaarheid van de Duitse taal van de sanctie, niet kunnen honoreren, omdat de rechtsgang in het buitenland geen rol speelt bij de beoordeling van het verzet.
Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het CJIB met de juiste zorgvuldigheid heeft gehandeld en dat de officier van justitie in redelijkheid het dwangbevel heeft kunnen uitvaardigen. Het bezwaarschrift van de veroordeelde is ongegrond verklaard.