ECLI:NL:RBNNE:2020:3859

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
9 juli 2020
Publicatiedatum
11 november 2020
Zaaknummer
WWETGC CJIB nr 9505 2540 0115 3877
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Verstek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen dwangbevel op grond van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging geldelijke sancties

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 9 juli 2020 uitspraak gedaan over een verzet dat was ingesteld door de veroordeelde tegen een dwangbevel. De veroordeelde had zich verzet tegen het verhaal door afgifte van een dwangbevel, dat was uitgevaardigd door het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) in verband met een geldelijke sanctie die was opgelegd door het Bezirkshauptmannschaft Schwaz in Oostenrijk. De sanctie betrof een verplichting tot betaling van € 130,00, vermeerderd met kosten, vanwege een snelheidsovertreding gepleegd op 13 augustus 2017. De beslissing was onherroepelijk geworden op 1 april 2018, waarna Oostenrijk Nederland verzocht om erkenning en tenuitvoerlegging van deze beslissing. De officier van justitie erkende de beslissing op 26 juli 2019 en het CJIB heeft meermalen geprobeerd het verschuldigde bedrag te innen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde op 14 februari 2020 een bezwaarschrift heeft ingediend, maar geen nadere stukken heeft aangeleverd. De veroordeelde heeft telefonisch aangegeven niet verder te willen reageren en zijn standpunt te handhaven. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verplichting tot hoor en wederhoor is nageleefd, ondanks dat de zaak niet in raadkamer is behandeld vanwege coronamaatregelen. De rechtbank heeft de argumenten van de veroordeelde, waaronder de onleesbaarheid van de Duitse taal van de sanctie, niet kunnen honoreren, omdat de rechtsgang in het buitenland geen rol speelt bij de beoordeling van het verzet.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het CJIB met de juiste zorgvuldigheid heeft gehandeld en dat de officier van justitie in redelijkheid het dwangbevel heeft kunnen uitvaardigen. Het bezwaarschrift van de veroordeelde is ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
rekestnummer 20/86
cjib-nummer 9505 2540 0115 3877
Beschikking van de meervoudige raadkamer d.d. 9 juli 2020 op het verzet ex artikel 15 van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie, ingesteld door

[veroordeelde],

geboren op [geboortedatum] 1959,
wonende te [woonplaats], [straatnaam].

Procesverloop

Veroordeelde heeft zich bij bezwaarschrift verzet tegen het nemen van verhaal door afgifte van een dwangbevel. Het bezwaarschrift is op 14 februari 2020 door de rechtbank ontvangen.
De griffier heeft veroordeelde schriftelijk uitgenodigd de gronden van zijn bezwaar aan te vullen, onder toezending van de door het openbaar ministerie overgelegde stukken. Er zijn geen nadere stukken ontvangen van veroordeelde. Veroordeelde heeft op 21 april 2020 telefonisch laten weten dat hij verder niet zal reageren en dat hij blijft bij zijn in het bezwaarschrift vastgelegde standpunt. Veroordeelde heeft aangegeven dat hij onder de huidige omstandigheden (coronavirus) niet naar een zitting in Leeuwarden zal komen.
Het klaagschrift is niet behandeld in raadkamer in verband met de maatregelen die de rechtspraak heeft genomen om verspreiding van het coronavirus tegen te gaan. De rechtbank heeft bij deze beslissing uitdrukkelijk betrokken dat de standpunten schriftelijk zijn uitgewisseld en dat veroordeelde, na ontvangst van de inhoudelijke reactie van het openbaar ministerie op het bezwaarschrift, de gelegenheid heeft gehad daar nog schriftelijk op te reageren. Veroordeelde heeft telefonisch doorgegeven daarvan af te zien en zijn standpunt te handhaven. De rechtbank is van oordeel dat hiermee aan de verplichting tot hoor en wederhoor is voldaan. De rechtbank heeft voorts uitdrukkelijk meegewogen dat de persoon van veroordeelde geen invloed heeft op enige in deze procedure te nemen beslissing.

Motivering

1. Veroordeelde heeft verzet ingesteld op grond van artikel 15 van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie (WWETGC). Artikel 6:4:5, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing verklaard. Uit de stukken blijkt niet of de deurwaarder, ter uitvoering van het dwangbevel, al daadwerkelijk beslag heeft gelegd op goederen van veroordeelde. De rechtbank zal dit -in het voordeel van veroordeelde- zo uitleggen dat veroordeelde tijdig verzet heeft ingesteld.
2. Als uitgangspunten voor de beoordeling van een bezwaarschrift op grond van artikel 15 van de WWETGC gelden:
I. de rechtbank mag bij haar beoordeling niet treden in het in het buitenland gevoerde rechtsgeding en de in het buitenland genomen beslissingen.
II. de rechtbank moet toetsen of de officier van justitie de beslissing tot erkenning had moeten weigeren voor zover dit de verplichte weigeringsgronden betreft. Voorts dient de rechtbank te toetsen of de officier van justitie in redelijkheid heeft kunnen afzien van het gebruikmaken van een facultatieve weigeringsgrond.
III. de rechtbank moet toetsen of de officier van justitie in redelijkheid het dwangbevel heeft kunnen uitvaardigen.
3. Uit de stukken blijkt dat op 14 maart 2018 door het Bezirkshauptmannschaft Schwaz in Oostenrijk een geldelijke sanctie is opgelegd aan veroordeelde bestaande uit een verplichting tot betaling van € 130,00, vermeerderd met kosten ad € 5,00. Deze sanctie is opgelegd in verband met een snelheidsovertreding, gepleegd op 13 augustus 2017. De beslissing is op 1 april 2018 onherroepelijk geworden. Op 20 juli 2018 heeft Oostenrijk Nederland verzocht om erkenning en tenuitvoerlegging van deze beslissing.
4. De officier van justitie heeft op 26 juli 2019 de betreffende beslissing erkend en de tenuitvoerlegging daarvan overgenomen. Het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) heeft meermalen getracht het verschuldigde bedrag, verhoogd met kosten, te innen bij veroordeelde. Op 15 augustus 2019 is een eerste aanschrijving verzonden aan veroordeelde, op 1 oktober 2019 gevolgd door een eerste aanmaning en op 17 november 2019 door een tweede aanmaning waarna op 3 januari 2020 nog een herinneringsbrief is gevolgd. Op 27 januari 2020 is een dwangbevel uitgevaardigd voor het oorspronkelijk opgelegde bedrag van € 135,00, verhoogd met kosten in verband met het innen van dit bedrag. Het te betalen bedrag bedraagt € 189,00.
5. Veroordeelde heeft in zijn bezwaarschrift aangegeven dat hij op 14 maart 2018 een Duitstalig schrijven van het Bezirkshauptmannschaft Schwaz heeft ontvangen. Zijn bezwaar richt zich tegen het feit dat de Duitse taal voor hem onleesbaar is en dat het schrijven, overeenkomstig de uitspraken van het Europees Gerechtshof, in zijn moedertaal aan hem had moeten worden gericht. Er is daarmee een vormfout begaan en dat is de reden dat hij de opgelegde sanctie niet wil betalen. Veroordeelde geeft verder aan dat hij indertijd wel bezwaar heeft aangetekend bij het gerechtshof in Schwaz, Oostenrijk, maar dat hij daar nooit iets op heeft vernomen.
6. Zoals hiervoor bij 2. onder I. is weergegeven kan de rechtsgang in het buitenland geen rol spelen bij de beoordeling van het ingediende verzet. Bij deze rechtsgang hoort ook het bekendmaken van de opgelegde geldelijke sanctie aan de veroordeelde. Het is niet aan de rechtbank om te toetsen of deze bekendmaking op de juiste wijze is gedaan.
7. Niet blijkt dat de officier van justitie gebruik had moeten maken van een verplichte weigeringsgrond of dat er sprake is van een facultatieve weigeringsgrond waar de officier van justitie niet in redelijkheid van had kunnen afzien.
8. De rechtbank komt tot het oordeel dat het CJIB met de juiste zorgvuldigheid heeft getracht het opgelegde geldbedrag te innen door het zenden van diverse stukken naar het adres waar veroordeelde toentertijd en ook nu nog woonachtig is. De officier van justitie heeft -toen betaling uitbleef- in redelijkheid de beslissing kunnen nemen tot het uitvaardigen van het dwangbevel.
9. Het door veroordeelde ingediende bezwaarschrift moet dan ook ongegrond worden verklaard.

Beslissing

De rechtbank verklaart het bezwaarschrift ongegrond.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.G.W. Lootsma-Oude Nijeweme, voorzitter, mr. K. Post en mr. W.S. Sikkema, rechters, bijgestaan door T.L. Komrij, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2020.