ECLI:NL:RBNNE:2020:3853

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
11 maart 2020
Publicatiedatum
11 november 2020
Zaaknummer
WWETGC rekestnummer 20/38
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klaagschrift op grond van artikel 30 WWETGC betreffende conservatoir beslag op appartement

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 11 maart 2020 uitspraak gedaan in een klaagschrift op grond van artikel 30 van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie (WWETGC). Het klaagschrift was ingediend door de klager, die niet-ontvankelijk werd verklaard. De aanleiding voor het klaagschrift was het conservatoir beslag dat was gelegd op een appartement, dat in eigendom was van de klager, naar aanleiding van een aan zijn vader opgelegde betalingsverplichting van € 2.000.000,00 door het Hof van beroep te Antwerpen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beslag was gelegd door het openbaar ministerie in het kader van de erkenning en tenuitvoerlegging van de Belgische beslissing tot confiscatie. De rechtbank heeft zich eerst gebogen over de ontvankelijkheid van de klager in zijn klaagschrift. Hierbij werd opgemerkt dat artikel 30 WWETGC geen verwijzing bevat naar de klaagschriftprocedure van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank concludeert dat de klager niet kan worden ontvangen in het ingediende klaagschrift, omdat de wetgeving niet voorziet in een dergelijke procedure voor de onderhavige situatie. De beslissing van de rechtbank is openbaar uitgesproken op 11 maart 2020.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
rekestnummer 20/38
Beschikking van de meervoudige raadkamer d.d. 11 maart 2020 op het krachtens artikel 30 van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie juncto artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering ingediende klaagschrift van:

[veroordeelde],

geboren op [geboortedatum] 1990,
wonende te [woonplaats], [straatnaam],
hierna ook: klager,
raadsman mr. R. Malewicz.

Procesverloop

Op 16 januari 2020 is ter griffie van deze rechtbank een klaagschrift ontvangen gericht tegen het uitblijven van een last tot teruggave met betrekking tot hetgeen onder klager inbeslaggenomen is. De akte indiening klaagschrift is opgemaakt op 17 januari 2020.
De behandeling heeft plaatsgevonden in raadkamer van 26 februari 2020. Klager is niet verschenen. Wel is verschenen de raadsman van klager, die verklaarde bepaaldelijk gemachtigd te zijn tot het voeren van de verdediging. Het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. M. Kappeyne van de Coppello.

Motivering

1. Het openbaar ministerie heeft in het kader van een procedure tot erkenning en tenuitvoerlegging van een aan [naam] opgelegde beslissing tot confiscatie, onder klager conservatoir beslag gelegd op het appartement aan de [straatnaam] in Amsterdam. Op dit adres staan zowel [naam] als klager [veroordeelde] ingeschreven. [naam] is de vader van klager. De confiscatie betreft een op 15 juni 2017 door het Hof van beroep te Antwerpen (België) aan [naam] opgelegde verplichting tot betaling van een geldsom van € 2.000.000,00. Na arrest van het Hof van Cassatie is deze beslissing onherroepelijk geworden op 29 mei 2018. Uit het certificaat in de zaak tegen [naam] blijkt dat de Belgische autoriteiten de inning van een bedrag van € 1.773.113,35 wenst over te dragen aan Nederland. Op 29 november 2017 is door middel van een akte van schenking en levering de eigendom van het appartement aan de [straatnaam] in Amsterdam overgegaan van [naam] op klager [veroordeelde].
2. Het conservatoir beslag is gegrond op het bepaalde in artikel 30 van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie (WWETGC).
3. De rechtbank buigt zich eerst over de vraag of klager ontvankelijk is in zijn klaagschrift. Hiervoor zijn twee aspecten van belang.
4. 1. Het eerste aspect ziet op het gegeven dat de WWETGC een op zich zelf staande wet is, die is gebaseerd op een tweetal Kaderbesluiten. De wetgever heeft in verschillende artikelen binnen de WWETGC aangegeven welke artikelen van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van overeenkomstige toepassing zijn.
4.2.
Artikel 30 WWETGC luidt als volgt:
1. Voorwerpen ten aanzien waarvan de uitvaardigende lidstaat een beslissing tot confiscatie aan Nederland heeft gezonden met het oog op erkenning en tenuitvoerlegging, alsmede voorwerpen die kunnen dienen om het recht tot verhaal te bewaren, kunnen door de officier van justitie in beslag worden genomen.
2. Inbeslagneming overeenkomstig het eerste lid vindt slechts plaats in gevallen waarin gegronde redenen bestaan voor de verwachting dat de beslissing tot confiscatie op korte termijn in Nederland ten uitvoer zal worden gelegd.
4.3.
In dit artikel is geen verwijzing naar de klaagschriftprocedure van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering opgenomen. Deze verwijzing staat evenmin in de andere artikelen binnen Afdeling 1 van Hoofdstuk III van de WWETGC.
5.1.
Het tweede aspect ziet op de verhouding tussen artikel 552a Sv en artikel 6:4:4 Sv.
5.2.
Artikel 552a Sv betreft een procedure die zich afspeelt voor, tijdens en kort na de vervolging van een verdachte. Artikel 6:4:4 Sv ziet op het innen van een al onherroepelijk geworden beslissing tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Dit artikel regelt het verhaal op voorwerpen waarop, op grond van artikel 94a Sv, conservatoir beslag is gelegd. Dit verhaal vindt plaats op de wijze voorzien in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
5.3.
De Hoge Raad heeft zich uitgelaten over de verhouding tussen deze twee wetsartikelen in (bijvoorbeeld) een op 10 november 2015 genomen beslissing, gepubliceerd onder het nummer ECLI:NL:HR:2015:601. In deze zaak had de Nederlandse rechter naar aanleiding van een rechtshulpverzoek verlof verleend tot tenuitvoerlegging in Nederland van de in het buitenland opgelegde sanctie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Door het openbaar ministerie werd in het kader van dit rechtshulpverzoek conservatoir beslag gelegd op goederen, waaronder een woning in Nederland.
5.4.
De Hoge Raad stelt dat, omdat de in Nederland genomen beslissing tot tenuitvoerlegging van de buitenlandse uitspraak inmiddels onherroepelijk was geworden, er kon worden aangevangen met de tenuitvoerlegging. Het verhaal op de goederen vindt dan, op grond van artikel 6:4:4 Sv, plaats op de wijze voorzien in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De Hoge Raad verklaart klaagster dan ook niet-ontvankelijk in het beroep.
5.5.
In de onderhavige zaak is het conservatoir beslag gelegd in het kader van de beslissing tot erkenning en tenuitvoerlegging van de aan [naam] opgelegde beslissing tot confiscatie. De officier van justitie heeft op 5 november 2019 de betreffende beslissing genomen. [naam] heeft tegen die beslissing beroep ingesteld. Dat beroep is door de rechtbank eveneens op 26 februari 2020 behandeld en de beslissing op dat beroep vindt plaats op dezelfde dag als deze beslissing. Tegen de beslissing op het beroep kan geen rechtsmiddel worden aangewend. De rechtbank heeft het beroep in die zaak ongegrond verklaard. Hiermee ligt er op de dag van de uitspraak van deze beslissing een onherroepelijke beslissing tot tenuitvoerlegging en kan er worden aangevangen met de tenuitvoerlegging. Het verhaal op de goederen vindt dan, zoals hierboven onder 5.4. is weergegeven, plaats op de wijze voorzien in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
6. Beide hierboven besproken aspecten leiden de rechtbank tot de conclusie dat klager niet kan worden ontvangen in het ingediende klaagschrift.

Beslissing

De rechtbank verklaart klager niet-ontvankelijk in het ingediende klaagschrift.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.G.W. Lootsma-Oude Nijeweme, voorzitter, mr. K. Post en mr. W.S. Sikkema, rechters, bijgestaan door T.L. Komrij, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 11 maart 2020.