ECLI:NL:RBNNE:2020:385

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
31 januari 2020
Publicatiedatum
31 januari 2020
Zaaknummer
18/840046-19
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor gewapende overval op tankstation, veroordeling voor medeplichtigheid

Op 31 januari 2020 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het tezamen en in vereniging plegen van een gewapende overval op een tankstation in Veendam op 12 augustus 2019. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, maar hem wel veroordeeld voor medeplichtigheid aan de overval. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor een gezamenlijke uitvoering van de overval, maar dat de verdachte wel informatie had verstrekt aan de medeverdachte, wat zijn medeplichtigheid aan de overval opleverde. De rechtbank verwierp het bewijsuitsluitingsverweer van de verdediging, omdat de verklaringen van de medeverdachte betrouwbaar werden geacht en consistent waren met andere bewijsmiddelen, zoals camerabeelden en getuigenverklaringen. De verdachte kreeg een jeugddetentie van 38 dagen opgelegd, waarbij de rechtbank rekening hield met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was gepleegd. De vordering van de benadeelde partij werd afgewezen, omdat er onvoldoende causaal verband was tussen de schade en de gedragingen van de verdachte. De rechtbank besloot ook om de vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke veroordelingen af te wijzen, gezien de beperkte bewezenverklaring van de huidige zaak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/840046-19
vorderingen na voorwaardelijke veroordeling parketnummers 18/840049-18 en
18/209739-17
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 31 januari 2020 in de zaak van het Openbaar Ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van
17 januari 2020.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. A.C. de Kruijff, advocaat te Delfzijl. Het Openbaar Ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A. Hertogs.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 12 augustus 2019 te Veendam, op(/aan) de openbare weg ([straatnaam]), tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van geld, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte (en/of zijn mededader) met een (op een) mes (gelijkend voorwerp) en/of met een (door of met een bivakmuts) bedekt gezicht het pand (de winkel/shop van het tankstation) is binnengegaan en/of de tussendeur naar het magazijn heeft open getrapt en/of met het (op een) mes (gelijkend voorwerp) in zijn, verdachtes, hand, ten overstaan van die [slachtoffer], meermalen aan haar heeft toegevoegd het woord "geld", althans woorden van gelijke aard of strekking;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
[medeverdachte] op of omstreeks 12 augustus 2019 te Veendam, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van geld, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan deze of aan een derde, te weten aan [benadeelde partij], toebehoorde, door met een (op een) mes (gelijkend voorwerp) en/of met een (door of met een bivakmuts) bedekt gezicht het pand (de winkel/shop van het tankstation) binnen te gaan en/of de tussendeur naar het magazijn open te trappen en/of met het (op een) mes (gelijkend voorwerp) in zijn, verdachtes, hand, ten overstaan van die [slachtoffer], meermalen aan haar toe te voegen het woord "geld", althans woorden van gelijke aard of strekking, bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte in/op of omstreeks (12) augustus 2019 te Veendam, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door aan die [medeverdachte] - zakelijk weergegeven - instructies en/of adviezen te geven met betrekking tot het wapen (de grootte van het mes) en/of zijn kleding en/of de tijd en/of de plaats van de overval en/of door aan die [medeverdachte] een (bivak)muts en/of een (plastic) tas ter beschikking te stellen.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het primair ten laste gelegde gevorderd, met dien verstande dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] nu onder meer sprake is van inwisselbaarheid van hun rollen bij het plegen van de overval.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte geen enkele rol heeft gehad bij het plegen van de overval op het tankstation. Met betrekking tot het subsidiair ten laste gelegde heeft verdachte geen opzet gehad op enige gedraging en ook niet op het gronddelict. Tot slot heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte] ongeloofwaardig, onaannemelijk en onbetrouwbaar zijn en daarom uitgesloten dienen te worden van het bewijs.
Oordeel van de rechtbank
Bewijsuitsluitingsverweer
Met betrekking tot het bewijsuitsluitingsverweer van de raadsman overweegt de rechtbank als volgt. De verklaringen van medeverdachte [medeverdachte] zijn gedetailleerd, consistent, komen overeen met de camerabeelden in het dossier en zijn in lijn met de zich in het dossier bevindende getuigenverklaringen. Daarnaast geeft het dossier geen enkele aanwijzing voor de stelling dat medeverdachte [medeverdachte] door het afleggen van zijn verklaringen verdachte moedwillig zou hebben willen benadelen. De rechtbank overweegt daartoe dat medeverdachte [medeverdachte] volledige openheid heeft gegeven over de wijze waarop de overval is gepleegd en dat hij ook volstrekt duidelijk en eerlijk is over zijn eigen aandeel bij de overval. De rechtbank is op grond van het voorgaande derhalve van oordeel dat de verklaringen van [medeverdachte] betrouwbaar zijn en niet uitgesloten dienen te worden van het bewijs. De rechtbank verwerpt derhalve het bewijsuitsluitingsverweer van de raadsman.
Vrijspraak primair, veroordeling subsidiair
De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen en past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 17 januari 2020 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Op 12 augustus 2019 ben ik bij [benadeelde partij] geweest.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 12 augustus 2019, opgenomen op pagina 68 e.v. van het dossier met nummer 2019213165 d.d. 30 september 2019, inhoudende als verklaring van [slachtoffer] mede namens [benadeelde partij] te Veendam:
Ik doe aangifte van een overval op tankstation [benadeelde partij] aan [straatnaam] te Veendam op 12 augustus 2019. Ik was werkzaam in de shop van het tankstation. Omstreeks 19:00 uur was ik in het magazijn van de winkel. Ik wilde teruglopen naar de shop, maar voordat ik bij de shop was werd de tussendeur naar het magazijn al opengetrapt. Ik zag iemand met een mes in zijn hand en bivakmuts staan. Hij had een plastic tas bij zich. Ik hoorde toen hij voor mij stond dat hij zo'n 6 à 7 keer riep geld. Ik ben naar de kassa gelopen en heb de kassa opengemaakt en de tas gevuld met geld.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen inhoudende een verhoor van medeverdachte [medeverdachte] van Politie Noord-Nederland d.d. 15 augustus 2019, opgenomen op pagina 126 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant:
[verdachte] bleef maar zeggen dat ik die overval op de benzinepomp moest plegen. Toen heb ik de overval gepleegd. Op de dag van de overval heeft hij peuken gehaald bij de bezinepomp. Hij zei dat ik de overval toen moest plegen, omdat er een mevrouw werkte. Hij zei ook dat er twee camera's hingen.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Op grond van hierboven weergegeven bewijsmiddelen staat vast dat op 12 augustus 2019 door medeverdachte [medeverdachte] een gewapende overval is gepleegd op [benadeelde partij] te Veendam. Voorts blijkt uit de verklaring van [medeverdachte] dat hij en verdachte meerdere malen hebben gesproken over het plegen van een overval op voornoemd tankstation en dat verdachte op de dag van de overval bij het betreffende tankstation langs is geweest. Naar aanleiding van dit bezoek heeft verdachte aan medeverdachte [medeverdachte] medegedeeld dat op die dag een vrouw aan het werk was bij het tankstation en dat er twee camera's hingen. Zoals hierboven reeds overwogen, acht de rechtbank de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte] betrouwbaar en acht de ontkennende verklaring van verdachte op dit punt dan ook ongeloofwaardig. Uitgaande van de verklaring van medeverdachte [medeverdachte], ziet de rechtbank zich vervolgens voor de vraag gesteld hoe de betrokkenheid van verdachte bij de gepleegde overval dient te worden gekwalificeerd.
Voorop staat dat van een gezamenlijke uitvoering van de overval geen sprake is geweest. Vraag is vervolgens of beide verdachten zodanig nauw en bewust hebben samengewerkt dat verdachte desondanks als medepleger kan worden aangemerkt. De rechtbank is van oordeel dat daarvan onvoldoende is gebleken. Dat verdachte meer concrete handelingen heeft verricht dan het geven van de hiervoor bedoelde informatie kan niet worden bewezen. Hoewel is gebleken dat er voorafgaand aan de overval door beide verdachten is gecommuniceerd over een mes, staat het voor de rechtbank niet vast dat verdachte hiermee de bedoeling heeft gehad zijn medeverdachte aanwijzingen te geven omtrent een daadwerkelijk te plegen overval. De omstandigheid dat verdachte rond het tijdstip van de overval in de buurt van het tankstation was roept weliswaar vragen op, maar levert geen concrete bijdrage aan de uitvoering of afhandeling van de overval op. Medeplegen kan daarom niet bewezen worden zodat de rechtbank zal vrijspreken voor het primair tenlastegelegde.
Met betrekking tot de subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid aan de overval overweegt de rechtbank als volgt.
Kernverwijt bij medeplichtigheid is “het bevorderen en/of vergemakkelijken van een door een ander begaan misdrijf”. Door te handelen als hij heeft gedaan, kan verdachte naar het oordeel van de rechtbank dit kernverwijt worden gemaakt. Immers op grond van het voorgaande staat vast dat verdachte op de dag van de overval het betreffende tankstation heeft bezocht en inlichtingen ten aanzien van de situatie ter plaatse aan de medeverdachte heeft verstrekt. Door dergelijke inlichtingen te verschaffen aan de medeverdachte heeft verdachte de uitvoering van de overval door deze medeverdachte bevorderd dan wel gemakkelijk gemaakt.
Voor een bewezenverklaring van medeplichtigheid aan een misdrijf is voorts vereist dat niet alleen wordt bewezen dat het opzet van de verdachte was gericht op zijn handelingen als medeplichtige als bedoeld in art. 48, aanhef en onder 1° of 2º Sr, maar ook dat zijn opzet, al dan niet in voorwaardelijke vorm, was gericht op het door de dader gepleegde misdrijf (het gronddelict). Bij de bewezenverklaring en kwalificatie van de medeplichtigheid moet worden uitgegaan van de door de dader verrichte handelingen, ook indien het opzet van de medeplichtige slechts was gericht op een deel daarvan.
Op grond van de vaststelling dat verdachte de medeverdachte op de hoogte heeft gesteld van het feit dat op de dag van de overval een vrouw aan het werk was in het tankstation en dat er twee camera's hingen, terwijl hij op grond van de gesprekken die hij met de medeverdachte heeft gevoerd, wist dat hij van plan was een overval op dit tankstation te plegen, leidt de rechtbank af dat verdachte zowel opzet, in ieder geval in voorwaardelijke zin, had op het verschaffen van inlichtingen om de overval te vergemakkelijken als op het plegen van de overval an sich.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot het oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplichtigheid aan een overval en acht daarmee het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
[medeverdachte] op 12 augustus 2019 te Veendam, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van geld, dat aan [benadeelde partij] toebehoorde, door met een mes en met een door een bivakmuts bedekt gezicht de winkel van het tankstation binnen te gaan en de tussendeur naar het magazijn open te trappen en met het mes in zijn, verdachtes, hand, ten overstaan van die [slachtoffer], meermalen aan haar toe te voegen het woord "geld", bij en tot het plegen van welk misdrijf verdachte op 12 augustus 2019 te Veendam, opzettelijk inlichtingen heeft verschaft door aan die [medeverdachte] - zakelijk weergegeven - instructies te geven met betrekking tot de overval.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
subsidiair medeplichtigheid aan afpersing.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een jeugddetentie van 128 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van de tijd die verdachte heeft doorgebracht in voorarrest. De officier van justitie heeft gevorderd om aan het voorwaardelijke strafdeel de bijzondere voorwaarden te verbinden zoals geadviseerd en toegelicht door de jeugdreclassering en de Raad voor de Kinderbescherming en deze voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd aan verdachte een taakstraf in de vorm van een werkstraf op te leggen van
80 uren, te vervangen door 40 dagen jeugddetentie.
Standpunt van de verdediging
Gelet op het standpunt van de verdediging met betrekking tot het bewijs heeft de raadsman zich primair op het standpunt gesteld dat geen straf aan verdachte moet worden opgelegd. Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat geen jeugddetentie aan verdachte moet worden opgelegd.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft medeverdachte [medeverdachte] geholpen een overval te plegen door hem informatie te geven over de situatie in het [benadeelde partij] te Veendam, terwijl hij wist dat [medeverdachte] die dag van plan was een overval op dit tankstation te gaan plegen. Verdachte heeft zich daarmee als medeplichtige schuldig gemaakt aan die overval. Dergelijke feiten brengen, naar de ervaring leert, langdurige en ingrijpende angstgevoelens bij het directe slachtoffer teweeg. Zij dragen bovendien bij aan in de samenleving levende gevoelens van onrust en onveiligheid. Verdachte heeft geen openheid van zaken willen geven over de precieze invulling van zijn rol bij de overval. Het heeft er bovendien alle schijn van dat hij medeverdachte [medeverdachte], een jongen met een zeer laag IQ, heeft uitgelokt dan wel heeft aangezet om de overval te plegen.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, ten tijde van het plegen van de feiten in verschillende proeftijden liep.
De rechtbank is gelet op de ernst van het gepleegde strafbare feit van oordeel dat slechts oplegging van een onvoorwaardelijke jeugddetentie passend en geboden is. Nu de rechtbank
- anders dan de officier van justitie - komt tot een bewezenverklaring van medeplichtigheid aan het plegen van een overval, is de rechtbank van oordeel dat kan worden volstaan met een straf gelijk aan de duur van het voorarrest, te weten 38 dagen. Gelet hierop ziet de rechtbank geen ruimte om naast een onvoorwaardelijke jeugddetentie ook nog een voorwaardelijk deel op te leggen met bijzondere voorwaarden, zoals de Raad voor de Kinderbescherming en de jeugdreclassering hebben geadviseerd.

In beslag genomen goederen

De rechtbank is van oordeel dat het in beslag genomen geldbedrag van € 1.140,-, moet worden teruggegeven aan de rechthebbende nu het belang van strafvordering zich daartegen niet verzet.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 19,15 ter vergoeding van materiële schade en € 1.250,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel, met dien verstande dat de helft van de vordering dient te worden voldaan door verdachte en de andere helft door medeverdachte [verdachte].
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij moet worden afgewezen. Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat de vordering voor wat betreft het immateriële deel gematigd moet worden en het toe te wijzen bedrag dient te worden verdeeld tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte].
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende gebleken van een causaal verband tussen de door de benadeelde partij gevorderde schade en de bewezen verklaarde gedragingen van verdachte. De overval, waardoor de schade is ontstaan, is immers gepleegd door de medeverdachte. Het aandeel van verdachte in de totstandkoming van het delict is beperkt gebleven tot het verschaffen van informatie. Niet gezegd kan worden dat zonder diens strafbare gedragingen de overval niet zou zijn gepleegd. De rechtbank zal daarom de vordering van de benadeelde partij afwijzen.

Vorderingen na voorwaardelijke veroordeling

Bij onherroepelijk geworden vonnis van 1 november 2018, gewezen door de meervoudige strafkamer van de rechtbank Noord-Nederland te Assen is verdachte veroordeeld tot - voor zover hier van belang - een jeugddetentie voor de duur van drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De proeftijd is ingegaan op 16 november 2018.
De officier van justitie heeft bij vordering d.d. 11 december 2019 de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij voormeld vonnis voorwaardelijk opgelegde straf.
Het bewezen verklaarde feit is door verdachte begaan voor het einde van de bij voormeld vonnis gestelde proeftijd.
Bij onherroepelijk geworden vonnis van 11 december 2019, gewezen door de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland te Groningen, is verdachte veroordeeld tot - voor zover hier van belang - een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 50 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De proeftijd is ingegaan op 16 maart 2018.
De officier van justitie heeft bij vordering d.d. 11 december 2019 de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij voormeld vonnis voorwaardelijk opgelegde straf.
Het bewezen verklaarde feit is door verdachte begaan voor het einde van de bij voormeld vonnis gestelde proeftijd.
De rechtbank is van oordeel dat, nu veroordeelde de in voormelde vonnissen gestelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, in beginsel tenuitvoerlegging dient te worden gelast van de niet ten uitvoer gelegde voorwaardelijke straffen. Gelet op de beperkte bewezenverklaring is de rechtbank van oordeel dat het thans niet opportuun is de vorderingen tot tenuitvoerlegging toe te wijzen. De rechtbank wijst de vorderingen derhalve af.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 48, 49, 77a, 77g, 77i en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een jeugddetentie voor de duur van 38 dagen.

Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Gelast de teruggaveaan de rechthebbende van het in beslag genomen en nog niet teruggegeven geldbedrag van € 1.140,-.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]af. Bepaalt dat deze benadeelde partij de eigen kosten draagt.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

18/840049-18:
Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf, opgelegd bij vonnis van de meervoudige kamer te rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen d.d. 1 november 2018.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer

18/209739-17:
Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf, opgelegd bij vonnis van de kinderrechter te rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen d.d. 2 maart 2018.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.B.W. Venema, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. J. van Bruggen, rechter, tevens kinderrechter, en mr. I. Kluiter, rechter, bijgestaan door mr. C.A.C. Thiadens, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 31 januari 2020.