ECLI:NL:RBNNE:2020:3844
Rechtbank Noord-Nederland
- Op tegenspraak
- Rechtspraak.nl
Vordering tot tenuitvoerlegging van lijfsdwang op basis van Belgische confiscatiebeslissing
In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 11 maart 2020 een beslissing genomen op de vordering van de officier van justitie tot verlof voor de tenuitvoerlegging van lijfsdwang. De vordering is ingediend op grond van artikel 22 van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie (WWETGC). De officier van justitie vorderde verlof tot tenuitvoerlegging van lijfsdwang omdat er nog een bedrag van € 221.488,20 openstond, gerelateerd aan een in België opgelegde confiscatiebeslissing van € 227.693,96 uit 2012. De verdediging stelde dat er een prejudiciële vraag aan het Hof van Justitie van de Europese Unie moest worden gesteld, omdat de beslissingsstaat niet instemde met vervangende hechtenis. De rechtbank oordeelde echter dat lijfsdwang geen alternatieve sanctie is en dat er geen gronden waren voor het stellen van een prejudiciële vraag. De rechtbank concludeerde dat er nader onderzoek nodig was om de vordering goed te kunnen beoordelen, en heeft besloten het onderzoek op een latere zitting te hervatten. De rechtbank heeft daarbij aangegeven welke gegevens en stukken nog moeten worden overgelegd door zowel de officier van justitie als de veroordeelde. De zitting voor het vervolgonderzoek is gepland op 8 april 2020.